December 2020. Een Afghaanse man verkoopt een ballon op een heuvel in een buitenwijk van Kabul.
Foto Hedayatullah Amid
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In beeld Hedayatullah Amid (32) maakte naam als fotograaf in Afghanistan. Hij fotografeerde uitgebuite kinderen, spelende kinderen en andere alledaagsheid. Toen kwamen de Taliban. En nu zit hij in Nederland.
Ik ben mijn leven kwijt, zegt fotograaf Hedayatullah Amid, een dertiger in spijkerbroek en Nike-sneakers. Zijn leven speelde zich af in Kabul, zijn stad. Hij deed er wat hij wilde en hij deed het goed. Fotopersbureau EPA benoemde hem tot hoofdfotograaf in Afghanistan.
Met zijn land ging het slecht. „Bijna vijftig? Meer dan dertig in elk geval”, zegt hij. De vraag was na hoeveel bomaanslagen hij fotografeerde. Bij één explosie kwamen tien collega-journalisten om. Ze deden verslag op de plek van een aanslag toen een zelfmoordterrorist toesloeg.
Amid stond midden in al die ellende. En hij stond erbuiten, dankzij zijn camera. Hij fotografeerde jonge meisjes, blootsvoets dansend naast de baksteenfabriek die hen uitbuitte. Een meisje dat water verkocht op een begraafplaats, blauwe gietertjes in haar handen. Zwaardvechters, freestyle fietsers, vliegeraars, ballonverkopers.
Juli 2020. Een meisje wacht op klanten. Ze verkoopt water op een begraafplaats in Kabul. Bezoekers gieten het water over de graven, een traditie. Foto Hedayatullah Amid
Januari 2021. Een man van 72 repareert een samowaar, een waterkoker. Dit is zijn winkel, langs een weg in Kabul. Foto Hedayatullah Amid
Juni 2021. Een meisje vertoont haar freestyle fietskunsten in Kabul. De club had 60 leden op dat moment, onder wie 25 vrouwelijke. Foto Hedayatullah Amid
EPA zond hem naar de Olympische Spelen in Tokio in de zomer van 2021. Een nieuw hoogtepunt. Terwijl hij foto’s maakte van Duitse tafeltennissers en Macedonische karateka’s nam thuis de Taliban de ene na de andere provincie in.
Hij landde in Kabul op 14 augustus. Een dag later viel de hoofdstad. Zijn laatste Afghaanse foto-in-opdracht, op 16 augustus, toont mannen met baarden en wapens in een pick-uptruck. Nu kan ik niet meer fotograferen, zei hij tegen zijn opdrachtgever.
16 augustus 2021. Kabul is van de Taliban. Acht dagen eerder fotografeerde Hedayatullah Amid nog skateboarders met hippe mutsjes tijdens de Olympische afscheidsceremonie in Tokio. Dit was zijn laatste foto in zijn land. Hierna volgde de chaos op het vliegveld van Kabul en zijn vlucht naar Europa. Foto Hedayatullah Amid
Hij stond midden in de ellende, en nu volledig. Hij bracht twee helse dagen en nachten door op het vliegveld van Kabul. Zijn Europese contacten boden een uitweg voor hem en zijn ouders, twee broers en een zus. Maar hij heeft nog twee broers en drie zussen. Ze wonen nu in Amerika, Australië en in Kabul. „Eén dag, en mijn hele familie viel uiteen.”
Hij woont, na een riedel opvangplekken, in een huis in Vlaardingen. Familie woont vlakbij. Hij leert Nederlands. Hij volleybalt, net als vroeger. En hij fotografeert weer, voor NRC. Museum Vlaardingen stelt zijn Afghaanse werk vanaf 15 september tentoon. „I have everything”, zegt hij. „But I don’t have happiness. It has gone from my mind.”
April 2020. Een Afghaans meisje, dat op de vlucht is in haar eigen land, wacht op het vullen van haar watercontainers, bij haar tijdelijke opvang in Kabul. Foto Hedayatullah Amid
September 2020. Meisjes bij een baksteenfabriek in een buitenwijk van Kabul. Daar werkten ze. Ook kinderen van vier jaar oud. De meeste kinderen werkten blootsvoets en zonder handschoenen. Foto Hedayatullah Amid
Januari 2021. Een Afghaanse jongen, een binnenlandse vluchteling, bestuurt een vlieger bij zijn opvangplek buiten Kabul. Foto Hedayatullah Amid
Februari 2020. Een Afghaans meisje jongleert tijdens circusles in Kabul. Het Mobile Mini Circus for Children (MMCC) is een ngo die werkt met kwetsbare kinderen. Foto Hedayatullah Amid
Februari 2015. Mensen die net een lawine hebben overleefd wachten op hulp in de Panjshir-regio. Tientallen anderen overleefden het niet. Foto Hedayatullah Amid
Januari 2017. Seema Azimi laat haar Afghaanse studenten haar wushu-skills zien boven op een heuvel in Kabul. Twintig meiden tussen de 14 en 20 jaar leerden deze Chinese vechtsport van Azimi, die hiermee de genderongelijkheid in het land wilde aanpakken. Foto Hedayatullah Amid
Februari 2021. Afghaanse ruiters vervoeren een onthoofde geit naar het eindpunt, tijdens een wedstrijd ‘Buzkashi’, in de Panjshir-regio. De Centraal-Aziatische volkssport is verboden onder de Taliban. Foto Hedayatullah Amid
Mei 2021. Afghaanse kinderen bekijken het uitzicht over Kabul, bij een graf van een slachtoffer van een aanslag op een school in de Afghaanse hoofdstad. Foto Hedayatullah Amid
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”