De Turkse film Son hasat voert ons mee naar een dorpje in Anatolië, waar de bewoners een arm bestaan leiden. Zoals Ali en zijn vrouw Aysel. Elke dag vaart Ali met een bootje uit naar de rietvelden, om riet te snijden. Aysel doet het huishouden en vlecht matten. Al snel wordt duidelijk dat Aysel niet kan leven in constante armoede en dat Ali en de andere rietsnijders uitgebuit worden door maffiose types die geweld niet schuwen om hun belangen te beschermen. De zwijgzame Ali ziet het met lede ogen aan en zint op een manier tegen deze machtige mannen in verzet te gaan. Die proberen elkaar te slim af te zijn, wat mogelijkheden biedt aan de rebelse Ali. Maar zijn vrouw heeft geen weet van zijn plannen en gaat haar eigen gang. Als er doden vallen, blijkt riet ook heel handig als materiaal om de slachtoffers mee te bedekken.
Net als zijn landgenoot Nuri Bilge Ceylan, wiens fotowerk nog de hele maand te zien is in Eye Filmmuseum in Amsterdam, is regisseur Cemil Agacikoglu van oorsprong fotograaf. De beelden in Son hasat, zijn vijfde speelfilm, zijn adembenemend. De rietvelden in het meer, met besneeuwde bergtoppen op de achtergrond, zijn een bijzonder fotogenieke plek, al is de troosteloosheid ook voelbaar. In het koffiehuis bewenen oude mannen dat jongeren het desolate dorp verlaten. Ook de kalme manier waarop Agacikoglu aandacht besteedt aan de ambachtelijke rietaspecten, van het snijden tot het verwerken ervan, is prijzenswaardig. Maar het gaat schuren als er allerlei conflicten spelen die verknoopt worden aan een ambitieuze thematiek: dat van verzet tegen uitbuitende machthebbers en de eeuwige strijd tussen goed en kwaad. Corrumpeert armoede de moraal? Die meer verhalende elementen zijn het minst interessante aspect van een film die het vooral van sfeer moet hebben en pittoreske scènes die elementair zijn: mens versus natuur.
Eén scène gaat me bijblijven van ROHTKO van Lukasz Twarkowski. Schilder Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant, waarbij Rothko zich opwindt over het vooruitzicht dat zijn schilderijen komen te hangen in een ander restaurant. „Mijn schilderijen verdienen het niet te moeten luisteren naar dat gebabbel”, foetert hij. Zijn schuimende tirades worden door Twarkowski via een camera groot in beeld gebracht op videoschermen. Meer schermtijd krijgt de reactie van Rohtko’s vrouw, gespeeld door de Letse Vita Vārpiņa, die af en toe een relativerende opmerking maakt, maar er grotendeels het zwijgen toe doet. Het keffen van het genie pareert zij met gracieuze kalmte, als een Garbo-eske sfinx. In haar blik en de rust van haar gezicht zie je van alles bewegen: verveling, irritatie, bitterheid, gelatenheid, liefde. Prachtige beelden zijn het.
De scènes met de schilder en zijn vrouw zijn een eiland van theatrale emoties in een zee van oeverloos gebabbel over de kunstmarkt in ROHTKO, dat vier uur duurt, drie keer te lang. Kern van de voorstelling is een vervalste Rothko, die werd verkocht voor 8,5 miljoen euro, zonder dat mensen doorhadden dat het een kopie was. De op zich interessante vragen over authenticiteit en waardering van kunst worden in kapitalen op het scherm geprojecteerd, maar worden nauwelijks uitgewerkt. Alle betrokken praten zenuwslopend traag en overwegend in clichés. Zoals over hoe aandacht van een museum de waarde van een kunstwerk en een kunstenaar doet stijgen. Tja. ROHTKO is powertheater: veel lawaai, enorme decors, grote videoschermen, maar weinig aandacht voor mensen en ideeën.
Een scène uit ‘ROTHKO’: Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant.Foto Arturs Pavlovs
Gekleurd laserlicht
Het zwaartepunt van het Holland Festival lag wat betreft theater in de laatste festivalweek, met premières als Extra Life, van de Frans-Oostenrijkse Gisèle Vienne. Bij aanvang is het donker op het toneel: alleen in de tent waar broer en zus een feest nabespreken is licht. In mum van tijd gaat hun gesprek van aliens naar de drie zelfmoordpogingen van de jonge vrouw en het seksueel misbruik van hun opa.
De rest van de twee uur die Extra Life duurt, is te beschouwen als een poging haar pijn en waanbeelden zichtbaar te maken. Met rookmachines die roomwitte golven over de grond stuwen, spots en draaiende velden van gekleurd laserlicht, en een soundtrack van schelle en suizende synthesizervegen. Er scharrelt ook een derde persoon over de vloer – een afgesplitste versie van haar. De drie spreken bijna een uur niet, maar bewegen alleen in slow motion door de ruimte.
Als er halverwege weer wordt gesproken, is dat een herhaling. „Iedere keer dat hij ons aanraakte, maakte hij ons kapot”, zegt de jonge man. Uit de tent haalt hij een realistisch ogende pop, terwijl de muziek ook, weinig subtiel, opschuift richting horror.
Wat op papier interessant klinkt – vorm geven aan geestelijke schade – mondt uit in een kitscherige lichtshow. Kan dat verbeelden wat trauma behelst? Het schouwspel bracht mij vooral verder af van de mensen die het betrof.
Bij Under Construction van de Koreaanse Geumhyung Jeong heerst juist een gewijde stilte. Delen van plastic geraamtes liggen verspreid over de vloer, elk stuk overwoekerd met gekleurde elektriciteitsdraden en kleine accu’s. Jeong vertelt dat ze eerst robots maakte die bewogen als voertuigen, maar dat ze nu in een andere context wil werken. Een voor een zet ze stukken karkas in beweging. Die richten zich op en vallen weer. Stukken bot schuifelen wat over de grond. Tussendoor doet ze zelf vergelijkbare grondoefeningen, haar bekken draaien, een been optillen. Dat is alles. Deze demonstratie van nauwelijks werkende robotkunst is verbluffend onspectaculair.
Geumhyung Jeong zet robotkarkassen in beweging in ‘Under Construction’. Foto Christa Holka
Verduisterde kamer
Spannender is Murillo van de Italiaanse Claudia Castelucci. Met circa tien toeschouwers betreed je een verduisterde kamer, slechts verlicht door twee spots die dwarrelend stof beschijnen. Luide geluiden vullen de ruimte, dreigend, rommelend, als van steen op steen, naast de klank van stromend water. In deze geladen setting staat een mysterieuze figuur, zwarte doek om, blote voeten, hoed op, het gezicht afgewend. Tot ze haar gezicht opheft en het in de zonnestralen van de spot laat gloeien, met brede glimlach. Dan verdwijnt haar gezicht weer, naar beneden.
In ‘Murillo’ tref je een mysterieuze bedelaar in een verduisterde kamer. Foto Pietro Bertora
Op haar tenen draait ze rond. Als ze haar hand uitsteekt in een vragend gebaar herinner je je dat Murillo de naam is van een zeventiende-eeuwse schilder van bedelaars. Castelucci zijgt ineen, met vragende hand. Verbergt zich weer. Richt weer een blij gezicht naar de zon. De hand keert terug, dwingend schuddend nu.
In de zon is ze mens, tot ze weer louter hand wordt. Hulpbehoevend. Iemand die verlaten is, of vergeten, iemand die wil overleven. Na twintig minuten trippelt Castelucci weg en is het voorbij. Murillo reikt kort gedachten aan over het fenomeen bedelen, maar is in al zijn eenvoud ook van onmiskenbare schoonheid. Misschien toch ook iets wat me gaat bijblijven.
Lees ook
Lees ook: Interview met Lukasz Twarkowski: Kan een vervalst schilderij echte gevoelens opwekken?
‘I’d rather eat my own shit than be in a band with him again.” Het was volgens gitarist Noel Gallagher volkomen ondenkbaar dat hij ooit nog samen met zijn zingende broer Liam zou optreden. Een reünie van Oasis zou er dan ook nooit-maar-dan-ook-nooit komen. „Zelfs niet als alle uitgehongerde kinderen ter wereld ervan afhankelijk zouden zijn.”
Het wereldvoedselprobleem is nog lang niet opgelost, maar die ondenkbare reünie kwam er natuurlijk toch. Volgende week begint Oasis in het Verenigd Koninkrijk aan een 41 shows tellende stadiontournee die tot november langs zo’n beetje alle continenten trekt (maar Nederland overslaat).
Na zestien jaar wachten smachten de fans om de monsterhits (‘Wonderwall’, ‘Live Forever’, ‘Don’t Look Back in Anger’) weer te horen, en verheugen de haters zich stilletjes op het andere handelsmerk van de Britpopgiganten: hun oneindige strubbelingen, scheldkanonnades en knokpartijen.
De Gallaghers zijn niet alleen. Vetes tussen bloedverwanten lijken oververtegenwoordigd in de popmuziek. Zit er een patroon in alle broeder- en zustertwisten? En zijn daaruit lessen de trekken waarmee Oasis hun tour tot een succesvol einde kan brengen?
Lees ook
Oasis zou zelfs niet terugkeren als ‘alle stervende kinderen ervan afhankelijk waren’. Toch begint de kaartverkoop zaterdag
Les 1. Het gebeurt in de beste families
Eerst het troostende nieuws: het hoort erbij. Ruzie maken is niet per se erg, en het maakt deel uit van een lange traditie. Waar je in ieder ander familiebedrijf elkaar makkelijk kunt ontlopen en tactisch de taken kunt verdelen, beland je als bandlid toch altijd weer samen in dezelfde studio, tourbus of kleedkamer, waar je eindeloos moet rondhangen. Gooi naast een flinke portie verveling ook nog wat alcohol en drugs in die snelkookpan en voordat je het weet, ontploft de boel.
En laat je niet misleiden door decibellen, want het gebeurt zeker niet alleen bij ruige rockers als The Stooges, Creedence Clearwater Revival of AC/DC. Hoe zoetsappig de close harmony van The Everly Brothers, The Beach Boys of The Jacksons misschien ook klonk, ook binnen in die broers kolkten woede en wedijver.
Chris (links) en Rich Robinson van The Black Crowes. Foto Thomas Cooper / Getty Images
Les 2. Het kan altijd erger
„We’re bad, but we’re not that bad”, zeiden de Gallaghers ooit tegen elkaar toen ze geschokt toekeken hoe zanger Chris Robinson van de Amerikaanse rockband The Black Crowes en zijn broer en gitarist Rich elkaar aftuigden. En dat was nog niet eens de keer dat Chris zijn broer te lijf ging met een kapotgeslagen fles, vanwege een ruzie over… een setlist. „We wilden elkaar echt zo veel mogelijk pijn doen”, verklaarde Chris lachend toen de broers voor de zoveelste keer de strijdbijl hadden begraven. „Het was op alle mogelijke manieren ongezond”, gaf Rich toe.
Les 3. Sla elkaar nooit in het gezicht
In hun eindeloze bokspartijen respecteerden de Robinsons wel altijd die ene gouden regel uit de rock-’n-roll: gij zult elkaar nooit in het gezicht slaan. Blauwe ogen en gebroken neuzen passen nu eenmaal niet op de bühne. Ook de vingers van muzikanten zijn offlimits. Het publiek mag namelijk niet het slachtoffer worden.
David Lee Roth, larger-than-life-zanger van hardrockband Van Halen verklapte ooit hoe drummer Alex zijn broer en virtuoze gitaargod Eddie van Halen te grazen nam na een ruzie over – wederom – de setlist. Met één vuist gaf hij zijn broer een gigantische afranseling. „Maar met zijn andere arm beschermde hij tegelijkertijd voorzichtig Eddies hoofd zodat die niet tegen het beton zou beuken, want we moesten nog spelen.”
„Alex is de rock. Ik ben de roll”, zo quote de drummer zijn in 2020 overledene broer in zijn recent verschenen memoires Broers. „We vechten, we maken ruzie – zelfs in de dingen waar we elkaar wél in vinden.” Maar aan de vechtpartij wijdt hij geen woord, al geeft hij wel toe woest te zijn geweest toen zijn broer de gitaarsolo van Michael Jacksons wereldhit ‘Beat it’ inspeelde – helemaal toen het album Thriller op één belandde, net voor Van Halens eigen plaat 1984.
„Ik haat hem niet meer dan iemand anders”, zei Ray Davies van The Kinks over zijn broer Dave. „Maar zeker ook niet minder.” Ook in hun talrijke matpartijen respecteerden ze de code om elkaars gezicht te sparen. Het ging pas fout toen drummer Mick Avory zich ermee ging bemoeien en met een bekkenstandaard begon te zwaaien. Resultaat: zestien hechtingen in de kaak van Dave. De voortdurende broer- en bandguerrilla zou resulteren in een vierjarig tourverbod in de Verenigde Staten.
Ann en Nancy Wilson van Heart. Foto Richard Creamer / Getty Images
Les 4. Ontloop elkaar (en bespaar niet op extra vervoer)
Blijven meppen werkt averechts. „Je zoekt op den duur gewoon een reden om te vechten”, bekende zanger-gitarist Caleb Followill van de Amerikaanse rockband Kings of Leon (met daarin zijn broers Jared en Nathan én neef Matthew). „Dat kan the stupidest shit zijn, zelfs een barkruk.” Pas toen het viertal in 2021 het achtste album had voltooid, gaven ze toe: dit is de eerste plaat waarbij we niet met elkaar op de vuist zijn gegaan.
Om het geweld te beperken had de band al een draconische maatregel ingesteld: ze reisden jarenlang apart. Pas anderhalf uur voor het optreden kwamen ze samen, meteen na afloop ging ieder weer zijn eigen weg.
De zingende zussen Ann en Nancy Wilson hadden na vijftig jaar en drie reünies van hun hardrockband Heart zo’n genoeg van elkaar dat ze – eenmaal aangekomen met eigen tourbussen – óók nog de backstage opdeelden in zogeheten ‘sanctuary zones’. Daar mochten alleen hun eigen partners, managers en stylisten komen.
Maurice, Robin en Barry Gibb van The Bee Gees. Foto Jeff Hochberg / Getty Images
Les 5. Wacht niet tot er één doodgaat
Zoals bij iedere ruzie geldt: hoe grimmig de strijd ook is, uiteindelijk weet iedereen diep van binnen dat het nergens over gaat. Alleen: vaak komt verzoening te laat. Zie ook: het Britse discotrio Bee Gees. Hoe spekglad Barry Gibbs en zijn jongere tweelingbroers Robin en Maurice hun driestemmige falsetstemmen ook lieten galmen, achter de schermen schreeuwden ze vooral tegen elkaar wie de beste was. Maurice, het eerste slachtoffer van deze verplaswedstrijd, degradeerde tot zijn grote verdriet tot de boodschappenjongen van de andere broers. „Ik zei: ‘Nee Robin, jij moet Barry bellen!’ En: ‘Nee Barry, bel jij Robin maar!’ Ze zeiden allebei: ‘Oh nee!’ En dat ging achttien maanden zo door.”
Drie reünies en twee sterfgevallen later, stond Barry in 2012 met een roos in zijn handen aan het graf van de aan kanker gestorven Robin. Maurice was negen jaar eerder overleden na een hartstilstand. „God weet hoeveel ruzie we hebben gemaakt”, treurde de oudste broer. „Zelfs tot het einde toe hadden we conflicten met elkaar, wat nu niets meer betekent. Het betekent gewoon niets meer. If there’s conflict in your lives – get rid of it.”
Als er één beeld is dat de afstudeerfilms van de Nederlandse Filmacademie in 2025 samenvat dan is het Raymond Thiry, komisch spartelend aan een strop. Het is een onrustwekkend en deprimerend beeld uit fictiefilm Bungelen, maar ook héél grappig.
Dat typeert de lichting van 2025. Zoals de afgelopen jaren kun je in de vijf documentaires en zes fictiefilms een kleurenwaaier aan maatschappelijke problemen zien. Van klimaatproblematiek tot zelf- en seriemoord. Maar de toon van veel films is licht, hoopvol, en humoristisch.
Neem de documentaire waar we wilden zijn (allemaal kleine letters), gemaakt in samenwerking met de AVROTROS (allemaal grote letters). Regisseur Kellan Vogelzang introduceerde de film op de premièredag van de eindexamenfilms op donderdagochtend in het Eye Filmmuseum in Amsterdam als volgt: „Deze film kwam voort uit een frustratie met de moderne maatschappij.” Het feit dat je niet weet waar je eten vandaan komt, het gebrek aan intermenselijk contact. En dus togen zes crewleden naar Lapland om met een groep Nederlanders van de wildernis te leven.
Je zet je schrap. Het klinkt als duurzaamheidsles. Maar de film blijkt een lief portret van mensen die proberen te ontsnappen aan een te druk leven. Ze likken mieren van hun handen. „Zuur, joh!” En: „God, wat zijn die mieren lekker. […] Ik neem nog een handje mee.” Ze discussiëren bij het avondeten verhit over de behoefte aan, ironisch genoeg, vijf minuten bezinning. En ze leren elkaar de beste manier een gevangen vis uit zijn lijden te verlossen: „Je moet hem hard slaan, dat is beter voor de vis. Harder. Hij is dood. Hij is dood!”
Scène uit de fictiefilm ‘Bungelen’. Beeld Nederlandse Filmacademie
Meer genrefilms
Met Lichting 2025 studeren er 83 filmmakers en vijf componisten af. Van 25 juni tot 6 juli zijn de films – gemaakt in samenwerking met omroepen – te zien in Eye Filmmuseum, in het Documentaire Paviljoen en op de Nederlandse Filmacademie.
Meer dan in de sombere coronajaren maakten de studenten genrefilms. Beneath the Baobab Tree (KRO-NCRV) is een horrorfilm gebaseerd op West-Afrikaanse mythologie: een zwangere vrouw wordt achtervolgd door zwermende, gifgroene vuurvliegjes. Bungelen gaat over een man die zijn levenslange drang tot lustmoorden onderdrukt, totdat hij buurman Chris (Raymond Thiry) ziet bungelen in het bos. En in Moksha (VPRO) probeert een wetenschapper de sterren terug te brengen naar een post-apocalyptische vuilniswereld. Natuurlijk is er ook Hollands jeugddrama: in Niemandsland worstelt een tiener met bekvechtende ouders en een intense semi-erotische vriendschap.
De productiekwaliteit is heel hoog – visuele effecten zijn zelfs van blockbusterniveau. Maar verhaaltechnisch schort er soms wat. Bij enkele films lijkt het verhaal te groot voor een kortfilm.
Kinderfilm De Kleine Hoteldetective (NTR) is de meest volledig geslaagde fictiefilm. De elfjarige Billie probeert er achter te komen wie de geheimzinnige hotelinspecteur is die beslist over het hotel van haar moeder. Het is een klassieke kids-on-top-film: volwassenen zijn scheefgegroeide excentriekelingen, kinderen weten wel beter. En het is een verademing voor ouders die nog weleens zwetend wakker worden na een bezoek aan De Bellinga’s: Pretpark op Stelten. Ook Sugar (BNNVARA) is geslaagd: een invoelend portret van een vrouw die begint met sekswerk.
Scène uit de horrorfilm ‘Beneath the Baobab Tree’. Beeld Nederlandse Filmacademie
Documentaire
De documentaires zijn beter dan de fictiefilms, en visueel gewaagder. Prachtige animatie illustreert Sanyi Kakas (VPRO): een grappige reportagedocu over een haan die een Hongaars dorp dichter bij elkaar bracht.
Ook Moeders, Moeders, Moeders (NTR) is indrukwekkend, met zijn droevige zwartwit-beelden en vlekkige krijttekeningen. Regisseur Paul Hylkema onderzoekt de complexe band die hij heeft met zijn moeder, die weer een gemankeerde band met háár moeder heeft. Het onderzoek blijft wat aan de oppervlakte, maar beelden zeggen veel: de afwisseling tussen extreme close-ups en vergezichten illustreert hoe familie zowel nabij als onkenbaar kan voelen.
De meest gewaagde film is The Birds Shall Return (HUMAN). Hij werd geboren uit frustratie met de Filmacademie. „Bij de UvA waren er protesten tegen Israël”, zegt regisseur Nour Alkheder. „Maar bij ons was het stil.” De film is een poging „de camera te gebruiken” om de genocide op Palestijnen aan de kaak te stellen. Verhalen van grootmoeders en derde-generatie-Palestijnen leiden naar een confronterend punt: strijd is voor Palestijnen géén keuze, maar noodzaak. De film is beeldschoon, toch had je iets van de visuele poëzie willen inruilen voor verdere uitweiding.
Scène uit de documentaire ‘Sanyi Kakas’. Beeld Nederlandse Filmacademie
Punk
Het absolute hoogtepunt van dit jaar was kus kus beng beng (BNNVARA). In de film legt regisseur Ollie Launspach virtuoos de impact van zijn gendertransitie op zijn relatie vast.
Het begint als een portret van zijn partner Sterre Mulder. Haar levensverhaal flitst in knipsels, foto’s en anekdotes over het scherm. Op het nieuws dat Launspach in transitie ging was ze niet enthousiast. Maar ze is begripvol en vrolijk. Ze wikkelt de zwachtels af na de operatie en zegt liefdevol: „Hey Frankenstein.” En: „Ik denk dat het mooi wordt.”
Launspach heeft echter moeite haar begrip te accepteren. Hij trekt, duwt en schudt, totdat Sterre (en de kijker) er ongemakkelijk van wordt. Er breekt iets open als zij zegt: „Jij wil horen dat ik het moeilijk vindt, omdat jij jezelf haat.” Daarna draait de film om en gaat het plots over de knipsels, foto’s en anekdotes van zíjn leven.
Drie, vier films later wordt er op de premièredag nog steeds over nagepraat in Eye – een prestatie, zeker als er inmiddels films over de vernietiging van de aarde langsgekomen zijn.
Wat kus kus beng beng zo ontroerend en overtuigend maakt, is dat de film de ervaring van een levensveranderende keus vat. Hoe het brein op hol slaat – een wespennest dat een tik heeft gekregen. Nooit wordt het uitleggerig. Omdat het in elk manisch gemonteerd beeld zit. Ook de muziek is grandioos – componist Xiangming Niu won terecht de Filmscore Award. Het is herkenbaar, punk en recalcitrant: midden in de film verschijnen er minutenlang dagboekfragmenten van Mulder op beeld.
Bij de borrel achteraf vertelt Launspach dat hij helemaal niet van plan was een egodocument te maken. Hij en producenten Isa Sluis en Swaantje Kooijmans deden eerst onderzoek, spraken met talloze stellen, maar werden niet „filmisch verliefd”. Launspach schrok wel van de verhalen die hij hoorde; de twijfels en gevoelens die een transitie losmaakt. Het moest toch écht over hem en Sterre gaan. Ze werkten innig samen in het maken van de film – als afgestudeerd cultuurcriticus daagde Mulder Launspach ook op kunstzinnige manier. En de camera was een buffer waardoor ze elkaar de moeilijke vragen eindelijk durfden te stellen.
Voor wie zich na het zien afvraagt hoe het nu, maanden later, met de relatie gaat, had Launspach bij de vertoning een boodschap. „Ik ben trots om te zeggen: we zijn nog samen!”