Activiste Delphine Djiraibé blijft hopen op democratie in Tsjaad: ‘We hebben een systeem dat moordt’

Foto Damien Grenon/AFP

Interview

Delphine Djiraibé In Tsjaad zet generaal Mahamat Idriss Déby het geweld van zijn vader voort, constateert advocaat Delphine Djiraibé. „31 jaar hebben we in een nachtmerrie geleefd. Dat moet stoppen.”

Het is vermoeiend, zegt mensenrechtenadvocaat Delphine Djiraibé (62), om altijd met risico’s bezig te zijn. Moeten nadenken voordat je ergens een hap van neemt, je auto nooit onbewaakt achterlaten. In Tsjaad zijn activisten als zij hun leven niet zeker. Hoeveel collega’s is ze gedurende de jaren niet al verloren? De één verdwenen. Een ander op mysterieuze wijze plots doodziek geworden. „De artsen hadden geen idee.”

Dus let ze op, weegt ze af. Niet zozeer voor zichzelf, zegt Djiraibé, maar voor haar familie. „Dat ben ik ze verschuldigd.”

Van angst is deze ochtend in maart weinig te merken. Djiraibé zit ontspannen aan een tafel in haar kantoor in de hoofdstad Ndjamena, gekleed in knalgele tuniek met bloemen erop, om haar hoofd een doek in dezelfde stof. Aan de muur hangt een A4’tje met daarop in grote letters: „God kiest je” en „De Heilige Geest vergezelt je”. Het is dankzij God dat ze hier zit, zegt de advocate. Levend en wel. Haar toga hangend aan de deur.

In een carrière die inmiddels bijna drie decennia omspant, koos Djiraibé niet de minste tegenstanders. Ze beet zich vast in de berechting van een meedogenloze dictator – daarover later meer – en stond slachtoffers bij van diens opvolger: Idriss Déby, de ex-krijgsheer die het land aan de Sahara van 1990 tot zijn plotse dood in april 2021 regeerde. En onder wie kritiek niet zelden met geweld werd gesmoord.

Djiraibés inspanningen werden in februari bekroond met de Martin Ennals Award, een prestigieuze prijs die ieder jaar in Genève wordt uitgereikt door organisaties als Amnesty International en Human Rights Watch. De jury prees haar „onvermoeibare strijd” voor gerechtigheid en democratie in „één van ’s werelds armste en corruptste landen”.

Na Déby’s dood greep zijn zoon, de 39-jarige generaal Mahamat ‘Kaka’ Déby, met hulp van het leger de macht. Tot woede van veel Tsjadiërs, die hoopten op verandering en – eindelijk – democratie.

De prijs kwam dan ook precies op het goede moment, zegt Djiraibé, haar stem zacht en haar dictie zorgvuldig. „Hij geeft mij en collega’s een zekere laag van bescherming. Hij remt, al is het maar een beetje, de neigingen tot agressie en openlijke aanvallen. Want de wereld kijkt mee.”

Djiraibés kantoor is één van de weinige gebouwen met twee verdiepingen aan een hobbelige zandweg in het zevende arrondissement van Ndjamena. Buiten is het uitgestorven, op enkele straatkatten na. De stilte staat in schril contrast met de chaos die een paar maanden geleden in dit deel van de stad regeerde. Traangasgranaten en kogels vlogen in het rond toen het leger een demonstratie van de oppositie hard neersloeg.

Deze ‘Zwarte donderdag’ was de bloedigste repressie die Tsjadiërs in lange tijd zagen. Schattingen van het aantal doden lopen uiteen van 125 tot 300, duizenden demonstranten werden opgepakt en naar een gevangenis in de woestijn gereden. „Mensen vroegen alleen om een democratisch proces”, zegt Djiraibé. „Een macht die zijn naam eer aan wil doen, zou hebben geluisterd en niet de wapens op hen hebben gericht.”

Met haar ngo Public Interest Law Center is de advocaat al maanden bezig getuigenissen van slachtoffers en nabestaanden te verzamelen. Met oog, hopelijk, op een rechtszaak. Maar het is lastig, zegt ze. „Terwijl onze onderzoekers in Ndjamena wijken in gingen, doken ook de veiligheidsdiensten op. Veel mensen durfden niet te praten. Aan de provincies zijn we nog niet eens toegekomen door een gebrek aan middelen.”

Zoon Déby leek aanvankelijk een verzoenende toon aan te slaan, met handreikingen naar de oppositie en rebellenbewegingen. Was dat een façade?

„Voor ons was het helder dat de zoon zou voortzetten wat zijn vader is begonnen. Het vasthouden aan de macht gaat bij hen voor alles. Hoe kunnen ze anders hun zakken blijven vullen zoals ze dat de afgelopen dertig jaar hebben gedaan? Rijd Ndjamena maar uit en zie in wat voor misère de meerderheid van de bevolking leeft, terwijl de clan rond Déby hun miljarden telt. 31 jaar hebben we in een nachtmerrie geleefd. Dat moet stoppen.”

Djiraibé werd geboren in 1960, het jaar dat een onafhankelijkheidsgolf over Afrika trok. Tsjaad brak los van kolonisator Frankrijk. Maar de euforie was van korte duur. De afgelopen decennia schipperde de bevolking, nu met 17 miljoen, tussen burgeroorlog en conflict met autocraten aan de macht en krijgsheren met hun rebellenbewegingen die elkaar bevochten en afwisselend poogden op te rukken naar Ndjamena.

De wreedste van allen was Hissène Habré, de rebellenleider die van 1982 tot 1990 een schrikbewind voerde. Vele tienduizenden Tsjadiërs werden vermoord, gemarteld of verkracht. In die periode vertrok Djiraibé naar Congo-Brazzaville om rechten te studeren. Ze zou uiteindelijk één van Tsjaads eerste vrouwelijke advocaten worden.

Waarom koos u voor rechten?

„Ik denk dat het Gods wil was. Mijn zwager was ambassadeur in Congo-Brazzaville en ik kon hem en mijn zus daarheen volgen om te studeren. Ik wilde eigenlijk vertaler worden, ik houd erg van talen. Maar toen ik aankwam, waren die lessen al begonnen. Mijn enige optie was rechten of anders een jaar wachten. Dus werd het rechten.”

„Na mijn diploma wilde ik per se terugkeren naar Tsjaad. Het was 1990, Habré was er nog. De sfeer was verstikkend. Ik wilde praten, discussiëren, maar collega’s durfden niet eens te fluisteren. Pas toen Habré verdween, werd de omvang van zijn gruwelen echt duidelijk.”

We hebben een systeem dat moordt en leden van de oppositie doet verdwijnen

„Een familievriend bleek te zijn vastgehouden in ‘Het Zwembad’”, een voormalig badhuis en notoire martelplek onder Habré, red. „Wat we daar aantroffen was absolute horror. Lijken in staat van ontbinding, mensen die nauwelijks leefden. Onze vriend was vel over been, we moesten hem als een baby naar buiten dragen.”

„Ter plekken hebben we de Tsjadische Vereniging voor de Bevordering en Verdediging van Mensenrechten opgericht en hielpen we slachtoffers zich te organiseren.”

Habré zou uiteindelijk in 2017 worden veroordeeld door een speciaal tribunaal in Senegal, waar de dictator heen was gevlucht. Het proces was van historische betekenis: nooit eerder werd een Afrikaanse leider in een ander Afrikaans land berecht voor diens misdaden. In de rechtszaal zat Djiraibé, samen met collega-advocaat Jacqueline Moudeïna die twintig jaar lang had gevochten om de dictator voor de rechter te krijgen.

Habrés opvolger Idriss Déby wierp zich evenals andere Afrikaanse leiders lang op als struikelblok, zegt Djiraibé. „Ze vreesden een precedent. Uiteindelijk was dit een les voor iedereen: ook straffeloosheid kan worden overwonnen.”

In een open brief die mede door u is ondertekend, wordt een vergelijking getrokken tussen de tijd onder Habré en nu, onder Déby’s zoon. Is het zo erg?

„Habré was in de jaren tachtig. We zijn ruim dertig jaar verder. Tsjaad zou nu een stabiele democratie moeten zijn. In plaats daarvan hebben we een systeem dat moordt, dat oppositieleden oppakt en hen doet verdwijnen. En de internationale gemeenschap laat het gebeuren, die blijft Déby’s zogenaamde transitieproces steunen.”

Waarom denkt u dat niet harder wordt opgetreden?

„Toen ik in Genève was, heb ik de Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten [van de Verenigde Naties, red.] aangesproken. Een internationale commissie moet onderzoek doen naar de gebeurtenissen op zwarte donderdag, zei ik. Hij zei dat hij toestemming ging vragen om naar Tsjaad te komen. Ik weet niet of hij dat ook heeft gedaan.”

„Het probleem is: iedereen wijst naar elkaar. De Belgen en Duitsers zeggen dat de Fransen het voortouw moeten nemen, de Fransen zeggen ‘nee, in onze positie kunnen we dat niet’. Maar waarom niet? In andere landen konden ze de staatsgrepen wel veroordelen. In Tsjaad is de grondwet opgeschort en nam een militaire junta de macht over. En dat is geen coup?”

Volgens het Élysée was er in Tsjaad sprake van „speciale omstandigheden”: Déby werd gedood aan het front terwijl rebellen op Ndjamena afkwamen.

„We weten hoe Frankrijk hierin staat. Monsieur Macron was als enige westerse president bij de begrafenis van Déby-père. Mon ami, noemde hij hem, mijn vriend. Déby-fils beloofde hij publiekelijk zijn steun. Later zei hij wel dat hij geen dynastieke machtsovername zou steunen. Maar dat is precies wat nu wel gebeurt en Frankrijk doet niets.”

Hoe verklaart u dat?

„We zijn het slachtoffer van een Françafrique” – het systeem waarmee Parijs autocratische leiders in voormalige kolonies in het zadel hield om de eigen geopolitieke en economische belangen te dienen – „dat zijn grens bereikt. Frankrijk heeft Mali al verloren, Burkina Faso, de Centraal-Afrikaanse Republiek. Tsjaad ook verliezen zou een ramp voor ze zijn.”

„Maar ze zullen Tsjaad niet voor zich houden, door een systeem te steunen waar het volk tegen is. De Tsjadiër van vandaag is niet de Tsjadiër van gisteren. Er is een woede onder mensen aan het broeien die op den duur gaat ontploffen.”

U heeft onder vader Déby tot twee keer toe enige tijd het land moeten ontvluchten. In 2000 en daarna nog eens in 2008. Waarom was dat?

„In Tsjaad word je als mensenrechtenactivist neergezet als vijand van de staat. Dat overkwam mij voor het eerst rond 1999 toen er plannen waren voor een grote oliepijpleiding. Wij waren daar heel kritisch over. Er was corruptie, de milieustudies waren niet op orde. Dat kaartten we aan bij de Wereldbank, die een lening zou verschaffen.”

„Déby-père was wóést. Hij riep mensen op naar mijn huis te gaan, omdat ik Tsjaad in armoede zou houden. In het begin moest ik daar een beetje om lachen, maar om mij heen namen mensen het serieus. Er waren geruchten dat mijn zoon zou worden ontvoerd, ik ontving bedreigingen over de telefoon. De politie volgde me. Toen is door een aantal organisaties een fellowship voor mij opgezet en ben ik naar de Verenigde Staten vertrokken.”

„De tweede keer was in 2008, toen rebellen de aanval openden op Ndjamena. Ik leidde destijds een comité dat probeerde tot verzoening tussen alle partijen te komen. We hadden ook contact met de rebellen. Daar was niets geheims aan. Maar binnen de regering werd gezegd dat we samenwerkten met de vijand. Samen met mijn collega-advocaat Jacqueline Moudeïna ben ik toen door Franse militairen in allerijl het land uit gevlogen. Het was absurd.”

Hoe bedoelt u?

„Niemand vertelde ons iets. Alleen dat we gevaar liepen en niet naar huis konden. We zijn zes maanden in Frankrijk gebleven.”

Denkt u nu weleens aan weggaan?

Ze lacht. „Mijn familie vraagt dat iedere dag. Konden ze me niet in Genève houden? Maar ik heb de leeftijd niet meer voor een leven in ballingschap. Met de kracht die God mij geeft, blijf ik doorgaan tot we een positieve verandering zien in Tsjaad.”