‘A Complete Unknown’: de legende van de ongrijpbare en verleidelijke Bob Dylan liefdevol uitvergroot

In de speelfilm Inside Llewyn Davis (2013) komt heel even een over een gitaar gebogen krullenbol in beeld. Meer Bob Dylan kon echt niet, vertelden de gebroeders Coen me indertijd. Dan neemt hij direct je film over. Hij is nu eenmaal een icoon.

Bij de Coens is Dylan het wrange contrapunt van de rancuneus-integere Llewyn Davis, die losjes is gebaseerd op de nooit doorgebroken folkmuzikant Dave Van Ronk, een politieke en muzikale purist wiens arrangementen de jonge Dylan jatte – je moest hem indertijd ook niet alleen laten met je kostbare platencollectie. We zien Van Ronk – groot, luid, baard – twee keer in beeld in James Mangolds uitstekende muzikale biopic A Complete Unknown: als Dylan in 1961 in besneeuwd New York arriveert om zijn idool Woody Guthrie te bezoeken en orerend over volksmuziek op een feestje.

Inside Llewyn Davis ging over roem: wie een ster wordt, wie niet. Dat vereist rauw talent: als muzikant, componist en zanger was Dylan een akelig snelle gauwdief die zijn teksten zomaar uit de lucht leek te plukken. Maar hij beschikte ook over vastberadenheid, zelfvertrouwen, sex appeal, geluk en veel opportunisme – van dat laatste maakt A Complete Unknown geen geheim.

Transformatie

De film bestrijkt de periode 1961-1965, toen Bob Dylan via de folkscene van Greenwich Village in New York, vriendin Suze Rotolo en folkster Joan Baez superster werd – en afhaakte toen hij zich ingeperkt voelde. Gebaseerd op het boek Dylan goes electric zien we hoe de ‘de stem van een generatie’ dan weloverwogen zijn fans bruskeert: Elvis wil hij best zijn, een profeet niet. Het was Dylans eerste en belangrijkste transformatie: van schriele ragebol met babyvet en protestsongs tot gedrogeerde rockster met elektrisch loeiende band die vanachter zijn zonnebril naar pers en publiek sneert. Dat ging niet als een knieval richting commercie de boeken in, zoals ‘folkies’ het zagen, maar als rebellie tegen gutmenschen, middenklasse-intellectuelen die eisten dat Dylan als een soort Nikkelen Nelis zijn quasi-proletarische trucje bleef herhalen. Het conflict kwam tot uitbarsting op het Newport Folk Festival in 1965.

In deze film dan. In het echt lag het iets genuanceerder, maar als A Complete Unknown verdicht, dramatiseert en overdrijft, liegt het grosso modo wel de waarheid. Bob Dylan gaf zijn fiat, en dat was nodig: zonder zijn muziek kan je zo’n biopic niet maken. Inmenging van muzikale erven leidde onlangs tot banale portretten als Elvis, met de reactionaire King als burgerrechtenactivist, Back to Black, met Amy Winehouse als sneu bakvisje, of Bohemian Rhapsody, waar Freddie Mercury worstelt met zijn homoseksuele inclinaties. De muziek maakte veel goed, maar je keek naar leugens.

Bob Dylan is gelukkig subtieler en slimmer. Hij moet vertrouwen hebben gehad in regisseur James Mangold, die in 2006 de puike muzikale biopic Walk the Line maakte over de met zijn geweten worstelende Johnny Cash – in A Complete Unknown heeft hij een beminnelijk gastoptreden als penvriend, grote broer en cheerleader van de jonge Dylan.

Dylan vindt het niet erg dat zijn jonge versie „a bit of an asshole” is; na zijn eerste nacht met Joan Baez kraakt hij haar teksten met een droge grinnik af als „mooi als een olieverfschilderij in een tandartspraktijk”. Mangold mag de legende van de sarcastische, ongrijpbare, verleidelijke zelfpromotor uitvergroten. Daarmee kan Dylan leven; eerder gaf hij toestemming voor biopic I’m Not There (2007), waarin zes acteurs elk een facet van zijn selfmade-persoonlijkheid verbeelden. Dat was alleen begrijpelijk voor verstokte Bobheads, deze biopic is ‘Dylan for Dummies’. De wereld is best aan zo’n opfriscursus toe: de ‘stem van een generatie’ dreigt nu met de boomers weg te sterven.


Lees ook

een profiel van Bob Dylan: messias met mondharmonica tegen wil en dank

Bob Dylan (Timothée Chalamet), onder met vriendin Sylvie (Elle Fanning). Foto’s Searchlight Pictures

A Complete Unknown is een prettige, opwekkende film. Acteur Timothée Chalamet leek vooraf met zijn delicate smoeltje en Bambi-ogen ongeschikt voor Dylans ruwe mompelbravoure. Na tien minuten ís hij Dylan, zelfs zijn nasale sneerzang doet hij perfect: geef die man een Oscar. Even liefdevol wekt Mangold verloren werelden tot leven: bohémienwijk Greenwich Village, Newport, Dylan en zijn coole mannen-entourage die zo uit documentaire Dont Look Back komt gewandeld.

Mangolds geheime wapen is het reactieshot. Hij doet het telkens: Bob Dylan zet een evergreen in, waarna een kruismontage van close-ups volgt van Dylan en nieuwsgierige, verbaasde, verrukte of ontroerde luisteraars. Het is een oude truc: zo hoor je overbekende nummers als het ware voor het eerst, word je deel van de icoonvorming. Kijk je door de ogen van de gepikeerde Baez, wier mond verbaasd openvalt als ze Dylan op haar omgewoelde bed ‘Blowing in the Wind’ hoort spelen. Of van goedzak en banjo-tokkelaar Pete Seeger (Edward Norton) die Dylan met vochtige ogen op het schild hijst en later berustend ziet ontsnappen. Reactieshots kan je kitscherig doen – zie Bohemian Rhapsody – maar Mangold doet het virtuoos. Nu er niet speciaal op gaan letten hè!