Waar gaat het over? Dat is een vraag over zijn voorstelling die regisseur Fabio niet wil beantwoorden. Kunst moet geen antwoorden geven, antwoorden zijn er al genoeg, maar een nieuwe vraag weten te stellen, dat is wat anders. In Showmeister van Jan Hulst en Kasper Tarenskeen, bij Theater Oostpool, wordt op hilarische wijze gejongleerd met dit hardnekkige dogma en andere artistieke principes.
Alles waar Fabio in gelooft, wordt op de proef gesteld als hij, vanwege een chronisch gebrek aan publiek, wordt gedwongen een commercieel succes te boeken. Hij zwicht voor het aanbod een voorstelling te maken met Mario, een beroemde voetballer met kanker. Mario weet waar zijn voorstelling een antwoord op is: op de behoefte aan troost, aan begrip, aan plezier.
Vanaf het begin draait de ironiemachine over het toneelbedrijf op volle toeren. Niets is helemaal echt of gemeend. Showmeister opent met orkestrale klanken en elk muziekje daarna klinkt als de begeleiding van de liefdesscène op het voordek van de Titanic. Zelfs als Mario vertelt dat hij door het bos loopt, hoor je zachtjes vogeltjes kwinkeleren. Het decor is toepasselijk, de plek waar de illusie werkelijkheid is: een opengewerkt deel van een klassieke schouwburg, met loge, podium en theaterstoelen.
Spot
Fabio, haarscherp gespeeld door Thomas Höppener, is een ouderwets hoogdravende theatermaker. Hij verliest zichzelf in warrige betogen over schoonheid en verwijzingen naar duistere toneelauteurs als Heiner Müller en Thomas Bernhard – die dertig jaar geleden en vogue waren.
Dat is lang geleden en de vraag is dan ook op wie de spot van Hulst en Tarenskeen zich richt. Enerzijds zijn er wel theatermakers te bedenken die iets van Fabio weg hebben. Je zou kunnen denken aan een plaagstootje van Kasper Tarenskeen aan zijn broer Bo, een theatermaker die werkt aan een elfdelige toneelreeks over Wittgenstein en die in vakblad Theaterkrant Magazine verkondigde: „Ik houd niet van meningen op het toneel, ik houd niet van antwoorden. Een antwoord is voor mij de dood.” Anderzijds is er geen theatermaker, verantwoordelijk voor een zaal van duizend man, die beweert dat hij liever tien toeschouwers heeft die hem begrijpen dan een uitverkocht huis. Dat idee is achterhaald.
Maar Tarenskeen en Hulst geven je geen tijd bij dat bezwaar stil te staan tijdens deze puntgave komedie. Tegenover Fabio, die strijdt tegen de tijd waarin hij leeft, staat de greep van de marketing, die alles simplificeert in marketingjargon. Met veel schwung en een zuiver taalgevoel werken ze de tegenstelling tussen toegankelijk entertainment en hooggestemde kunst uit: op een manier die de tegenstelling doet verdampen.
Dat begint al met de casting van musicalster Jim Bakkum in de rol van voetballer Mario. Sinds het aantreden van Daria Bukvic als artistiek directeur in 2021 legt Theater Oostpool er eer in om geregeld bekende Nederlanders van buiten het reguliere toneelcircuit te rekruteren. Hadewych Minis, Thijs Römer en Susan Visser gingen Bakkum voor.
Cringe
Het is een gouden greep. Bakkum is geknipt voor de rol van voetballer, die ironisch genoeg slechts van hem vraagt om een eendimensionale goedzak te zijn, die in zijn vriendelijkheid louter spreekt in filmclichés en zelfhulpwijsheden. Alles wat hij zegt, vindt Fabio dan ook cringe. Maar omdat Mario graag zijn gevoelens omzet in een lied, kan Bakkum doen wat hij als de beste kan: uitbarsten in warm bassend gezang. Ook bij teksten die tenenkrommend sentimenteel zijn, gooit hij zich er helemaal in, want zo is Mario, oprecht en authentiek.
In het niet al te serieuze plot wordt Mario na het succes van de voorstelling over zijn ziekte directeur in plaats van Fabio, die een baantje als koffieschenker neemt. Kolderiek is hoe de twee ook ideologisch van positie wisselen. Mario verbloemt zijn creatieve onmacht met zinnen die Fabio eerder bezigde en Fabio leert de waarde van menselijke relaties inzien.
Prettig voor het ritme van de voorstelling is dat er tussendoor nog een lijn loopt met gesprekken tussen twee actrices, Bella (Frieda Barnhard) en Mathilda (Gonca Karasu). Aanvankelijk dwepen ze met Fabio, maar gaandeweg belichamen ze hetzelfde conflict tussen kunstzinnigheid en vermaak, en dat werkt door in hun relatie. Ook hun scènes zijn gegrond in overdrijving: rokend als Franse existentialisten, ruziënd in eigentijds psychotherapeutisch idioom.
Showmeister eindigt met een spetterend, doldwaas slot, waarin realiteit en toneelrealiteit razendsnel omslaan. Die laatste scène bevat musical en levenswijsheden, maar is ook ongrijpbaar dubbelzinnig en spiegelt al het voorafgaande. Uiteraard met onderliggend een goede vraag over Showmeister zelf: dit is toch én kunst én entertainment?