‘Je moet jongeren zien opgroeien’

Het is vrijdagmiddag, een uur of half drie. De scholen zijn uit, het middaggebed in de moskee is achter de rug. Maar in Lab6, een verzamelpand voor jongerenwerk in Amsterdam-Slotervaart, heerst een doodse stilte. In de ruimte met televisie en banken om te chillen is het licht uit en de deur dicht. De muziekstudio: idem. De tafelvoetbaltafel staat er verlaten bij.

„Hmm”, zegt wethouder Sofyan Mbarki. „Zou hier niet wat méér kunnen gebeuren?”

„We proberen iedere dag iets te organiseren”, zegt Nesrine, een jongerenwerkster die toevallig een overleg heeft in het gebouw. „Maar op dit moment is er op vrijdagmiddag niets.” De samenwerking tussen de verschillende organisaties die in Lab6 zijn gehuisvest verloopt niet bepaald soepel, vertelt ze. „Uiteindelijk is iedereen continu aan het strijden voor zichzelf, voor z’n eigen subsidie.”

Dit was niet goed, zegt Mbarki als hij weer buiten staat. „Op vrijdagmiddag moet er reuring zijn op een plek als deze.” Hij kijkt in de richting van de winkels op het August Allebéplein. „Er moet echt een tandje bij. Het functioneert gewoon niet.”

Sofyan Mbarki op bezoek bij jongerencentrum Lab6 in Amsterdam Nieuw-West.
Foto Simon Lenskens

Sofyan Mbarki (39), wethouder Economische Zaken, Jongerenwerk en Sport (PvdA) heeft zich een doel gesteld: het jongerenwerk in Amsterdam moet beter. In deze tijden van polarisatie, onzekerheid en toenemende armoede, zegt hij, bieden jongerenwerkers houvast en perspectief. Zíj zijn het die kwetsbare jongens uit Amsterdam-Noord, Zuidoost of Nieuw-West kunnen behoeden voor een bestaan in de Wajong of – erger nog – een carrière in de georganiseerde misdaad.

Daarvoor moet het jeugdwerk op de schop. Want op dit moment, zegt Mbarki, is de situatie in Amsterdam „onhoudbaar”. Het aanbod is zo versnipperd dat in een stadsdeel als Nieuw-West negentien organisaties worden gesubsidieerd, allemaal voor specifieke doelgroepen. Goed samenwerken doen ze nauwelijks – zie het verlaten Lab6 op vrijdagmiddag. Het gevolg, zegt Mbarki, is dat „in bepaalde wijken de basisvoorzieningen qua jongerenwerk niet op orde zijn.”

De gemeente Amsterdam, voegt hij daar meteen aan toe, „heeft het er ook zelf naar gemaakt”. Marktwerking en kortetermijndenken hebben ervoor gezorgd dat organisaties „niet meer bezig zijn met jongeren, maar met de vraag: hoe winnen we volgend jaar weer de aanbesteding?” Jongerenwerkers, zegt Mbarki, zijn er juist bij gebaat om twintig jaar lang in dezelfde wijk te zitten. „Je moet jongeren zien opgroeien. Het broertje van het broertje kennen, én het gezin. Die infrastructuur is weg. Elk jaar kan er weer een nieuwe partij instappen die helemaal opnieuw begint.”

„Organisaties zijn niet meer bezig met jongeren, maar met de vraag: hoe winnen we de aanbesteding?”

Hoe belangrijk jongerenwerk is, weet Sofyan Mbarki uit eigen ervaring – en daar vertelt hij graag over. Hij groeide op in Osdorp, een van de armste wijken van Amsterdam, als kind van eerste generatie gastarbeiders uit Marokko. Hij kent genoeg jongens uit de buurt met wie het niet goed is afgelopen. „Het is alle kanten uitgegaan. Sommige jongens zijn topadvocaat geworden of piloot. Anderen zag ik later terug in Opsporing Verzocht. Er zijn ook jongens die ik kende niet meer in leven. Omgelegd in het criminele milieu.”

Zelf belandde hij via een hbo-opleiding en uiteenlopende baantjes – taxichauffeur, pedagogisch medewerker op een afdeling met jeugd-tbs’ers – in het onderwijs. Hij gaf les op het Calvijn College, een vmbo-school die zichzelf wist op te werken van afvoerputje tot modelschool. Daarna ging hij de politiek in. Sinds anderhalf jaar is Mbarki, voor zover hij weet, de eerste Amsterdamse wethouder die is opgegroeid in Nieuw-West – en daar nog steeds woont.

Kelderbox verboden terrein

Hij kon zover komen, zegt Mbarki, doordat hij opgroeide „in een stevige sociale infrastructuur”. Zijn ouders gaven hem een „beschermde” opvoeding: niet tot ’s avonds laat op straat hangen, vriendelijk zijn tegen de buren, de kelderbox was verboden terrein. Juf Joke van de openbare basisschool Osdorper Ban maakte tijd vrij om hem van het stotteren af te helpen („Er was nog geen lerarentekort”). En jongerenwerkers zorgden dat hij en de andere jongens uit de buurt zich niet verveelden en dat hun leefwereld werd verbreed. „Er was altijd wat te doen. We deden uitjes naar musea in het centrum van Amsterdam. Zo leerden we dat de stad uit méér bestond dan alleen Nieuw-West.”

Zonder al die mensen had het met hem óók verkeerd kunnen aflopen, zegt Mbarki. Als tiener trok hij op met jongens uit de buurt die „stomme dingen” deden. „Die gasten hadden een auto gestript die ergens stond te verpieteren. Toen zijn er spullen verhandeld: autoradio, boxen, dat soort dingen. Ik had daar geen rol in, maar werd wel aangehouden, omdat ik deel uitmaakte van die groep. Ik was thuis m’n kamer aan het verven toen de politie aanbelde.”

„Een van de jongens was gepakt en had de namen gegeven van iedereen die bij de groep hoorde. Later zijn we met z’n allen die jongen gaan opzoeken die ons verlinkt had. Dat werd een vechtpartij en toen heeft die jongen aangifte gedaan. Ik had niet meegevochten maar de politie kwam me weer halen, deze keer van school. Ik ben zes uur vastgehouden op het bureau.”

Sofyan Mbarki op bezoek bij jongerencentrum Lab6 in Amsterdam Nieuw-West.
Foto Simon Lenskens

„Een agent, Marcel heette hij, heeft toen tegen me gezegd: ‘Je zit op het vwo, wat doe jij met deze jongens?’ Ik zag het zelf als een kwajongensstreek, maar hij kende de dossiers van die gasten uit de buurt. Toen viel bij mij het kwartje: waar ben ik mee bezig?”

„Jaren later was ik met een paar vrienden in de stad, we zouden uitgaan. Op het Leidseplein kwam er een ME’er uit een busje naar me toe. Dat was Marcel, hij had me herkend. ‘Gaat het goed?’ vroeg hij. ‘Doe je best, hè!’ Dat zijn van die momenten dat iemand je ziet. Daar draait het in het jongerenwerk ook om.”

Om het Amsterdamse jongerenwerk te verbeteren, wil Mbarki minder marktwerking („kan zonder dat de wet hoeft te worden aangepast”), langere contracten en betere samenwerking van organisaties. En er komt een academie waar jongerenwerkers trainingen kunnen volgen en ervaringen kunnen uitwisselen. Mbarki voelt zich gesterkt door een boekje dat journalist Margalith Kleijwegt, die al twintig jaar rondloopt in Nieuw-West, op zijn verzoek schreef. Haar conclusie: de ‘zachte kracht’ van het jongerenwerk kan het verschil maken, maar in Amsterdam is het veranderd in een doolhof.

Beroepseer

Er moet ook iets worden gedaan aan de beroepseer, zegt Mbarki. Jongerenwerk is een ambacht – een behoorlijk ingewikkeld ambacht bovendien. „Je moet het vertrouwen zien te winnen van gasten die jou niets verplicht zijn. Wat die jongerenwerkers doen, is echt Champions League. Toch voelen ze geen erkenning. Iedereen doet tegenwoordig ‘iets’ met jongeren.” Op zijn werkkamer in het stadhuis hangt een tegeltje: ‘Dat je met jongeren werkt, maakt je nog geen jongererenwerker’. „Het is net als bij leraren. Je kunt wel voor een klas staan, maar dat maakt je nog geen docent.”

Een andere les die Mbarki leerde in zijn jeugd: „Het jongerenwerk is er voor iedereen, ook voor de jongeren met wie het wel goed gaat. Sterker nog, die móét je erbij hebben, om de moeilijke jongeren omhoog te trekken. Ze moeten zien dat mensen uit dezelfde straat, met dezelfde achtergrond, het wél lukt. In het jongerencentrum waar ik kwam, had je in dezelfde ruimte jongens die net uit de gevangenis waren én jongens die aan het leren waren voor hun eindexamen Latijn.”

„Het jongerenwerk is er voor iedereen, ook voor de jongeren met wie het wel goed gaat”

Als Mbarki langsgaat bij organisaties die subsidie krijgen, treft hij een populatie die „vrij homogeen” is. „Vooral Marokkaanse Amsterdammers.” Het jongerenwerk moet „loskomen van etniciteit”, vindt hij. „Diversiteit gaat om veel meer dan kleur alleen. In Amsterdam-Noord wonen jongeren die eruitzien als de ‘gewone Nederlander’ maar dezelfde struggles hebben als mensen met een Marokkaanse achtergrond. Je kunt niet tegen zo’n jongen zeggen: jij hebt het makkelijker vanwege je white privilege. Die heeft een moeder zonder baan, een vader die ziek is. Hij komt niet aan een stageplek. En vervolgens krijgt hij te horen: jij behoort tot de doelgroep die het wel voor zichzelf kan regelen. Daarmee maak je het voor hem nóg ingewikkelder.”

Bij een broodje hete kip in een lunchroom aan het August Allebéplein komt Mbarki met een andere, verrassende reden waarom het jongerenwerk zo snel mogelijk beter moet: de verkiezingszege van de PVV. Als een rechts kabinet straks de grenzen dicht gaat gooien, zegt Mbarki, wordt het bestaande arbeidspotentieel nóg belangrijker – en dus ook die jongens uit Amsterdam Nieuw-West die dreigen af te glijden.

„Als ze voor hun vijfentwintigste niet al te domme dingen doen, zie je daarna meestal een omslag. Dan willen ze iets met hun leven. Veel jongens gaan de taxi op, of de pakketbezorging in. Ze gaan glasvezel aanleggen of in de zonnepanelen. Dat zijn de jongens met wie we het straks moeten gaan doen. Het is dus ook in Wilders’ belang dat ze niet afglijden.”

„Als jongeren voor hun vijfentwintigste niet al te domme dingen doen, zie je daarna meestal een omslag”

Natuurlijk is de overwinning van de PVV bij hem „binnengekomen”, zegt Mbarki – maar eerder als PvdA’er dan als islamitische Nederlander. „Het sentiment tegen ‘de ander’ is niet nieuw. Dat kan iedere moslim je vertellen. Ik heb als puber nog een Nederland gekend zonder rechts-populisme. Vóór 11 september en de moord op Theo van Gogh was ik gewoon een Amsterdammer met een Marokkaanse achtergrond. Mijn moslim-zijn werd nooit geproblematiseerd. Inmiddels is er een generatie moslims die Nederland nooit anders heeft gekend dan met Wilders. En het beeld dat Nederland per definitie tegen je is, gaat onder je huid zitten.”

Uit de rij gehaald

Zelf kan hij er wel mee omgaan, zegt Mbarki. Hij vertelt over een handelsmissie van de gemeente Amsterdam naar New York, in april dit jaar, waarvan hij als wethouder Economische Zaken delegatieleider was. „Er waren topambtenaren mee, ceo’s van bedrijven. En wie werd er op vliegveld JFK uit de rij gehaald? De delegatieleider.” Mbarki grinnikt. „De anderen zeiden nog: ‘He’s the deputy mayor of Amsterdam.’ Maar nee, ik moest mee. Ze hadden me uitgekozen via een algoritme, zeiden ze.”

„Toen ik terugkwam bij het wachtende gezelschap zei iedereen: oh, wat erg! Net als onlangs bij de verkiezingsuitslag. Maar ik zei: ‘Jongens, dit gebeurt nu eenmaal, je leert er als moslim mee omgaan.’ Op dezelfde manier waren de verkiezingen een bevestiging van wat je al dagelijks voelt. Ik zie de uitslag vooral als een wake-up call voor de rést.”


Lees ook
Hoe Amsterdamse jongerenwerkers de avondklokrellen wél in toom hielden

Jongerenwerkers <strong>Mohammed Azzamouri (l) </strong>en <strong>Bilal Saïdi</strong> op Plein ’40-‘45 in Amsterdam Nieuw-West.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/12/ac280c298je-moet-jongeren-zien-opgroeienac280c299.jpg”><br />
</a> <dmt-util-bar article=

Leeslijst