N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dit ben ik Iedereen heeft verschillende identiteiten. Hoe worden we wie we zijn? Deze week Robin van Andel (24), consultant in een Oegandees vluchtelingenkamp.
‘In 2011 ben ik met mijn ouders op vakantie geweest naar Oeganda. Mijn zusje was tien, ik net twaalf. Het was onze eerste verre reis, eerder gingen we altijd naar Frankrijk. We reisden rond met een gids en overnachtten veel bij mensen thuis. We verbleven in dorpen waar alle vrouwen samen kookten en alle kinderen samen rond renden. Mijn zusje en ik gingen een keer met de kinderen mee water halen, dat was een heel eind lopen. Het was zo anders dan ik me had voorgesteld. Ik heb toen besloten dat ik geen verwachtingen meer wilde hebben, ervaringen gewoon wilde aangaan. We hebben daarna nog andere grote reizen gemaakt, maar ooit wilde ik terug naar Oeganda.
„Vorig jaar heb ik voor mijn master African Studies onderzoek gedaan naar beleid tegen kinderhandel in de Oegandese hoofdstad Kampala. Er zijn daar heel veel kinderen die bedelen. Het is strafbaar ze eten of geld te geven – vanuit het idee dat het dan niet lucratief meer is om kinderen naar te stad te sturen. Maar er zijn ook kinderen die zelf besluiten naar de stad te gaan. En ik heb moeders gesproken die zeiden: het leven voor mijn kind is hier slecht, maar waar wij vandaan komen is het nog veel slechter.
„Wat ik zag raakte me. Maar ik weet dat ik niet de wereld kan redden. Ik heb niet oneindig veel middelen en weet ook niet altijd hoe ik kan helpen. Ik denk dat het al belangrijk is om er te zijn, naar mensen te luisteren.
„Sinds begin dit jaar werk ik als consultant in vluchtelingenkampen in Oeganda. Ik werk voor een Belgische organisatie met een Oost-Afrikaanse tak, die bijvoorbeeld wil bevorderen dat jongeren in de kampen sociale ondernemingen beginnen. Om dat te bereiken gaan ze niet zelf naar de kampen, maar huren organisaties in die geleid worden door vluchtelingen. Met het idee: zij kunnen dat veel beter. Ze merkten wel dat er een brug miste tussen de twee werelden. Ik kijk waar die organisaties tegenaan lopen.
„Sinds juni woon ik in Kampala, in een kleine studio boven het restaurant van een vriend. Daarvóór woonde ik een paar maanden in het vluchtelingenkamp Nakivale, om zo veel als mogelijk het dagelijks leven mee te maken. Nakivale is het oudste vluchtelingenkamp van Oeganda, sommige mensen wonen er al vijftien jaar. Het is een soort stad. De wijk waar ik woonde wordt ‘nieuw Congo’ genoemd. Als ik Ethiopisch wilde eten kon dat ook, in een andere buurt.
„Van collega’s kreeg ik vaak te horen dat ik de eerste niet-vluchteling was die in het kamp bleef, niet ’s avonds naar huis ging. Iedere avond gingen mijn collega’s en ik samen poolen. Daarbij ontmoette ik weer allerlei andere mensen, voerde soms diepe gesprekken. Ik spreek Swahili, dat helpt ook om een vertrouwensband te krijgen. Ik heb dat tijdens mijn studie geleerd.
„Mijn collega’s waren blij dat ik hun realiteit kon zien. Ze vertelden dat de opdrachtgever het raar vond dat zij niet naar hun werk kwamen als het regende. Ik zag: bij regen waren er modderstromen die huizen wegspoelden. Dan gá je ook niet naar je werk. Eén teamlid maakte nooit rapportages, wat de opdrachtgever frustreerde. Het bleek dat hij zich schaamde omdat hij niet kon typen. Dat heb ik hem geleerd. Toen was het opgelost.
‘Al kennen mijn vrienden mij heel goed, ze kennen niet het leven dat ik daar leid’
„Als ik in Nederland ben, vind ik het moeilijk de verbinding te leggen met mijn leven in Oeganda. In Nederland léés je over vluchtelingenkampen. Al kennen mijn vrienden mij heel goed, ze kennen niet het leven dat ik daar leid. Ik moest leren om daarover in detail te vertellen, dat maakt het minder abstract. In mijn guesthouse in Nakivale was niet altijd water en elektriciteit, maar ik had wel internet. Douchen deed ik met een emmer, met water uit de put. Ik had een klamboe, daar was ik heel blij mee. Iedere ochtend, middag en avond at ik bonen en rijst.
„Op zich ben ik het gewend in een andere realiteit te leven dan mensen om mij heen. Tussen mijn 11de en mijn 22ste had ik namelijk terugkerende tumoren op mijn eierstokken. Ze zaten tussen goed- en kwaadaardig in, ik heb nooit kanker gehad. Eng was het wel, zeker toen de artsen nog niet goed wisten wat er aan de hand was. In de klas snapten ze er in het begin niets van. Als iemand niet op school is, denk je als kind: die is iets leuks aan het doen. Het gaf mij het gevoel dat ik me aanstelde. Ik heb geleerd dat ik het moest uitleggen: ‘Ik ben niet op school en dit is er aan de hand.’
„Mijn vader reed me altijd naar het ziekenhuis. Op een gegeven moment werd het traditie om daarna naar de McDonald’s te gaan – als een reminder dat het leven ook leuk was. Dat was ook zo: ik ging naar hockeytraining, ik speelde gitaar, deed van alles met mijn zus. Maar ik had ook vaak het idee dat anderen leefden en ik niet. Vriendinnen spraken af, ik lag met pijn op de bank. Ik denk dat ik daardoor vroeg volwassen geworden ben en bewuste keuzes ben gaan maken. De tumoren kunnen terugkomen en kwaadaardig worden. Op mijn twintigste heb ik een ivf-behandeling gedaan en zijn er eitjes ingevroren.
„In Oeganda heb ik malaria gehad, wat laat werd onderkend. Uiteindelijk ben ik met spoed naar een ziekenhuis in Kampala gevlogen. Op dat moment besef je wel dat familie en vrienden heel ver weg zijn. Maar dat is het leven dat ik nu kies. Het is niet voor altijd. Ik heb ook een huis in het Laakkwartier in Den Haag. Mijn vriend is Duits, ik ken hem van mijn studie. Wij vinden het belangrijk om te kunnen doen waarvan we dromen, waar we in geloven. ‘Thuis’ is als we bij elkaar zijn, zeggen we altijd. Waar dat ook is.”