N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Dit ben ik Iedereen heeft verschillende identiteiten. Hoe worden we wie we zijn? Deze week: Charisma Hehakaya (31), die zich inzet voor eerstegeneratiestudenten.
„Als je geld hebt en als je theoretisch opgeleid bent, heb je veel meer macht. Dat intrigeert me. Ik zie het overal om me heen. Mensen met weinig geld en een praktische opleiding hebben veel minder invloed op beleidsbeslissingen. Politici praten meer óver hen dan mét hen. Maar hun stem is ook belangrijk.
„Ik ben veel met dit soort vragen bezig omdat ik beide werelden ken. Ik ben opgegroeid in Vught, mijn vader was metaalbewerker, mijn moeder huisvrouw. Ik heb twee oudere broers, die zijn zeven en tien jaar ouder. Er was weinig geld. We waren arm. Vooral toen mijn vader zijn baan verloor. Eten kwam van de voedselbank. Er was geen geld voor zwemles of uitjes.
„Op vakantie gingen we nooit. Ik ben een keer naar Schagen geweest, dat is de enige vakantie die ik me kan herinneren. Niet dat ik het miste. Ik vond het normaal. Zo gaat dat met kinderen, die vinden normaal wat er is. Pas toen ik ouder werd, zag ik dat het bij vrienden thuis heel anders was.
„Op het vwo voelde ik me anders dan klasgenoten. Vught is relatief welvarend, dus het viel best op dat ik uit een gezin kwam met weinig geld. Ik droeg geen merkkleding. Ik sprak geen vlekkeloos Nederlands. Klasgenoten verbeterden m’n fouten. Mijn vader is Moluks, hij sprak Maleis met ons. Mijn vader liep er niet zo netjes bij als de andere vaders, hij heeft tatoeages op zijn armen. Ik vond het vervelend als hij meeging naar een oudergesprek, omdat ik denigrerende opmerkingen kreeg over zijn uiterlijk.
„Ik zat op het vwo en koos het profiel natuur en techniek. Nederlands en Engels waren de lastigste vakken. Bij ons thuis waren geen boeken, mijn ouders lazen nooit voor. Er werd ook niet gevraagd hoe het op school was geweest of hoe het met je ging. Van mij hoef je niet te leren hoor, zei mijn vader. Pas later begreep ik dat zíj dat ook van huis uit niet hadden meegekregen.
„Mijn ouders deden ook leuke dingen met ons. Met mijn vader ging ik badmintonnen. Met mijn moeder soms ergens een appeltaartje eten.
„Ik zakte voor mijn eindexamen en vond dat verschrikkelijk. Vooral omdat ik graag het huis uit wilde. Weg uit Vught. Met behulp van een docent kreeg ik een plek op het volwassenonderwijs in Utrecht. Daar kon ik het laatste jaar overdoen zonder dat ik in Vught hoefde te blijven.
„Voor een kamer in Utrecht moest ik hospiteren. Drie ouderejaars studentes kozen mij uit tien kandidaten. Ik was de enige middelbare scholier. Ik heb veel van ze geleerd. Praktische dingen, zoals koken. Maar ook hoe het is om thuis te komen en de vraag te krijgen: ‘Hoe was je dag?’ Thuis aten we eigenlijk nooit met z’n allen. In het studentenhuis wel, en ik leerde dat je een gesprek kunt hebben. En dat er verschillende perspectieven zijn, dat je hierdoor juist van elkaar kunt leren en je gedachten kunt scherpen.
„Er zijn zoveel ongeschreven regels in het dagelijks leven. Als je ermee opgroeit, denk je er niet over na. Maar als je ze niet kent, kan je soms minder goed meedoen. Ze gaan over je kleding, hoe je je gedraagt, wat je in een bepaalde situatie doet of zegt, wat je wanneer zegt.
„Ik slaagde voor mijn vwo, al was het voor de vakken Engels en Nederlands nipt. Ik was trots dat het gelukt was, met alle bijbaantjes die ik moest doen om de huur en eten te betalen. Ik koos voor de studie innovatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit. Nieuwe studenten moesten toen een taaltoets doen. Ik zakte twee keer. Taal is zo belangrijk. Als wetenschapper moet je je verhaal kunnen overbrengen. En daarvoor moet je de taal goed beheersen, maar je ook kunnen verplaatsen in mensen die de taal niet spreken.
„Ik voelde me de eerste jaren een buitenstaander. Mede-studenten discussieerden alsof ze nooit iets anders hadden gedaan. Ze stelden vragen aan de docent, stonden voor de klas hun project toe te lichten. Dat wilde ik ook graag. Ik voelde me niet thuis en had het gevoel dat ik telkens door de mand kon vallen. Ik werkte keihard, maar het lukte me niet het eerste jaar voldoende studiepunten te vergaren om door te mogen. Omdat de studieadviseur mijn achtergrond kende, mocht dat toch.
„Ik vijzelde mijn Nederlands en Engels op met verschillende taaltrainingen. Ik had fijne vrienden en huisgenoten bij wie ik terecht kon. De studie ging steeds beter. Naast mijn master innovatiewetenschappen deed ik een master business administration, en daarna nog één in de klinische epidemiologie, omdat ik onderzoek ook heel leuk bleek te vinden. Inmiddels ben ik gepromoveerd. Mijn ouders waren ook bij de plechtigheid en waren heel trots.
„Als universitair docent op het UMC Utrecht doe ik onderzoek naar de invloed van de omgeving op gezondheid. Burgerparticipatie vind ik belangrijk, vooral voor mensen die minder thuis zijn in de zorg en wetenschap. In coronatijd heb ik het Eerste Generatie Fonds opgericht voor studenten aan de Universiteit Utrecht die als eerste uit het gezin gaan studeren. Ik heb veel financiële stress gehad. Ik zou dat anderen in die situatie willen besparen. Het fonds kan helpen met een laptop of een taaltraining. Of een mentor die hen wegwijs kan maken in het studentenleven.
„Mijn ouders zijn uit elkaar. Mijn moeder heeft een mooie sociale huurwoning en kan best goed leven, vooral omdat er best wat toeslagen zijn als je in de bijstand zit. Mijn vader werkt en verdient weinig, maar nét te veel om in aanmerkingen te komen voor een sociale huurwoning. Hij woont daarom op kamers. Hij is daar best gefrustreerd over, en ik begrijp dat helemaal. Sommige dingen zijn welbeschouwd gewoon niet helemaal eerlijk. Hard werken wordt hier niet altijd beloond.”