N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Een kinderboek mag ruig zijn zolang er van kinderen gehouden wordt, zei Guus Kuijer. Dat vinden Bibi Dumon Tak en Annet Schaap ook. „Wat zeg je anders tegen de achtjarige die het leest? Het leven is kut en het komt nooit meer goed. En dan moet dat kind nog tachtig jaar.”
Bericht van Annet Schaap, een halfuur voor het interview. Ze kan niet komen. Ze heeft zich in haar been gesneden, heel diep. Ze moet naar de dokter. „Sorry voor het gedoe, maar het is niet anders.” Zitten we dan, op het terras van Karel V in Utrecht. Bibi Dumon Tak is er al. Morgen, weten we, gaat Annet voor vijf weken naar Canada. Dat wordt dus geen interview meer deze zomer, tenzij, ténzij we naar haar toe gaan, naar haar huis in Lombok, aan de andere kant van het spoor.
„Goed”, zegt ze aan de telefoon.
Geronnen bloed, dik verband, een gezicht zo wit als een doek. De wond is gehecht en Annet zit op de bank, been gestrekt. Haar zoon Jonas van veertien zit tegen haar aan, tot het eten dat wij van het station hebben meegenomen op is, falafel met paprika en bruine rijst. Dan zegt hij doei en gaat naar boven. Annets man, Tom, Canadees, is al in Canada en Annet bracht de vuilniszak weg. Daar stak een glasscherf uit. „Het bloedde echt heel erg”, zegt ze.
Bibi, naast haar op een stoel, naar haar toe gebogen, knikt en zegt: „Ik moest aan Lampje denken.”
Annet: „Lampje?”
Bibi: „Haar overkomt ook de hele tijd van alles. Ze moet van alles overwinnen. Ik vroeg me af of ze op jou lijkt.”
Twee kinderboekenschrijvers, beiden overladen met prestigieuze prijzen. Lampje, Annet Schaaps debuut uit 2017, gaat over Lampje, die met haar vader in een vuurtoren woont. Haar moeder is dood. Haar vader, Augustus, is zo verdrietig dat hij te veel drinkt en Lampje al het werk laat doen. Op een avond kan ze het licht in de vuurtoren niet ontsteken, ze is vergeten om nieuwe lucifers te kopen. Dan begint het te stormen. Een schip vergaat, de politie komt, haar vader slaat haar in het gezicht, heel hard, haar wang wordt dik en blauw. Juffrouw Amalia van school neemt haar mee. Maar niet om haar te redden. Ze stuurt Lampje naar het Zwarte Huis op de rotsen. Zeven jaren schrobben moet ze om de schade te betalen. En in dat Zwarte Huis, dat weet iedereen, woont een monster.
Niet heel zoetsappig, nee. Annet krijgt er weleens klachten over, zegt ze. Dat het te erg is. Dat die vader van Lampje wegkomt met dingen waar vaders niet mee mogen wegkomen. Aan het eind van het boek zeilt hij met zijn dochter de zee op, na heel veel berouw en excuses voor wat hij heeft gedaan. Zo werkt het niet, zeggen de klagers. Excuses maken en dan is alles weer goed?
Annet trekt zich er niet al te veel van aan. Honderdvijftigduizend exemplaren van Lampje zijn er verkocht, het is in vele talen vertaald, de VPRO heeft er een televisieserie van gemaakt. En die klagers, zegt ze, zijn nooit kinderen. Het zijn altijd ouders. Sómmige ouders. „Wat vind jij?”, vraagt ze aan Bibi.
Bibi: „Een kinderboek mag heel ruig zijn, zolang…”
Annet: „Het is een soort sprookje, hè. Het speelt niet in deze tijd.”
Bibi: „… zolang er van kinderen gehouden wordt, zegt Guus Kuijer. Van Lampje wordt in het begin niet gehouden, maar…”
Annet: „Later wel.”
Bibi: „Ja, later wel, en je voelt de omslag bij dat jochie onder zijn bed, dat zogenaamde monster. De huishoudster, die Martha, gaat ook van haar houden.”
Annet: „En Lampje had een moeder die van haar hield. Die is dan wel dood, maar dat is niet zo erg. Haar vader houdt ook van haar, alleen is hij te verdrietig om dat te laten merken. Dat kan hij pas weer als Lampje terugkomt. Ik ben het met je eens, Bibi. Een kinderboek mag niet ellendig aflopen.”
Bibi: „Het leven heeft al genoeg ellende in petto. Als je een kinderboek slecht af laat lopen, wat zeg je dan tegen de achtjarige die het leest? Het leven is kut en het komt nooit meer goed. En dan moet dat kind nog tachtig jaar.” Ze lacht, een beetje vals. „Tijd genoeg om er zelf achter te komen.”
Nee, dan haar boeken. In haar dierenboeken eet het nijlpaard de dikdik (kleine antilope) op, net als in de werkelijkheid, de rotzak. Laika, het Russische zwerfhondje, wordt met een raket de ruimte in geschoten en sterft door oververhitting en stress. Waargebeurd. Koe Claartje, vierentwintig jaar, weet met negentien zusters het slachthuis te ontvluchten. Ze is de oudste van de wereld, maar leeftijd zegt haar niets. „Wij koeien rekenen in kalfjes.” Ze woont in koeienrusthuis De Leemweg, dat echt bestaat, in Oldeberkoop, Friesland. Bibi Dumon Tak is er geweest.
Vandaag houd ik mijn spreekbeurt over de anaconda is haar nieuwste boek. Dieren houden spreekbeurten over dieren waar ze iets mee hebben. De nietige regenworm over de onoverwinnelijke wurgslang. De mol over de langpootmug, waarvan hij de larven eet. „Langpootmuggen zijn mijn kok en kokkin.” De vos over de gans. „Voor mij is een gans een gans. Ze smaken allemaal even goed.” In 2020 publiceerde ze haar roman De dag dat ik mijn naam veranderde die eigenlijk geen roman is, maar het met literaire middelen vertelde verslag van de dood van haar jongere zus Saar door kanker, in januari 2015, en wat er daarna gebeurde. Saar had Bibi gevraagd om op haar twee zoontjes te blijven letten, maar Bibi’s zwager, ex-zwager, Saar was gescheiden, bepaalde dat Bibi Saars zoons nooit meer mocht zien.
Prachtige recensies, prachtige verkoopcijfers. Maar Bibi ziet de jongens, ze worden dit jaar zestien en twintig, nog steeds niet, helemaal nooit. Daar gaan we het zo over hebben, nu eerst over de zus van Annet, die ook dood is.
„Jouw zus is ook dood?”, vraagt Bibi. „Dat wist ik niet.”
„Na Lampje”, zegt Annet. „Aan ALS, net als onze moeder. ALS is nooit erfelijk, behalve als het wel erfelijk is. Het begon met iets in haar stem, een trilling in haar vingers.” Ze steekt haar rechterhand omhoog en beweegt haar vingers, nauwelijks zichtbaar. „Dat was alles. Nee! Dat kan niet! Dat is het niet! Het was het dus wel. Ze wist precies hoe het zou eindigen en stevende er recht op af.”
Van teen tot kruin verlamd, niet meer kunnen praten, niet meer kunnen ademen op het laatst. Net als de moeder van Lampje. Niet dat het in het boek over ALS gaat, dat zou te letterlijk zijn. Annet zoekt het meer in beelden. De moeder van het jochie onder het bed kon ook niet lopen. Ze had een vissenstaart en verdween in de zee. En dat jochie zelf? Vissenstaart. Zijn vader, de Admiraal, hij is altijd uit varen en soms jaren van huis, vindt het aanstellerij. Volgens hem is het gewoon een vergroeiing. Edward, of Vis, zoals Lampje hem noemt, moet gewoon harder oefenen. Dan leert hij het wel, lopen.
Er brandt iets in jou, vuur, hartstocht. Ik hou daarvan
Bibi Dumon Tak
„Jouw moeder”, zegt Bibi. „Dat ze doodging. Was dat vlak voor Lampje?”
„Nee, dat was in eh…” Annet mompelt dat getallen bij haar altijd als eerste verdwijnen. „Dat was in 2002. Het deed me goed om er na al die jaren over te schrijven. Niet dat ik het daarom deed, het gebeurde vanzelf. Als ik nu aan mijn moeder denk, doet het minder pijn. Ze is nog elke dag dood, maar de pijn is minder rauw. Mijn zusje is de schone slaapster geworden in de Meisjes. Dat ging ook vanzelf.” De Meisjes, uit 2021, is Annet Schaaps bewerking van zeven van haar lievelingssprookjes.
Bibi: „Guus Kuijer, daar is hij weer, noemt dat naar je toe schrijven. Niet van je af. Naar je toe. Wat jij doet, is typisch naar je toe schrijven.”
Annet: „Mooi gezegd.”
Ze is illustrator van opleiding en jarenlang illustreerde ze de populaire Meester Jaap-serie van Jacques Vriens en de nog populairdere Hoe overleef ik-serie van Francine Oomen. Al die tijd, zegt ze, wilde ze liever schrijven. Als kind wilde ze al schrijver zijn, maar ze durfde niet. Tot ze het wel durfde, op haar tweeënvijftigste.
Bibi: „Dus je tekent en je tekent en je tekent en opeens…”
Annet: „Ik had alles opgespaard.”
Bibi: „… komt er zo’n waanzinnig boek uit. Hóé dan? Waarom was je zo onzeker?”
Annet: „Weet ik niet. Kun je dat ooit weten van jezelf? Ik weet wel dat ik een verdrietig kind was. Altijd een gevoel van verlatenheid, zonder dat ik wist waarom.”
Bibi knikt. Zie je wel. Lampje.
Annet: „Er was niet iets gebeurd of zo, en dan bedoel ik iets ergs. Er werd van me gehouden. Mijn moeder was juf, juf en bibliothecaresse, ze hield van kinderboeken, en ik hield ook van kinderboeken. De hoofdpersonen uit kinderboeken, dat waren mensen over wie we praatten. Ze hoorden bij de familie. Dat was heel fijn. En toch…”
Bibi: „Toch?”
Annet: „Toch was er iets en later, veel later, heb ik uitgevonden dat ik als heel klein kindje, als baby, in het ziekenhuis heb gelegen.”
„Hm, hm”, zegt Bibi. „Hoe lang?”
„Zes weken.”
„Hoe oud?”
„Vijf weken. Er was iets met de voeding. Ik groeide niet goed. En het was toen niet zo dat je ouders dan naast het ziekenhuis in een Ronald McDonald Huis gingen logeren of zo. Ik geloof dat mijn moeder in die zes weken twee keer is geweest.”
Bibi: „God, die arme moeder van je.”
Annet: „Ja, die arme moeder. Ze was nog heel jong, ik was haar eerste kind, wist zij veel. De dokter zei dat ik naar het ziekenhuis moest en dat gebeurde dan. Ik was een jaar of dertig toen ze er een keer wat over zei. Hè?”
Bibi: „Nu noemen we dat een trauma. Voor een kálfje is het al een trauma als je het bij de moeder weghaalt.”
Annet: „Ik heb altijd gevonden dat ik geen recht had op dat gevoel van verlatenheid, dat het aanstellerij was, dat andere kinderen het zwaarder hadden. En eigenlijk vind ik dat nog steeds. Ik praat er nu over tegen jullie en denk de hele tijd: stel je niet zo aan.” Ze zet een huilstem op. „O, ik ben zo verdrietig, o, o, o. Ik wil er geen aandacht meer voor. Het hoeft niet meer. Lampje heeft me geholpen. En opgroeien. En zelf een kind krijgen.”
„Hm, hm”, zegt Bibi. „Gaat het intussen goed met je been? Er druppelt bloed onder het verband uit.”
Ze hebben elkaar een paar keer eerder ontmoet, vorig jaar nog op het Boekenbal, het grotemensen-Boekenbal, zoals ze het noemen en waar ze, zeggen ze, niets te zoeken hebben. Al die BN’ers daar, hebben die dan een boek geschreven? Het is zien en gezien worden. Heel anders dan op het Kinderboekenbal, waar je met elkaar práát. Over échte dingen. Maar ja, ze waren uitgenodigd en om dan niet te gaan is ook zo wat. De dresscode was roze en Bibi had een roze shirtje gekocht. En trok het vervolgens niet aan. „Jij had roze nagellak meegenomen”, zegt ze tegen Annet.
„Ja”, zegt Annet, die sowieso een hekel heeft aan verplichte kleding. „En toen heb ik jouw nagels roze gelakt.”
„Dat shirtje heb ik naar de winkel teruggebracht”, zegt Bibi. „Het prijskaartje hing er nog aan.”
Ze zaten ook eens naast elkaar bij een gastles op een pabo en toen vond Annet dat Bibi brandende ogen had. Ze zei dat niet tegen haar en ze had zich voorgenomen om het nu ook niet te doen. Ze doet het toch. „Je hebt van die brandende ogen.”
„Ik?”, zegt Bibi.
Annet: „In mijn nieuwe boek schrijf ik over een schipper, ik ben hem tegengekomen in België, en die had ook van die ogen. Dat je op afstand al een, eh, kracht voelt.”
Bibi: „Klinkt best wel heftig.”
Met woede komt er tenminste iets in beweging, het is een onderschatte emotie
Annet: „Het is een compliment. Er brandt iets in jou, vuur, hartstocht. Ik hou daarvan.”
Bibi: „Ik ben heel vredelievend hoor, echt waar. Ik kan vlammen als iets me raakt, maar branden?”
Nu over de zoons van Bibi’s zus Saar, en over Bibi’s ex-zwager, die toen de jongens pasgeboren waren vond dat hij net zoveel recht had om ze te voeden als hun moeder. Dus werd het om en om borst en fles, met daarin Saars afgekolfde melk. Na de scheiding stond hij erop dat de jongens precies evenveel tijd bij hem doorbrachten als bij hun moeder, ook toen hun moeder al bijna dood was en bakken chemo had genomen om haar laatste Kerst met hen te kunnen vieren. Afgelopen winter, vertelt Bibi, moest ze wat spullen van haar zus naar de jongens brengen, servies en zo. Het had bij een vriend van Bibi in de opslag gestaan, maar die vriend was doodgegaan. Toen ze haar ex-zwager erover mailde kreeg ze zoveel haatmails terug dat ze nauwelijks meer naar hem toe durfde. Ze nam haar man mee, zette de dozen voor de deur en ging meteen weer weg. Daarna: nog meer haatmails. Ze geeft het niet graag toe, maar als ze eraan terugdenkt begint haar hele lijf weer te trillen. Tegen Annet: „Weet je de dementors nog, uit Harry Potter? Fantastische boeken trouwens, die Harry Potters.”
„Ja, hè”, zegt Annet. „Geweldige boeken.”
Bibi: „Die dementors met hun enge koppen slurpen alle hoop uit je, waardoor er alleen maar wanhoop overblijft. Het is de perfecte definitie van die man. Dementor. Ik probeer die hele geschiedenis bij me weg te houden en dat lukt heel aardig, hoor. Maar in december had ik meteen weer hetzelfde gevoel als toen Saar net dood was. Hoe kán het dat iemand dat voor elkaar krijgt. Hoe kán het?”
Annet: „Chocola.”
Bibi: „Chocola?”
Annet: „Je moet chocola eten als je een dementor ziet.”
Bibi: „O ja?”
Annet: „Dat zegt een van de defence against the dark arts-teachers op Zweinstein.” Leraren verdediging tegen de zwarte kunsten. „Die heeft altijd chocola bij zich voor als de dementors komen en je vanbinnen helemaal koud en leeg wordt.”
Bibi „Nooit meer de deur uit zonder een pak Tony Chocolonely! Maar even, hè. Als hij morgen tegen me zegt: zullen we om de tafel gaan zitten, zit ik morgen met hem om de tafel. Het is onménselijk om zo te volharden in je woede. Het is ménselijk om op een dag te zeggen: weet je wat, de tijd knaagt aan alles, ook hieraan, laten we ophouden. Bij mij is de woede weg.”
Annet: „Echt?”
Bibi: „Ja. Ik heb het van me af geschreven. Dat vind ik zo mooi aan die uitspraak van Guus Kuijer. Het verschil tussen naar je toe schrijven en van je af schrijven. Naar je toe, dat is schrijven met begrip en erbarmen. Van je af, dat heeft iets therapeutisch. Dat is wat ik heb gedaan in De dag dat ik mijn naam veranderde. Hij hoeft niet meer dood. Ga maar lekker dit leven van je uit leven.”
Annet: „Ik vond het een heel mooi boek.”
Bibi: „O, wat leuk dat je dat zegt.”
Annet: „Ik heb het twee keer gelezen en het luisterboek heb ik ook. Die ongebreidelde woede van je. Pám! Keténg! Je verwensingen voor de man wiens naam je niet noemt. Moge de lucht die hij inademt…”
Bibi: „…bevolkt zijn met vliegjes.”
Annet: „En dan al die hoofdluizen van de hele wereld die zich moeten vermenigvuldigen op zijn kruin. Heerlijk om te lezen. Ik zou dat nooit durven. Ik zou vinden dat ik geen recht had op die woede. Je moet wel redelijk blijven, Annet. Denk ook eens aan wat de ander denkt. De liefde tussen de twee zussen vond ik trouwens ook heel mooi.”
„Wat die ander denkt”, zegt Bibi, „vond ik literair niet interessant. Om nou te gaan zitten, eh, hoe noem je dat?”
Annet: „Psychologiseren?”
Bibi: „Nuanceren. Daar had ik geen zin in.”
Annet: „Je hebt dat wel gedaan.”
„Een beetje, ja”, zegt Bibi. „Op twee derde van het boek, na de zoveelste verwensing. Anders werd de lezer gek. Sommige lezers werden al gek.”
Annet: „Ze vonden je te boos? Je wás boos.”
Bibi: „Op twee derde van het boek probeer ik de vragen waar ik van hem nooit antwoord op heb gekregen zelf te beantwoorden. Was hij bang dat ik zijn kinderen zou overnemen? Dat ik me te veel over hen zou ontfermen? Ja, dat denk ik wel. Mijn zusje had gezegd dat haar kinderen ook van mij waren. Het was haar manier om te zeggen: ik ga dood en ik wil dat jij mij voortzet, dat ik me kan voortzetten in jou. Dat heeft ze niet tegen hem gezegd, maar hij heeft het wel aangevoeld. Hij was misschien bang dat ik zou zeggen: ze komen om het weekend bij mij. Wat ik nooit gedaan zou hebben. Misschien was hij bang dat ze dingen over hun moeder zouden horen waar hij geen controle over had. Saar en hij waren op een verschrikkelijke manier uit elkaar gegaan. Hij moet gedacht hebben: dan zetten we er maar helemaal een streep door. Ook voor hun oma, mijn moeder. Zij heeft de kinderen ook nooit meer gezien. Voor haar is het nog veel erger dan voor mij. De genadeklap was de begrafenis van mijn vader, vier jaar na de dood van Saar. Daar waren de jongens ook, want hun vader was wel met mijn vader blijven omgaan” – Bibi’s ouders waren gescheiden – „en met mijn broer, en hij had bepaald dat ik niet naar de jongens mocht kijken, laat staan met ze praten of ze aanraken, en toen ik me bij de kist naar ze omdraaide, sprong hij als een roofdier tussen ons in. Maak dat je wegkomt! Toen wist ik: dit wordt het einde van mijn boek. Ik ga niet bij de nuance stoppen. Er ís geen nuance.”
Ze citeert de Poolse schrijver en Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk, die in haar roman Jaag je ploeg over de botten van de doden zegt dat woede de bron van wijsheid is. „Je kunt”, zegt Bibi, „je woede negeren en lekker mindful in je stoel blijven zitten, maar dan gebeurt er helemaal niets. Met woede komt er tenminste iets in beweging. Het is een onderschatte emotie. Of zeg ik nu gekke dingen? Ga ik te ver?”
„Helemaal niet”, zegt Annet. „Was je ook boos om de dood van je zus?”
Bibi: „Nee. Hoe kun je boos worden op de dood?”
Annet: „Of het lot? Omdat het oneerlijk is? Ik heb dat ook helemaal niet. Het ís oneerlijk. Iedereen gaat dood.”
Bibi: „Als je daar boos om bent, stel je jezelf wel heel centraal.”
Annet, weer met een huilstem: „Ik verlies wat, ik verlies wat, godverdomme. Ja, iedereen verliest uiteindelijk alles. Heb je nog spullen van je zus?”
Bibi: „Haar kleren. En dat vind ik heel fijn. Ik draag ze ook. Maar het is nu zeven jaar geleden dat Saar doodging en ze beginnen te verslijten. Vind ik niet erg. Verslijten is iets anders dan moedwillig weggooien. Die kleren hebben hun tijd gehad. En jij? Heb jij nog iets van je zus?”
Annet: „Een kettinkje, maar dat ben ik kwijtgeraakt.”
Lees ook dit interview met Bibi Dumon Tak uit 2018: ‘Mijn zus zei: mijn kinderen zijn ook van jou, hè’