Oliekunst Hoe ziet de wereld eruit voorbij de olie? Dat is de vraag waar 32 kunstenaars in de expositie Petromelancholia antwoord op willen geven zonder in de gebruikelijke doemscenario’s te vallen. Het is de vraag of dat kan.
‘Altijd als het op is, is het leeg’, luidden de wijze woorden van Winnie de Poeh decennia geleden. De woorden zijn alleen maar meer waarheid geworden, ze zijn ook onverminderd van toepassing op de tentoonstelling Petromelancholia, een expositie waarin wordt ingegaan op de vraag wat de gevolgen zijn van een leven voorbij de olie(industrie).
Zo eenvoudig als Winnie de Poeh dacht over iets wat ‘op’ is, denken de 32 hedendaagse internationale kunstenaars in deze expositie er niet over. De inzet is hoog, blijkt uit de introductie van de tentoonstelling: „In tegenstelling tot de vele tentoonstellingen die doemscenario’s bezingen of open deuren intrappen over de klimaatcrisis, reflecteert Petromelancholia op de erfenis van het olietijdperk en de nieuwe betekenis die dit verleden onherroepelijk zal krijgen. Wat heeft olie ons gebracht, zowel materieel als vooral cultureel, en wat zou kunnen verdwijnen of veranderen?”
Inderdaad trapt niet iedereen open deuren in. Al meteen aan het begin van de expositie word je begroet door swingende kunstbloemen: niet de wind laat ze bewegen, maar dankzij elektriciteit dansen ze rond, vergezeld door disco-lichtjes. ‘Revival’ heet het werk van de Koreaans-Amerikaanse kunstenaar Rachel Youn (1994). De absurditeit van de toekomst waarin de natuur bestaat uit elektrisch aangedreven kunstbloemen is origineel en ondanks de ernst ook opgewekt.
Ook de Japanse kunstenaar Rumiko Hagiwara (1979) weet op een prettige manier de absurde toekomst te vangen. In haar installatie gaat ze in op Shell: op een spiegelende schelp liggen allemaal kleine schelpjes en prullaria, daarboven draaien plastic wolkjes. En voor wie wil is er ook nog de mogelijkheid tot participatie. De toeschouwer wordt namelijk uitgenodigd het ‘Shell-lied’ te zingen en zichzelf te begeleiden met enkele ritmische instrumenten. Onder een tamelijk eenvoudige melodie-lijn bezing je de ‘toekomst’ van Shell: „Welcome. We are excited to update you on how we are positioning Shell”, luiden de eerste regels, waarna je een staaltje ‘greenwashing’ krijgt en een coda waarin het vertrouwen wordt uitgesproken dat resultaten uit het verleden ‘hoop’ bieden over alle goede bedoelingen.
Hagiwara en Youn zijn samen met het kunstenaarsduo Leonhard Müllner en Robin Klengel het verrassendst in hun bijdrage. De Oostenrijkers Klengel (1988) en Müllner (1987) maakten namelijk de video ‘Operation Jane Walk’, een computerspel waarin actiefiguren een stadswandeling maken. De actiefiguren bewegen zich door een dystopisch New York waar onder meer oliegeld de architectuur van de stad heeft bepaald.
‘Last oil barrel’ van Alessandro Balteo-Yazbeck. Foto Aad Hoogendoorn
Barbie
In deze drie werken mag dan nog wrange humor verborgen zitten, dat geldt voor de meeste niet, zoals alleen al blijkt uit titels als ‘Suffocation’ (een stikkende vrouw in een plastic zak), ‘Fontein der tranen’ of ‘What remains at the ends of the earth?’ Hetzelfde geldt voor de vele videowerken waarin vaak havens en raffinaderijen terugkeren. In een zaal waarbij in drie videowerken olie, vervoer en de leegte centraal staan, vraag je je af of de overvloed aan beeld en geluid een statement is. Ongetwijfeld zijn ze bij elkaar gezet omdat er een verband tussen zit, maar de overvloed werkt niet (tenzij dat het statement is: overvloed is altijd slecht en dat kan je hier letterlijk voelen, horen en zien).
Het opentrappen van deuren wordt helaas dan ook niet helemaal vermeden in deze expositie. Ja, er zijn afzonderlijk originele werken die verrassend zijn, maar door de zwaarte van de theorie die boven de tentoonstelling hangt, de bombast van grote woorden en de stank van olie en plastic (tip: neem van tevoren wat paracetamol in) houd je aan het slot toch vooral het idee over dat doemscenario’s wederom zijn bezongen zoals ze steeds vaker worden bezongen.
‘Everything is plastic, it’s fantastic!’ luidt een van de teksten die de kijker wegwijs moet maken door de expositie, met een mooie knipoog naar Barbie. Om daarna te komen tot het standaard doemscenario waar juist zo voor gevreesd werd in de opzet: „Als het erger wordt zullen Barbie en He-Man de mensheid overleven. Plastic zal nog bestaan in een wereld zonder zijn scheppers”, is het statement erbij. Dat is waar natuurlijk, maar laten we hopen dat dat ook geldt voor die kunstmatige discobloemen.
In al zijn gekreukelde en beschadigde glorie staat de Insley-kraan pontificaal op zijn extra brede rupsbanden voor de grote hal van het Mechanisch Erfgoed Centrum (MEC) in Dronten: de giek geknakt en eindigend op de grond, de cabine verroest. Het bord op de buitenkant doet grinniken: ‘Verboden zich in de draaicirkel van de kraan te bevinden’.
Met deze graafmachine komt alles samen wat het MEC probeert te vertellen aan bezoekers: „De evolutie van mechanisch erfgoed met het agrarische Flevoland als vertrekpunt.” De Insley werd in 1970 ingezet om afwateringssloten te graven in het toen nieuw drooggelegde deel van het IJsselmeer, het latere Zuidelijk Flevoland. De kraan verdronk in een door slib, bagger en begroeiing onzichtbaar geworden zandput. Pogingen om hem uit het gat te trekken mislukten, hij was te zwaar. Pas in 1997, toen een ecologische waterverbinding tussen de Oostvaarders- en Lepelaarsplassen werd aangelegd, kwam de Insley weer boven water – of toen: uit de modder. Uit milieu-overwegingen werd na bijna dertig jaar wel alles op alles gezet om de kraan te bergen. Opmerkelijk: alle bewegende delen bleken nog te werken.
Het MEC, vlak buiten Dronten, is waarschijnlijk het grootste ‘kleine’ museum van Nederland: met 24.000 vierkante meter expositieruimte, zowel binnen in een grote hal als buiten, heeft het plaats voor ontelbaar veel apparaten waar op een of andere manier een mechanisch deel aan zit, variërend van een ijsbreker in de vaart achter de grote hal tot smalspoorlocomotieven die zijn gebruikt bij de inpoldering van Flevoland, van een aardappelpootmachine tot een Lincoln Town Car (een stretch limousine), van een liftmotor compleet met kooi tot een boterkarnton, van een piano tot een Bosch-koelkast die er buitengewoon ‘vintage nieuw’ uitziet met zijn zware, afgeronde deur, maar gewoon echt uit de jaren zestig is.
Stoommachines
Alleen al de vitrine die op 5 meter na even lang is als de 75 meter lengte van de grote hal, is een bezoek aan het MEC waard. Je bent zo een uur zoet met alle objecten die zich daarin bevinden: prachtige typemachines, televisies in bijna alle verschillende vormen van ontwikkeling, platenspelers en radio’s, telefoons, modellen van stoommachines en motoren (waarvan overigens ook een paar echte in de hal staan), timmermansgereedschap, foto- en videocamera’s, mechanisch speelgoed, een mobiel laboratorium om water te testen. De slogan zou kunnen zijn: bedenk het zo gek of je vindt het in het MEC.
Een oud locomotiefje en daarachter oude verbrandingsmotoren.
Centrale hal met daarin oude auto’s, caravans en boten.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Wat oprichter en directeur Dop Huisman (43) zo mooi vindt aan al die spullen? Bijna alles werkt nog, of weer. Echt mechanische machines zijn vrijwel onverwoestbaar. Zijn mooiste stuk vindt hij ‘Sam’, een stoomwals die in 1927 door de Franse fabrikant Chataignier & Cie werd gemaakt. „Oersimpele techniek, degelijkheid en betrouwbaarheid”, vertelt hij bij de rood-met-zwarte wals met gouden accenten, die 15 ton weegt en op hout of kolen loopt. „In die tijd kon je een reparatie zien en horen aankomen, dus kon je hem uit het werk inplannen en onderhouden. Tijdens het werk stopte hij er in principe nooit mee.” Huisman denkt dat dat „die manier van bouwen is waar we weer naar toe moeten: weg van de wegwerpmaatschappij. Die wals is bijna honderd jaar oud, over honderd jaar doet die het nog steeds.”
De Sam is glimmend gerestaureerd. Dat gebeurt niet met alle machines in het MEC. Huisman geeft zijn medewerkers ruimte voor eigen keuzes, maar hij ziet zelf liever conservatie dan restauratie: „Bij restauratie schuur je bijvoorbeeld alle verf eraf, waarna je die helemaal opnieuw moet aanbrengen. Eigenlijk haal je het echte eraf en smeer je er make-up op. Denk aan een Singer-naaimachine: al die details zoals belettering moet je dan later weer met de hand helemaal aanbrengen. Terwijl: je haalt veel originaliteit weg, soms ziet de restauratie er mooier uit dan het ding oorspronkelijk geweest is. En de nieuwe verf gaat minder lang mee.” Hij ziet liever een object in zijn verweerde maar oorspronkelijke staat.
De buitenkant van het Mechanisch Erfgoed Centrum.
Bezoekers bij Stoomwals Sam.
Foto’s Dieuwertje Bravenboer
Roest
Dat op sommige machines roest zit, daar is dus over nagedacht. Wel wil Huisman de komende tijd meer aandacht besteden aan ontzamelen: het terrein is vrijwel vol, bijna een toevluchtsoord voor elk verweesd apparaat, de grote hal is een vrolijk rommeltje. „Ik zou graag meer nadruk willen leggen op diversiteit, minder op de hoeveelheid. We hebben geen twintig naaimachines nodig. Of drie hoogdrukpersen.” Kiezen is wel moeilijk. En mensen nee verkopen ook: tijdens de rondleiding over het terrein komt een man met een grote boodschappentas op hem af. Die trekt een rol metaal tevoorschijn: „Je weet vast niet wat dit is!” Huisman neemt het aan, bekijkt het even. „Een meetlint?”
„Ja!”, roept de man. „Uit de tijd van de IJsselmeerpolders.” De bezoeker wordt verwezen naar een medewerker die alles over de inpoldering weet – het MEC heeft momenteel in een nieuwe loods een tentoonstelling over de korte, maar zeer interessante geschiedenis van Flevoland, de IJsselmeerpolders-expositie. Hoe Huisman wist dat de rol verroest metaal een meetlint is? „Er staat ‘20 meter’ op, dus dat lag voor de hand.”
Minder spullen, meer diversiteit. Wat is nog een grote wens van de directeur voor de collectie? „Een brok vliegtuig”, zegt Huisman meteen, „we hebben nog niks wat vliegt.” Met wat ontzamelen is er straks wellicht ruimte voor een heel vliegtuig.
Voor het Mechanisch Erfgoed Centrum staat de kraan van het merk Insley, uit de modder van het IJsselmeer getrokken.
Het is alleen nog te zien op de foto waar de catalogus mee opent. Door een overstroming vanwege hoogwater stonden een groot aantal beelden, maar vooral heel veel bomen en struiken drie maanden lang in het water. Je ziet een blauwe, bronzen kolom (Kubische Kolommen van Sjoerd Buisman) verzonken in een modderpoel, de enorme, zilverkleurige The Exchange van Rob Voerman lijkt wel een ruimteschip dat is geland in een meer.
De beelden konden ertegen, maar de bomen en struiken niet: zo’n honderdvijftig moesten weg worden gehaald. Daarna zijn er nieuwe geplant. Nu is Landgoed Anningahof bij Zwolle – zo’n tachtig beelden in een park van zes hectare – weer de hele zomer geopend voor publiek.
Hib Anninga (84), hij woont op het landgoed, stond wekenlang om half zes op om het hek te openen voor de kweker die de bomen en struiken kwam vervangen. Als je hem vraagt of hij het er niet bij had kunnen laten zitten, of anders in elk geval de tuin een jaar sluiten, zegt hij: „Onmogelijk.” Een officieel landgoed moet bij calamiteiten in oude staat worden hersteld – eenderde mag gecultiveerd zijn, tweederde moet bestaan uit natuur – maar minstens zo belangrijk: „Ik kan toch niet ophouden? Wat moet ik dan gaan doen? Niks is zo leuk als dit.”
En ja, eenmaal in de beeldentuin – „het best bewaarde zomerse kunstgeheim in Nederland” noemde NRC de Anningahof eerder – begrijp je wel wat hij bedoelt. Het is een groot plezier om rond te lopen door het fraai aangelegde park, met zijn vijvers, heuvels en bosjes, bloemen, bomen en struiken. Langs de paden doemen steeds nieuwe beelden op, vaak zijn ze abstract, dan weer figuratief. Er zijn ontroerende beelden (Zieleschip van Cornelius Rogge, Ruiters van Marc de Roover), maar ook ronduit imposante (Any way the wind blows van Ton Kalle, Trilling van Rob Sweere). Een enkel beeld is activistisch, zoals de Olifant zonder slagtanden van Kevin van Braak. Het beeld ligt erbij als een door stropers dood geschoten dier.
Hib Anninga bij ‘Olifant’ van Kevin van Braak
Foto Dieuwertje Bravenboer
Bijna alle beelden zijn groot, wat klopt met de weidse indruk die de tuin maakt. Het lijkt een park dat er altijd is geweest.
Maar dat is dus niet zo.
Om te beginnen bij het begin: de grond en de gebouwen waren oorspronkelijk van Anninga’s ouders, die er een gemengd boerenbedrijf hadden. Ze hielden koeien, schapen, paarden, kippen en varkens, op akkerland hadden ze graan, haver, rogge en aardappelen. Rond de boerderij stonden fruitbomen en werd groente verbouwd. Hib Anninga: „Toen ik tien was, moest ik leren melken. Dan krijg je zo’n zitje, mijn vader deed het voor. Maar het ging niet, de koe liet de melk niet uit de tepels komen. Mijn vader zei: veel harder knijpen. Dat deed ik – en toen gaf die koe een trap tegen de emmer met melk. Dat is drie keer gebeurd, steeds werd de halfvolle emmer omver geschopt. Die jongen wordt geen boer, zei mijn vader tegen mijn moeder, die moet maar wat anders gaan doen.”
Hij werd econoom, dat wil zeggen: dat studeerde hij een tijdje, waarna hij een baan kreeg bij een bank. „Eerst als assistent, daarna werd ik analist. Zo klom ik langzaam op.” Uiteindelijk werd hij adjunct-directeur. In een tijd dat die nog te betalen waren, kocht hij een huis aan de gracht. „In Amsterdam. Het was een smal, verwaarloosd pand. Mijn vader heeft nog geholpen met de verbouwing.”
Toen schafte hij zijn eerste kunst aan.
Hib Anninga loopt naar ‘Interpark II’ van Groenewoud/Buij.
Foto Dieuwertje Bravenboer
Hoe kwam u erbij om kunst te kopen?
„Die interesse komt van mijn moeder. Je had eind jaren vijftig, begin jaren zestig op zondagavond het programma Kunstgrepen van Pierre Janssen, daar keken twee miljoen mensen naar. En daar riep mijn moeder me altijd bij, terwijl ik boven huiswerk zat te maken: ‘Pierre Janssen is op tv! Kom kijken!’ Later had ik posters van kunst aan de muur hangen. Dus toen ik een huis had gekocht, dacht ik: nu moet er echte kunst komen. Een eindje verderop zat een galerie, daar ben ik naartoe gegaan. Anton Heijboer was het eerste wat ik kocht. Die werken heb ik nog terug gebracht toen hij zo vreemd ging doen met al die vrouwen. De galeriehouder snapte er niks van: ‘Dat moet je niet verkopen, waar zit je verstand’, zei hij.”
Daarna kocht hij meer kunst: litho’s, tekeningen, schilderijen. Maar het huis waar al die kunst hing, verkocht hij toen hij tegen de zestig liep. Zijn ouders waren hulpbehoevend geworden, hij wilde voor ze zorgen en keerde terug naar de boerderij.
Na hun overlijden erfde hij een deel van de grond (zijn broer kreeg het andere deel) en kocht de gebouwen: een schuur, het woonhuis. Van het geld dat hij over had van de verkoop van zijn grachtenpand, legde hij het park aan.
Landgoed Anningahof opende in 2004. Hib Anninga was 63.
Hoe begin je een beeldentuin?
„Je denkt: die beelden moeten passen, dus moeten ze in elk geval groot zijn. En, vond ik: ze moeten wel kwaliteit hebben. Ik ben toen andere beeldentuinen gaan bekijken: hoe doen die het? Maar bij de eerste tuin die ik bezocht, dacht ik: zo wil ik het niet. Toen ben ik me gaan inlezen: wie zijn goede, bekende beeldhouwers? En hoe ziet het werk dat ze maken er dan uit? Zo kwam ik bij wat ik oude meesters noem: Armando, Henk Visch, André Volten, Auke de Vries.”
Kunstenaars die bekend werden in de jaren zestig, zeventig, tachtig. U bent ze gaan benaderen?
„Als ze nog leefden: ja, dan deed ik dat. Ik nodigde ze ook uit om in het park te komen kijken: hier zou een beeld van je kunnen staan. Beelden nemen veel plek in, hè. En kunstenaars hebben niet altijd ruimte voor opslag. The Exchange van Rob Voerman heeft hij gebouwd voor Park Sonsbeek in Arnhem. Maar later moest het daar weg. En hier kan het blijven.”
Het grootste werk op Landgoed Anningahof – een 12 meter hoge, 24 meter lange sculptuur van André Volten – stond voor het Europees Octrooi Bureau in Den Haag. Volten maakte Zonder titel 1985 dankzij de toenmalige ‘éénprocentsregeling’ van het Rijk: bij nieuwe gebouwen werd één procent van de bouwsom besteed aan kunst. Ook andere beelden in de tuin zijn van (oudere) kunstenaars die opdrachten kregen dankzij die regeling: Arie Berkulin, Sjoerd Buisman, Jeroen Henneman.
Hib Anninga: „Zonder titel 1985 was een gift, maar inderdaad: ik ben kunstenaars van die éénprocentsregeling gaan opzoeken. Die waren bekend, maakten grote werken en waren gekozen voor hun kwaliteit. Sommigen zijn vrienden geworden. Dan komen ze hier of ik ga naar ze toe. Ton Kalle, dat zijn prachtige beelden, daar heb ik er nu vier van staan. Tom Claassen, daar staan vijf beelden van. Tom komt hier vaak, maar ik kom ook bij hem: wat ben je aan het maken? Je krijgt steeds meer contacten. Soms koop ik een beeld, dat gaat dan naar de stichting. Maar de meeste zijn in consignatie: bruiklenen die kunnen worden doorverkocht. En dat gebeurt ook, kopers zijn particulieren, maar ook gemeentes of provincies. Daarvan krijg ik dan commissie.”
Er zijn ook beelden van minder bekende kunstenaars. Hoe herkent u jong talent?
„Die worden me aanbevolen: kijk eens naar het werk van die en die. Maar het is niet eenvoudig: er wordt weinig buitenkunst gekocht, jonge kunstenaars kunnen alleen met goedkope materialen buitenwerk maken. Ik heb nu De Vogelclub van Ingrid Mol: vrolijke vogelhoofden van keramiek, er zijn er al zes van verkocht. En Maze de Boer heeft speciaal voor Anningahof Linking Rings gemaakt: drie ringen in een boom, je snapt niet hoe ze zijn verbonden. Hij had de boom afgeschermd toen hij het beeld maakte: niemand mocht hem aan het werk zien. En nu staat iedereen verbaasd te kijken: hoe blijven die ringen hangen.”
Hib Anninga bij ‘Berghemer buffels’ van Tom Claassen
Foto: Dieuwertje Bravenboer
U onderhoudt de tuin nog zelf, hè?
„Ja, dat doe ik graag. Dan ga ik na sluitingstijd met een kussentje voor onder mijn knieën langs de bloemen, om de dode eruit te halen. En ik maai veel, samen met een vrijwilliger – er werken hier veertien vrijwilligers. Maaien vind ik ontspannend. We hebben twee machines, één voor de makkelijke delen en één voor tussen de bomen en struiken. Tijdens het maaien beslis ik wat blijft en wat gaat: elk jaar wisselt een derde van de beelden. Je zit op die machine, langzaam kom je dichterbij een beeld, je nadert eens uit een andere hoek – en ineens denk je: dat is het toch niet helemaal. Of ik ben erop uitgekeken, dan staat het al te lang.”
U bent 84. Denkt u na over later? Hoe het verder moet als u er niet meer bent?
„Mensen vragen dat wel aan mij, ja. Het is een moeilijke vraag. Ik probeer het te schenken. Aan de gemeente. Of de provincie.”
Die het park dan moeten onderhouden.
„Ja, dat moet dan. Ik heb de kweker gevraagd wat het zou kosten als hij het hele onderhoud zou doen. Hij doet al het onderhoud van de beplantingen, dus dan komt het maaien er nog bij. Ik vond het wel meevallen wat dat kostte. Tot nu toe betaal ik vrijwel alles zelf – en dat is best veel. Je moet ook de gebouwen onderhouden: het woonhuis, de ontvangstruimte, de toiletten voor bezoekers, de ruimte voor de binnenbeelden. Van de gemeente krijg ik wat subsidie, maar van de provincie helemaal niets. En van het Mondriaan Fonds ook niks. Bij de provincie ga ik binnenkort een gesprek aanvragen. Want toen ik in 2015 van het Prins Bernhard Cultuurfonds de Zilveren Anjer kreeg, zei de Commissaris van de Koning: ‘Landgoed Anningahof moet blijven. Altijd.’”
Hib Anninga fiets langs een implosie van Ewerdt Hilgemann Foto: Dieuwertje Bravenboer
En volgend jaar? Weet u al welke beelden weggaan en van wie u er beelden bij wilt?
„Daar ben ik al over aan het nadenken, ja. Chris Baaten gaat eruit, dat heb ik al tegen hem gezegd. Drawing in Space van Ellen Boersema ook, dat staat er al heel lang. En Joost van den Toorn, daar komt meer werk van. Van hem heb ik nu alleen Survival of the fittest, die grote pinguïn op een oranje sokkel. Ik had hem al aan de telefoon, ik zei: heb je nog meer buitenwerk? Van keramiek bijvoorbeeld? En ja, hij had nog twee honden. Dus alles wordt weer anders volgend jaar.”
‘Ik kan niet met een gerust geweten instemmen met een cultuur van censuur, vooral niet als deze zich richt op kwetsbare gemeenschappen”, stelde de Amerikaanse kunstenaar Amy Sherald toen ze vernam dat bij een overzichtstentoonstelling American Sublime in de National Portrait Gallery (NPG) in Washington een probleem was ontstaan bij een van haar werken.
Sherald is vooral bekend vanwege haar portretkunst (ze werd in 2018 wereldberoemd met haar portret van Michelle Obama) maar ze schuwt de politieke actualiteit niet. Haar werk ‘Trans Forming Liberty’ is nu de steen des aanstoots. Op het schilderij is een transvrouw afgebeeld als het Vrijheidsbeeld. Om Donald Trump niet te provoceren, overweegt NPG het werk niet te tonen, aldus Sherald in The New York Times: „Institutionele angst, gevormd door een breder klimaat van politieke vijandigheid jegens translevens, speelde een rol bij de interne discussies rondom de expositie”.
In plaats van het werk zou een video getoond worden waarop te zien is dat het publiek naar het werk kijkt – American Sublime, vorig jaar al te zien in het San Francisco Museum of Modern Art en momenteel in het Whitney Museum of American Art in New York – waarbij het gaat om de reacties. Of deze video naast het werk of in plaats van het werk getoond zou worden, was nog niet duidelijk. Maar wel dat op de video ruimte zou worden geboden aan transfobe reacties, en dat was reden voor Sherald om er hoe dan ook niet mee akkoord te gaan.
Zuiveringen
Het is niet voor het eerst sinds het aantreden van Trump dat tentoonstellingen niet doorgaan. In dit geval gaat het om een kunstenaar die zelf besluit te stoppen omdat ze niet wil dat haar werk gebruikt wordt binnen de nieuwe ideologie die door de VS waart. Het Art Museum of the Americas in Washington kwam de smaak van Trump nog verder tegemoet toen het dit voorjaar besloot twee exposities van Andil Gosine in opdracht van het Witte Huis te cancelen omdat er foto’s over homoseksualiteit te zien zouden zijn.
Dat musea de oren laten hangen naar Trumps anti DEI-beleid, waarbij diversiteit, gelijkheid en inclusie verboden zijn, is een geldkwestie. Sinds zijn aantreden voor een tweede termijn is Trump veel meer bezig met culturele uitingen en onderwijs. Zo vaardigde hij een decreet uit over het zuiveren van cultuur waar ruimte was voor ‘on-Amerikaanse waarden’, waarbij kort gezegd alleen de klassieke witte traditie mag overblijven. Wie niet mee gaat in Trumps visie krijgt geen subsidie meer of dreigt diens baan te verliezen. Websites van musea of instituten over de Afro-Amerikaanse geschiedenis of gender werden daarom al ‘gezuiverd’.
De NPG is onderdeel van het Smithsonian, een federaal instituut dat bijna twintig – gratis toegankelijke – musea in Washington beheert. Het is grotendeels afhankelijk van overheidssubsidie. Over de Smithsonian zelf schreef Trump in zijn decreet dat het de „Amerikaanse grootsheid” moet tonen door de „verbeelding van jonge geesten te prikkelen, de rijkdom van de Amerikaanse geschiedenis en innovatie te eren en trots in de harten van alle Amerikanen te wekken”. Vicepresident J.D. Vance zit inmiddels in de Raad van Toezicht van het Smithsonian. Trump probeerde NPG directeur Kim Sajet te ontslaan vanwege haar „ongepaste” blik op de Amerikaanse cultuur. Dat kon niet, maar ze nam wel zelf ontslag om de financiële zekerheid van het Smithsonian niet in gevaar te brengen.
Melania Trump Center
Ook buiten musea worden er maatregelen genomen om Trump niet te veel dwars te zitten: de New Yorkse universiteit Colombia ging vorige week over tot een schikking met Trump van 200 miljoen dollar om op overheidssteun te kunnen blijven rekenen, en het beloofde antisemitisme hard aan te pakken. Eveneens werd vorige week bekend dat de Late Night Show van Stephen Colbert stopt op CBS. Hoewel de officiële reden zou zijn dat de show te duur is terwijl de kijkcijfers dalen, wordt er in brede kring vanuit gegaan dat dit te maken heeft met de fusie die Paramount (eigenaar van CBS) wil aangaan met een filmstudio, waarbij het toestemming van de overheid nodig heeft. Die toestemming kwam direct nadat was aangekondigd dat de show met Colbert, die Trump vaak en fel op de hak neemt, stopt. Eerder schikte CBS al met Trump over het 60 Minutes interview met oud vice-president Kamala Harris. Hoewel de eis van Trump nergens op gegrond was, werd er geschikt om grotere financiële schade te voorkomen.
Een andere factor is dat Trump zelf gezichtsbepalender wil zijn dan in zijn eerste termijn. Zo benoemde hij zichzelf tot voorzitter van het Kennedy Center of the Performing Arts. Vorige maand bezocht hij daar met zijn vrouw Melania Trump de musical Les Misérables. De ironie van het bezoek van juist deze president aan een musical die is gebaseerd over Victor Hugo’s roman over mededogen en medemenselijkheid, werd breed opgepikt, maar daardoor liet hij zich niet ontmoedigen. Om zijn invloed kracht bij te zetten, heeft hij voorgesteld de operazaal te dopen tot het First Lady Melania Trump Opera House. In het Huis van Afgevaardigden vinden de Republikeinen dat alvast een goed idee.
Lees ook
Lees ook: Met decreet over Smithsonian wil Trump Afro-Amerikaanse geschiedenis herschrijven. ‘Hij wil alles uitwissen wat met diversiteit te maken heeft’
Lees ook
Lees ook: Per decreet probeert Trump de Amerikaanse cultuur om te vormen