N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
India Voor het vijfde jaar op rij was India in 2022 het land waar de autoriteiten het vaakst mobiel internet blokkeerden, meestal om maatschappelijke onrust te voorkomen. In een nieuw rapport uiten onderzoekers forse kritiek op deze praktijk.
Bussen staan geparkeerd bij een school terwijl torens van mobiele netwerken te zien zijn in de stad Sopore in het noordwestelijke Indiase unieterritorium Jammu en Kasjmir in 2021, kort nadat het 4G-internet er na zeventien maanden hersteld was. Foto Nasir Kachroo/NurPhoto via Getty Images
Wanneer Indiase autoriteiten in het kader van openbare orde het mobiele internet platleggen, veroorzaakt dat grote economische schade voor mensen op het platteland, wier levensonderhoud steeds meer afhankelijk is van onlinediensten. Dat schrijven de internationale non-gouvernementele organisatie Human Rights Watch en de in New Delhi gevestigde Internet Freedom Foundation in een woensdag verschenen rapport over de ‘shutdowns’.
De praktijk, die in India relatief vaak wordt toegepast, druist volgens de onderzoekers in tegen de centrale ambities voor een ‘gedigitaliseerd India’, waarin sociale en economische hulp digitaal worden geregeld. Je pensioen vastleggen of bijstand ontvangen, een bankrekening openen, of een nieuw telefoonnummer registeren: de levens van Indiase burgers zijn sinds 2015 steeds meer digitaal vastgelegd. Dat is ook de bedoeling van het programma ‘Digital India’, dat in 2015 werd ingezet. Hoeksteen daarvan is Aadhaar, de digitale database van biometrische informatie waaraan de digitale identiteit van Indiase burgers is gekoppeld.
Op het platteland hebben verreweg de meeste mensen een telefoon met mobiel internet – maar het netwerk kan nogal eens gebrekkig zijn. Het is een zwakte van deze nieuwe beleidsinrichting, schetst Jayshree Bajoria, Azië-onderzoeker van HRW. „Bij landarbeiders zijn aanwezigheidsregistratie, loon en pensioenen gedigitaliseerd. Zonder internet krijgen zij niet uitbetaald”, zegt hij aan de telefoon. „En flexwerkers – denk aan Uber-chauffeurs, of koeriers die werken via onlineplatformen – krijgen dan niet eens werk.”
Rechten geschonden
In het geval van een opzettelijke shutdown wordt de digitale maatschappij helemaal ondermijnd, stellen de onderzoekers. Het rapport beoogt die „tegengestelde ontwikkelingen” bloot te leggen: „Indiase autoriteiten staan er niet bij stil dat de economische en sociale rechten van burgers geschonden worden.”
In de noordwestelijke deelstaat Punjab werd in maart het internet drie dagen lang platgelegd, toen autoriteiten een klopjacht openden op de Sikh-activist Amritpal Singh. Bijna dertig miljoen inwoners werden hierdoor getroffen. Klanten konden hun boodschappen niet digitaal betalen en studenten hadden moeite met studeren. Bezorgers verdienden soms dagenlang niets.
In 2022 maakten Indiase autoriteiten 84 keer het mobiele internet ontoegankelijk
Een restauranteigenaar in Hoshiarpur, een stad in Punjab, heeft wifi in zijn restaurant, vertelt hij aan de telefoon. „Maar mensen hebben dat thuis niet. Die gebruiken mobiele data, net als de bezorgers onderweg. We kregen geen bestellingen binnen. Als dat een paar dagen achter elkaar gebeurt, merk je dat echt wel in je inkomsten.” Tegenover de krant Tribune India stelde een bezorgservice in één weekend zeker 70 procent van de reguliere verkoop te hebben verloren.
India staat al slecht te boek wat betreft internetvrijheden. De regering is er vaker van beschuldigd sociale media te censureren. Begin deze week nog vertelde Jack Dorsey, oud-ceo van Twitter, dat het bedrijf in 2021 onder druk werd gezet om kritische journalisten die verslag deden van boerenprotesten, te verwijderen. „Het dreigement was dat Twitter anders helemaal zou worden afgesloten. India is een grote markt”, aldus Dorsey. Woordvoerders van de regering ontkenden stellig.
In 2022 sloten Indiase autoriteiten 84 keer mobiel internet af, het meest van alle landen ter wereld – voor het vijfde jaar op rij. HRW onderzocht 127 gevallen, die plaatshadden tussen januari 2020 en december 2022. De langste shutdown van het land nam de ngo daarbij niet mee: in de regio Jammu en Kasjmir werd het G4-mobiele internet 550 dagen achtereen geblokkeerd.
Paniekerige geruchten
HRW onderzocht 127 gevallen van internetsluiting, die plaatshadden tussen januari 2020 en december 2022. Volgens dit onderzoek is het onduidelijk of de shutdowns helpen bij het tegengaan van opruiende berichten of paniekerige geruchten in tijden van maatschappelijke onrust, wat in de meerderheid van de gevallen de reden was volgens autoriteiten. „Er worden geen gegevens bijgehouden die zo’n effect van de shutdowns aantonen”, aldus Bajoria. „Het is ook mogelijk dat er zonder communicatiemiddelen juist meer paniek is onder burgers.” Onderzoekers van de twee organisaties concludeerden dat beslissingen over het platleggen van communicatiemiddelen vaak chaotisch verlopen. Ook is meestal onduidelijk hoe lang een maatregel van kracht zal zijn.
De organisaties concluderen dat het besluit tot een shutdown vaak wordt genomen in strijd met een uitspraak van het Indiase hooggerechtshof. Dat bepaalde in 2020 dat zo’n maatregel alleen kan worden ingesteld als dat „noodzakelijk” en „proportioneel” is. HRW-medewerker Bajoria wijst erop dat meerdere Indiase deelstaten het mobiele internetverkeer platlegden om fraude tijdens staatsexamens te voorkomen, iets wat 37 keer gebeurde, bijna 30 procent van de onderzochte gevallen. „Dat toont al aan dat het afkappen van het internetverkeer inmiddels als gemakkelijk wordt gezien – een routineuze maatregel die autoriteiten tot hun beschikking hebben, om te laten zien dat ze überhaupt actie ondernemen. Over de verdere schade wordt duidelijk niet nagedacht.”
Een beetje fronsend kijkt architect Marwa al-Sabouni (43) naar de schier eindeloze puinhopen in het centrum van Homs, de Syrische stad waar ze is geboren en getogen en waaraan ze zeer is gehecht. In de stoffige straten ontbreekt op een paar passerende fietsers en auto’s na nog elk leven. „Al veertien jaar mist onze stad een hart”, zegt ze. „Van het verwoeste centrum is nog altijd haast niets herbouwd. Zo blijft onze stad gemarginaliseerd, bijna dood. We móéten manieren vinden om die weer tot leven te brengen.”
Zelf bracht ze met haar man Ghassan Jansiz, ook een architect, en hun beide kinderen een deel van de oorlog door vlakbij de oude binnenstad van Homs. Al kort na het begin van de opstand tegen het onderdrukkende bewind van president Assad in 2011 kreeg Homs de bijnaam ‘hoofdstad van de revolutie’, maar de bewoners betaalden er een hoge prijs voor. „Ik herinner me nog dat we op een gegeven moment maar stopten met het vervangen van de ruiten”, vertelt ze, „omdat die voortdurend kapot gingen”.
Ook zag ze vanuit het raam van haar woning hoe na de inslag van een zware mortiergranaat in hun straat verscheidene doden, onder wie enkele kinderen, werden geborgen. Het gezin week naderhand uit naar een appartement op de derde verdieping van een gespaard gebleven middenklassebuurt buiten het centrum, waar ze nu nog wonen. Vluchten uit Syrië, zoals miljoenen landgenoten deden, wilden ze niet.
Al in die oorlogsjaren formuleerde ze haar ideeën over hoe architectuur kan bijdragen tot een meer levensvatbare stad, onder meer in haar boek Battle for home. Ze trok er internationaal de aandacht mee en is sindsdien een veelgevraagd spreker in het buitenland. Ze is net terug van een conferentie in de Qatarese hoofdstad Doha. Haar werk leverde Al-Sabouni in 2018 ook de Prins Claus-prijs op.
Lees ook
‘Vluchten was voor ons niet het antwoord’
„Ik ben geen activist, meer een denker”, zegt ze over zichzelf tijdens de lunch bij haar thuis. Maar een studeerkamergeleerde is Al-Sabouni, die zoals veel Syrische vrouwen consequent haar haar bedekt met een hijab, allerminst. Ze houdt ervan buiten te zijn en haar ideeën over architectuur in de praktijk te brengen, waar ze maar kan. Een ander deel van haar tomeloze energie kan ze kwijt aan haar moederschap en enkele paarden, waarover ze zich sinds enkele jaren met haar man ontfermt.
De kern van Al-Sabouni’s opvattingen is dat goede architectuur de levensvatbaarheid van dorpen en steden verhoogt, terwijl slecht ontworpen gebouwen tegenstellingen juist aanwakkeren. Zo betoogde ze dat eenvormige, onpersoonlijke en naar binnen gerichte betonnen blokkendozen van drie of vier verdiepingen hadden bijgedragen tot een verlies aan sociale samenhang in haar eigen Homs.
Marwa al-Sabouni, hier in een verwoest deel van Homs, heeft een sterke visie op de wederopbouw van Syrië.
Foto Arthur Larie
Uit elkaar gegroeid
Dat effect werd nog versterkt doordat onder de ook door haar verafschuwde Assad en zijn regime etnische en religieuze minderheden apart werden gehuisvest. Daardoor groeiden de gemeenschappen uit elkaar en kwamen ze zelfs tegenover elkaar te staan. Al-Sabouni sprak in dit verband van „de vloek van het sektarische urbanisme”. In de ook in architectonisch opzicht meer diverse oude binnenstad was dat veel minder het geval.
„Ik vond [de nieuwe machthebbers] heel open. Het zijn mensen die bereid zijn om te luisteren
De na Assads val eind vorig jaar aangetreden nieuwe machthebbers in Homs hebben haar inmiddels één keer uitgenodigd voor een gesprek. „Ik vond ze heel open”, zegt Al-Sabouni, „Het zijn mensen die bereid zijn om te luisteren. Maar ze hadden veel andere dingen aan hun hoofd en bovendien ontbrak het ze aan geld. En daarna is de communicatie gestopt.”
De toestand in Syrië blijft wankel, constateert Al-Sabouni, maar ze prijst zowel de bevolking als de nieuwe regering om hun gematigde opstelling, ondanks alle oorlogstrauma’s. „Als iemand die deze jaren meemaakte, weet ik dat mensen deze pijn en tragedies nooit zullen vergeten, maar ik denk dat ze toch met elkaar zullen kunnen omgaan, omdat we in God geloven en in genade. Natuurlijk zijn tijdens de oorlog morele normen in verval geraakt. Maar na de machtsovername hebben we geen grote plunderingen gezien of chaos. En daar verdient zowel bevolking als regering lof voor.”
Patrouille in de buurt al-Hameediye van Homs.
Foto Arthur Larie
Het grote geld
Tegelijkertijd vreest Al-Sabouni dat haar land wordt overgeleverd aan buitenlandse projectontwikkelaars die het grote geld ruiken. „De schaduw van het Saoedische-Emiraatse-Amerikaanse model hangt al dreigend over Syrië. Iedereen wil deals sluiten en grote bouwprojecten beginnen. Ook de Syriërs lijken het wel prima te vinden dat er flinke winst op de wederopbouw kan worden gemaakt.”
„Heb je gehoord dat Walid Mohammad al-Zoughbi, een Syrische expat, heeft voorgesteld een Trump Tower in Damascus te bouwen? Een heel domme suggestie. Dat is het laatste dat we nodig hebben. Ze kunnen beter wat aan de verkeersproblemen in Damascus doen of aan het waterprobleem of de banden herstellen met de omliggende dorpen. Wat ontbreekt, is een visie. Niemand heeft het over het land, het klimaat, plattelandsgemeentes, kleine bedrijven of over het karakter van de steden.”
Wat ontbreekt, is een visie. Niemand heeft het over het land, het klimaat, of over het karakter van de steden
De autoriteiten, ook in de hoofdstad Damascus, gaan volgens Al-Sabouni bovendien niet erg systematisch te werk. „De data ontbreken nog. Er is geen inventarisatie gemaakt van het aantal verwoeste woningen. We weten ook niet hoe groot de bevolking van het land momenteel is. Evenmin welke gebouwen helemaal en welke gedeeltelijk zijn verwoest. Misschien kan er wel veel meer worden gerepareerd dan we denken en hoeft niet de hele stad te worden herbouwd.”
Natuurlijk is er dringend behoefte aan meer woningen, erkent Al-Sabouni, nu er een stroom van terugkerende vluchtelingen en ontheemden op gang is gekomen. „Maar om dan te zeggen: we hebben snel hoge woontorens nodig die door buitenlandse bedrijven worden aangelegd, is volgens mij niet de juiste analyse van het probleem. Ook Syrische ondernemers ruiken trouwens hun kans.”
Tekeningen van Marwa al-Sabouni in haar boek ‘Building for Hope’ over wederopbouw na een conflict of crisis.
Foto Arthur Larie
Voetballen in de buurt al-Hameediye, die tussen 2011 en 2014 werd omsingeld door het Syrische leger.
Foto Arthur Larie
Helende werking
De afgelopen jaren heeft Al-Sabouni veel nagedacht over manieren om het verwoeste Homs nieuw leven in te blazen via de architectuur. „Je moet de mensen voorop stellen en je moet een band met het verleden creëren. Mooie plekken die nu zwaar beschadigd zijn maar waaraan mensen dierbare herinneringen hebben. Daarvan kan een helende werking uitgaan.”
Dat kan volgens haar onder meer worden gedaan door gebruik te maken van oude bouwmaterialen zoals basaltblokken uit verwoeste gebouwen. Basalt is vanouds een veelgebruikt bouwmateriaal in Homs. Maar het kan ook door oude irrigatiekanalen met water uit de naburige Al-Aassi-rivier, in de klassieke oudheid Orontes genaamd, te herstellen. „Dat zou de aanblik van de stad veranderen, de manier waarop mensen water gebruiken, hoe je de oevers van die kanalen gebruikt voor economische doeleinden maar ook voor ontspanning.”
Lang niet alle kapotte gebouwen hoeven wat haar betreft te worden herbouwd. Zo is er bij voorbeeld dringend behoefte aan parken, die de gemeenschapszin versterken. „We hebben geen park in Homs. Mensen komen nu bijeen in wat ik een asfalt-park noem. Ze gaan op een bepaalde plek gewoon op de weg zitten met vouwstoeltjes en blijven daar in hun vrije tijd urenlang thee drinken en roken.”
Een openbare bibliotheek zou de stad weer een ziel kunnen geven
„Deze plaats zou bij voorbeeld heel geschikt zijn voor een museum over de geschiedenis van de stad”, zegt ze, lopend over de citadel, een steile, rotsachtige heuvel midden in Homs van waaruit je een spectaculair uitzicht over de stad hebt. Ruim twee millennia geleden zou hier een eerste nederzetting hebben gestaan, een voorloper van het huidige Homs. Een windje zorgt er voor enige verkoeling, terwijl ook de schaduw van enige grote dennen weldadig is. Daarnaast is er dringend behoefte aan een openbare bibliotheek. „Die zou de stad weer een ziel kunnen geven”, stelt ze.
Homs, na Damascus en Aleppo de derde stad van het land, heeft weinig eigen opmerkelijke gebouwen over. In het verleden waren die er wel maar mede door toedoen van Ottomaanse en Franse koloniale heersers werden die uit de weg geruimd. „Met de gebouwen die we hebben verloren”, schreef Al-Sabouni twee jaar geleden in het tijdschrift Getty, „moeten we toegeven dat we de taal hebben verloren waarin die gebouwen tot ons spraken en hoe we tot elkaar spraken. Ik zie geen hoop voor Homs tenzij we die betekenis weer terugvinden en onze taal herbouwen.”
Elke vrijdag komen families samen voor de Khalid ibn al Wahid Moskee in Homs.
Foto Arthur Larie
Afkeer van modernisme
Net als de door haar bewonderde Britse filosoof Roger Scruton koestert Al-Sabouni een uitgesproken voorkeur voor de menselijke maat. Esthetiek is een ander onmisbaar element in beider visie. Van het koele modernisme met spectaculaire hoogbouw, zoals van vakgenoten als Le Corbusier, heeft ze daarentegen een afkeer.
In esthetisch opzicht komt Al-Sabouni de laatste jaren ook op een andere manier aan haar trekken. Nog gedurende de Syrische oorlog drongen vrienden erop aan dat zij en haar man een zieke merrie zouden overnemen. Het leek het echtpaar een goed idee, ook voor hun kinderen die wel wat afleiding konden gebruiken. De merrie herstelde en baarde vervolgens jaar na jaar nieuwe veulens. Daardoor hebben Al-Sabouni en haar man inmiddels, bijgestaan door personeel van de manege, zeven paarden te verzorgen.
Met zichtbaar plezier toont Al-Sabouni deze zaterdagochtend hun Arabische volbloeds op de paardenclub aan de rand van Homs. „Ik geloof dat paarden de belichaming zijn van gemoedsrust en schoonheid”, zegt ze na enige rondjes rond het uitgestrekte complex van de manege. „Maar ze belichamen ook tegenstrijdige waarden. Ze zijn heel sterk maar ook teer en vriendelijk ondanks hun vermogen om je pijn te doen, maar dat doen ze niet. Het zijn nobele dieren en ook in mijn beroep kunnen we daarvan veel leren.”
Een van de paarden van Marwa al-Sabouni.
Foto Arthur Larie
Huis van Marwa al-Sabouni en haar man aan de rand van Homs.
Foto Arthur Larie
Architectuurklassen
Doordat ze op enigszins gespannen voet stonden met andere leden van de paardenclub, dreigden Al-Sabouni en Jansiz niet langer van de faciliteiten van de club gebruik te kunnen maken. Daarom kochten zij en haar man alvast een stuk land buiten Homs, naast een spoordijk, waarop ze eigenhandig niet alleen stalruimte voor de paarden hebben aangelegd maar waar ook een gebouwtje is verrezen waar ze in het weekeinde graag zitten en waar ze ’s zomers architectuurklassen willen geven. Het architectenpaar probeert er ook zijn eigen bouwkundige opvattingen in de praktijk te brengen.
Toen ze het land kochten was alles wat er op stond door het Syrische leger platgebrand en weggevaagd. Waterputten waren dichtgegooid. „Het enige boompje dat nog overeind stond was deze vijg”, wijst Al-Sabouni op een boompje voor het gebouw. „Die doet het nu weer goed, we hebben ons vorige zomer volgegeten aan vijgen.” Inmiddels is er ook maïs ingezaaid en hopen ze steeds meer zelfvoorzienend te worden.
Het bescheiden complex is nog niet af. „We hebben al twee keer opnieuw moeten beginnen”, bromt Jansiz, Marwa’s echtgenoot. Dat kwam omdat ze – nog onder Assad – te maken kregen met mensen van de gemeente die stelden dat hun bouwvergunning niet deugde. Een veel toegepaste afpersingstruc in die tijd. „Toen we geen steekpenningen wilden betalen, braken ze af wat we al hadden opgebouwd”, zegt hij.
„Ik wilde hier iets bouwen dat niet los van zijn context stond”, legt Al-Sabouni uit, „en dat ook geen herhaling van iets bestaands was.” Ze wijst op een natuurstenen muur met drie bogen. „Kijk, die hebben vrienden ons gegeven uit hun verwoeste huis.” Een ander traditioneel element zijn de oranje dakpannen. „We wilden het duurzaam maken, zonder gebruik van veel chemicaliën. Door het gebruik van natuursteen is het hier ook relatief koel.”
Onder de vloer van het zitgedeelte klinkt plotseling een luid gekakel. Al-Sabouni lacht en gebaart om mee te komen. Daaronder blijkt nog een ruimte te zitten, waarin niet alleen kippen maar ook enige Jacob-schapen staan, een ras dat dikwijls vier hoorns heeft. Zo bouwen Al-Sabouni en haar man in de schaduw van het verwoeste Homs stap voor stap aan steeds nieuwe dimensies van hun eigen plattelandsidylle.
Het huis van het architectenechtpaar aan de rand van Homs.
Aan het begin van het interview waarschuwt hij al: „Als je straks teruggaat naar Europa, ga je terug naar het verleden. Zo is het helaas.”
Dat China vooroploopt in economische innovatie en dat Europa erachteraan loopt, is een boodschap die Carlo D’Andrea duidelijk wil overbrengen. „China wil niet een land zijn dat tweede is in zaken die bestaan, het wil eerste zijn in wat nog niet is gebeurd.”
China verwondert hem nog steeds, zelfs nu hij er al twintig jaar is. „Wat ze hier doen, hoe ze innoveren, digitaliseren, nooit rust nemen en niet op de lauweren van grootouders rusten.” Daar moet Europa een voorbeeld aan nemen én van willen leren, wil hij maar zeggen. Bovendien, met een neergaande Chinese economie en overproductie, is dit hét moment voor Europa om met China om de tafel te gaan zitten.
D’Andrea, advocaat van huis uit, is vicevoorzitter van de Europese Kamer van Koophandel (EUCCC) in China en voorzitter van de Shanghaidivisie van deze Kamer. De EUCCC, opgericht in 2000, behartigt de belangen van achttienhonderd aangesloten Europese ondernemingen en helpt die onder meer met adviezen over wet- en regelgeving en markttoegang in China. Twee derde van de Europese bedrijven in China is actief in de regio Shanghai. Een kwart van de ondernemingen die bij de EUCCC zijn aangesloten is klein of middelgroot. De rest bestaat uit grote internationale bedrijven. De EUCCC, waarbij bedrijven zich vrijwillig aansluiten, heeft invloed; ze is een belangrijke gesprekspartner voor ondernemers, de Chinese overheid en Europese instellingen.
„China was jarenlang een voorspelbare, betrouwbare, winstgevende partner. Dat is veranderd. Bedrijven geven aan dat ze gediscrimineerd worden bij aanbestedingen, er is sprake van onduidelijke en vaak veranderende wet- en regelgeving – soms zelfs tijdens het spel. Wat nog meer zorgen baart: veel leden zien op korte termijn geen vooruitgang of verandering van de situatie. Door de economische neergang, en ook door de geopolitieke spanningen.”
Vertrekken Europese bedrijven hierdoor uit China?
„We zien nog niet dat leden vertrekken. Grote multinationals – onder meer in de farmaceutische en chemische industrie, in medische instrumenten, in de autosector – krimpen in, maar blijven. China biedt niet alleen een grote afzetmarkt met 1,4 miljard inwoners, hier gebéúrt het. Hier vindt innovatie plaats, hier zijn start-ups, hier is geld. Hier moet je zijn als je mee wil draaien met de ontwikkelingen in de wereld. Als je niet aan tafel zit, ben je het menu. En dus moeten Europese bedrijven hier wel blijven: als het om ondernemen gaat, is China een soort fitnessschool. Hier moet je trainen, zodat je ook elders, zoals in Europa, fit bent, kan concurreren.
„Voor kleinere bedrijven, met pakweg tien man personeel, is het wel moeilijker geworden. Die zien we vertrekken. De toenemende politisering van het ondernemen hier, de groeiende complexiteit, de steeds hogere lasten [personeelskosten, woonlasten] maken het hun veel moeilijker om hier te blijven.”
U heeft het over toenemende politisering. Waar blijkt die uit?
„De onvoorspelbaarheid van het beleid en de regelgeving. De niet-open toegang tot de Chinese markt. De openlijke tegenwerking.
„Kijk, het model dat ze hier al veertig jaar hanteren, heeft hen gebracht waar ze nu staan: de tweede economie ter wereld die hard op weg is naar de eerste plek. De aanpak werkt: een planeconomie met doelen, inzetten op infrastructuur en een sterke rol voor staatsbedrijven.
Als het om ondernemen gaat, is China een soort fitnessschool. Hier moet je trainen, zodat je ook elders, zoals in Europa, kunt concurreren
„Maar de realiteit van nu is dat het verwachte herstel na de coronaperiode is uitgebleven. Er is al dertig maanden deflatie. En de vastgoedcrisis duurt voort. Ongeveer 70 procent van het vermogen van Chinese gezinnen zit in onroerend goed. Ze kopen meubels, nemen een tweede hypotheek. Maar sinds de crisis losbarstte, is er iets geknakt in het vertrouwen tussen consument en economie. Het heeft Chinezen wakker geschud: misschien zijn we toch niet zo rijk als we dachten. En in reactie daarop zijn Chinezen gaan doen wat ze al deden: sparen. Er is dus geld, veel geld zelfs, maar het wordt niet uitgegeven. Intussen blijft de overheid sturen op aanbod: meer vliegvelden, meer hogesnelheidslijnen, meer industrie. Maar die aanpak leidt nu tot overcapaciteit.”
Carlo D’Andrea: „Als het om chips gaat, heeft Europa unieke troeven. Die mogen we niet voor een habbekrats verkopen.” Foto Raul Ariano
Dat Chinezen meer sparen en de overheid blijft investeren in infrastructuur en aanbod, zorgt dus voor overcapaciteit. Welk effect heeft dat op Europese bedrijven in China?
„De winstgevendheid staat onder druk. Chinese concurrenten zijn vaak gesubsidieerd en staatseigendom. Ze zijn bovendien soms gewoon heel erg goed, en bij massaproductie extreem competitief. De marges voor Europese bedrijven zijn dus klein. Slechts 12 procent van onze leden is optimistisch over de winstgevendheid in de komende twee jaar.
„Vroeger wilde iedereen naar China: je bedrijf was binnen een paar jaar winstgevend. Nu kan dat alleen in heel specifieke niches, niches waarin China zelf nog niet groot is. Dan wordt hier de rode loper uitgerold en ontvangt China je met open armen. Zit je in een andere tak van sport, dan is de concurrentie moordend.”
Maar dan maken alleen gevestigde, sterke merken kans te overleven. Dat klinkt als een bijzondere moeilijke situatie voor start-ups of kleinere bedrijven.
„Voor kleinere bedrijven is het inderdaad heel lastig. Dat hebben we ook herhaaldelijk tegen de autoriteiten gezegd. Natuurlijk is het indrukwekkend als één groot chemiebedrijf tien miljard investeert. Maar als je geen start-ups hebt, geen kleinere bedrijven, dan mis je over tien jaar misschien wel de aansluiting bij the next big thing. En dat realiseren de Chinezen zich ook wel. Het is niet voor niets dat president Xi Jingping op het China Development Forum met veel mensen uit de durfkapitaalsector sprak en een duidelijke boodschap afgaf: China is de markt waar je moet zijn, hier moet je investeren.”
Het CDF is een jaarlijkse conferentie waar de Chinese overheid, het bedrijfsleven en academici spreken over economische en maatschappelijke ontwikkelingen in China. Een van de sprekers op de conferentie afgelopen maart was premier Li Qiang. Onder de deelnemende bedrijven waren Apple, Pfizer en Siemens.
Pas sinds kort zegt Europa tegen Chinese leiders: we zijn niet meer naïef, we gaan onze markt beschermen tegen Chinese producten
Investeert het buitenland nog veel in China?
„China is op dit moment niet de topbestemming voor investeringen. Een op de zeven bedrijven heeft voor China bedoelde investeringen verplaatst naar andere landen of regio’s. Steeds meer bedrijven beschouwen Europa als een betere plek. Inmiddels verslaat Europa hierin de Asean-landen.”
Kan Europa profiteren van de handelsspanningen tussen de VS en China?
„Meer dan een derde van onze leden geeft aan dat ze misschien kunnen profiteren van de spanningen tussen de VS en China. Chinese staatsbedrijven zullen mogelijk eerder Europees dan Amerikaans gaan inkopen. Maar een zorg van Europese bedrijven – en gelukkig ook van Brussel – is wel de scheefgroei: Chinese consumenten kopen niet zoveel Europese producten als Europeanen zaken uit China kopen. Voor elke container uit de EU die naar China gaat, komen er al vier terug. Het is een belangrijk gespreksonderwerp tussen deze handelspartners. Europa begint te beseffen: een interne markt is mooi, een open markt is nog mooier, maar alleen als iedereen volgens dezelfde regels speelt. Maar China speelt het spel anders.
„Als spelers van ver met ‘steroïden’ op de markt komen en alles verstoren, moet je als Europa instrumenten inzetten om je industrieën concurrerend te houden. Anders spreek je over een paar jaar Chinees in Europa. Pas sinds kort zegt Europa tegen Chinese leiders: we zijn niet meer naïef, we gaan onze markt beschermen tegen Chinese producten [met bijvoorbeeld antidumpingrestricties, regels voor buitenlandse investeringen].
„Het is moeilijk de Chinezen duidelijk te maken dat hun model niet houdbaar is, zeker omdat het voor China nog steeds werkt. En het kan een succesverhaal blijven, als de Chinezen ook ruimte laten aan anderen. Als China alleen maar wint ten opzichte van Europa en de VS, verandert dat succesverhaal in een handelsoorlog.”
Lees ook
China probeert Europa steeds meer te paaien. ‘Ze zoeken een plek om hun spullen te dumpen nu dat niet meer lukt in de VS’
Dan gaat u ervan uit dat Europa en de VS aan het verliezen zijn.
„Er is sprake van Chinese dominantie in sommige sectoren, maar in andere leiden de VS en Europa nog steeds – vooral als ze blijven innoveren. Blijf rennen. Blijf niet in de spiegel kijken hoe mooi en slim we zijn, ga naar buiten, ook als het regent.
„Als het bijvoorbeeld om chips gaat, heeft Europa unieke troeven. Die mogen we niet voor een habbekrats verkopen. Stel altijd de vraag: wat krijgen we ervoor terug? Dit is hét moment om te onderhandelen met China.”
Wat kan de EU het beste doen, bijvoorbeeld op de EU-China-top van eind juli? Hoe kunnen 27 landen met een eigen economie en systeem concurreren met een reus als China?
„Dat is precies het probleem. Maar er ligt nu een kans om China echt aan de onderhandelingstafel te krijgen. Dat de Chinezen sancties tegen een groep Europarlementariërs hebben ingetrokken, is een teken dat ze willen praten. China móét zijn producten immers exporteren, vanwege binnenlandse stagnatie en economische vertraging. Daarom moet Europa ook niet wachten tot China iets doet. Europa moet zeggen: ‘Dit willen wij. En als je dat geeft, krijg je dit terug.’ En vooral niet: ‘We stellen onze Europese interne markt voor China open en we zien wel wat er gebeurt.’
Carlo D’Andrea: „China was jarenlang een voorspelbare, betrouwbare, winstgevende partner. Dat is veranderd.” Foto Raul Ariano
„De Europese afzetmarkt is nummer één of twee voor China. De EU heeft dus invloed en onderhandelingsgrond. Als de relatie met China klapt, is dat slecht voor allebei. Bovendien ziet China dat de EU betrouwbaarder is dan andere grootmachten. Omdat we regels hebben en die handhaven. Dáár ligt de kracht van Europa.”
Met de stapel turf die Kevin Toolis en zijn kinderen afgelopen weekend van hun land hebben gehaald, kunnen ze weer ongeveer twee jaar vooruit. Naast zijn schuur ligt een vrachtlading vol gedroogde bruine veengrond. De brokken zijn ongeveer zo groot als flinke bakstenen.
Toolis woont op Achill, een eiland op het randje van Europa aan de westkust van Ierland. Er ligt maar één ander huis tussen het zijne en de Atlantische Oceaan. Zijn woonkamer kijkt uit op knalblauwe golven die tegen een breed strand stuk slaan. Zijn familie woont hier al een paar honderd jaar, vertelt Toolis. Als kind ging hij ook mee turfsteken. „Het werk duurde eindeloos. Eerst het turf steken, dan de stukken in hoopjes opstapelen, later alles draaien zodat het veen goed kan drogen. Een paar weken later konden we dan inladen. We hadden een ezel met een wagentje.”
Het land van Toolis’ familie ligt landinwaarts, een stuk de donkergroene heuvels in. Hier en daar zijn rechte happen uit de grond genomen, daar zijn turfstekers aan het werk geweest. Toolis: „Nu huren we er een machine voor, en een kleine vrachtwagen om de ladingen mee te vervoeren.” Verspreid over de heuvels liggen rijen witte plastic zakken vol turf. „Sommige buren laten hun turf gewoon op het land liggen en halen af en toe een zak op.” Hij schat dat op het eiland ongeveer zevenhonderd gezinnen nog aan turfsteken doen, van de in totaal ongeveer 2.600 bewoners.
Lees ook
Het veen is op: Nederlands laatste turfwinning stopt (1992)
Hier op Achill en in sommige andere delen van het Ierse platteland vormt turf nog een gangbare brandstof. Inwoners stoken de oude brokken veen om hun huizen te verwarmen en om op te koken. Alleen is dat gebruik controversieel, omdat bij zowel het steken van de turf als bij het verbranden ervan zoveel CO2 vrijkomt. De Europese Commissie is vorig jaar een rechtszaak begonnen tegen Ierland bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat de regering niet genoeg zou doen om de historische veengronden te beschermen en de al beschadigde delen van de natuur te herstellen.
Dronebeeld van het turfsteekgebied Ballaghurt Bog in de buurt van Clongawny, 75 kilometer ten westen van Dublin.
Dronebeeld van een wingebied in Derryrush, in het westen van Ierland.
Foto’s Clodagh Kilcoyne / Reuters
Goedkope energie
In de jaren zestig en zeventig zag de Ierse regering de eigen veengronden als handige en goedkope energiebron. Staatsbedrijf Bord na Móna was in die tijd verantwoordelijk voor het oogsten van het gedroogde veen en hun elektriciteitsfabrieken gebruikten turf als belangrijkste grondstof. Bord na Móna beheerde ook de bogs, de duizenden hectares aan veengrond in het midden en westen van Ierland.
Groeiende bewustwording rond de hoge CO2-uitstoot en de andere schadelijke stoffen die vrijkomen bij het verbranden van turf zorgde ervoor dat Bord na Móna in 2021 aankondigde met het oogsten van turf te stoppen. Het bedrijf ging zich op hernieuwbare energie richten, vooral door windmolenparken te bouwen. De laatste elektriciteitsfabriek die op turf liep, sloot in 2023. Dat was ook omdat turf in vergelijking met andere fossiele brandstoffen zoals gas of steenkool een veel minder efficiënte brandstof is en minder hitte afgeeft. Er is veel van nodig om stroom te kunnen produceren.
Het gebruik van de fossiele brandstof nam in Ierland de afgelopen jaren dus al sterk af. In 2011 verbood Ierland, onder druk van de Europese Commissie in Brussel, in enkele tientallen beschermde hoogveengebieden het turfsteken. Daar kwam in 2022 een verbod op de commerciële verkoop van turf bij, op aandringen van de Groene Partij die toen in de coalitie zat.
Het turfsteken op industriële schaal van de decennia daarvóór bracht de Ierse natuur grote schade toe. Gemiddeld groeiden de veengronden maar ongeveer 1 millimeter per jaar. De aanwas ontstaat door het ophopen en inklinken van plantenresten waar geen zuurstof bij kan komen doordat de grond erg nat is. De veengronden van Achill zijn zeker vierduizend jaar oud, schat Kevin Toolis. In andere gebieden in Ierland liggen veengronden van vele meters diep en die zijn waarschijnlijk wel tienduizend jaar oud.
Waar onbeschadigde veengrond CO2 opslaat, komt dat bij afgegraven juist vrij in de atmosfeer. Een milieucommissie van de Verenigde Naties schatte in 2022 dat de beschadigde stukken grond in Ierland ongeveer 21,6 miljoen ton aan schadelijke gassen uitstootten. Dat was meer dan de totale uitstoot van de Ierse transportsector in 2023, die bedroeg 21,4 miljoen ton.
Probleem is ook dat in de veengebieden die Bord na Móna beheert, nu alsnog turf wordt gestoken, maar dan illegaal. Handhaving van zowel het steek- als het verkoopverbod gebeurt nauwelijks. Langs de kant van de weg in het westen van Ierland hangen bordjes aan de bomen: ‘Turf te koop’. Met een telefoonnummer eronder. En nu eind juni, begin juli, het oogstseizoen op zijn einde loopt, rijden kleine vrachtwagens met hun bruine lading door het land.
Het Environmental Protection Agency, de onafhankelijk toezichthouder op natuurwetgeving in Ierland, constateerde dat op tientallen locaties nog „grootschalig” turf wordt gestoken. In 2023 exporteerden Ierse bedrijven 351.000 ton veengrond naar het buitenland, vooral bedoeld voor de tuinbouw, ter waarde van ongeveer 39 miljoen euro.
Onderzoekers van Bord na Móna in een veengebied. Het turfwinningsbedrijf heeft de taak om het herstel van veengebieden te bevorderen.
Foto Clodagh Kilcoyne / Reuters
Een lekker turfvuur
Het kleinschalige turfsteken zoals Kevin Toolis en zijn buren doen, is niet verboden. Aan hun eigendom van een lap veengrond zit historisch gezien het recht verbonden om het af te graven. Bewoners van nieuwere huizen hebben dat recht niet meer. Voor nog nieuwere huizen geldt zelfs dat ze volgens lokale bouwvoorschriften geen schoorsteen meer mogen hebben, om te bevorderen dat ze hun stroom bijvoorbeeld uit zonnepanelen halen.
Toolis vindt het „nogal ironisch” dat de regering in Dublin turfsteekverboden afkondigt en kritiek heeft op het verbranden ervan. „Die honderdduizenden auto’s per jaar die over de rondweg van Dublin razen, vormen die dan geen probleem? Wat wij hier verstoken is in omvang marginaal. En het turfsteken sterft op de langere termijn toch uit. Het is folklore die jongeren weinig meer zegt.” Hij vindt het wel een goede zaak dat het grootschalig verbranden van turf voor elektriciteitsproductie is gestopt.
De Europese Commissie wil vooral dat Ierland meer doet rond handhaving en aan het herstel van de beschermde ecosystemen. Ook al omdat Ierland wat betreft de klimaatdoelen achter ligt op schema. Energiebedrijf Bord na Móna is wel bezig met restauratie van veengronden en zegt dat ongeveer een kwart van de 80.000 hectare veengrond die het beheert, inmiddels weer is hersteld. Dat betekent dat de grond voldoende vochtig is om weer laagjes veen te kunnen gaan opbouwen en daarmee koolstofdioxide uit de lucht te halen. „Maar dat is onvoldoende. Ierland moet meer doen om de machines die turf steken tegen te houden”, volgens de Europese Commissie. Wanneer de uitspraak in de rechtszaak bij het Europese Hof komt, is onzeker.
In 2022 waren in Ierland nog 68.000 huishoudens bij het verwarmen van hun huis nog afhankelijk van turf, zoals op de foto te zien in een huis in de Ierse plaats Rhode.
Foto Clodagh Kilcoyne / Reuters
Politici die kiesdistricten in landelijke gebieden vertegenwoordigen, zetten het verbod op turfsteken graag neer als doorgeslagen aandacht voor klimaatverandering. Terwijl juist door die klimaatverandering, ziet Kevin Toolis, de bevolking aan de kust zich gesterkt voelt in het gebruik van fossiele brandstoffen van hun eigen land. Het stormt vaker en heftiger. Stroomuitval is hier veel gewoner dan in de stad. „Afgelopen winter is de stroom hier wel een keer of tien, vijftien uitgevallen. Eén keer zaten we drie dagen lang zonder elektriciteit. We hebben dus een serieus vangnet nodig.”
Middenin de woonkamer van Kevin staat een grote haard waarin hij in de winter turf stookt, en aangespoeld drijfhout dat hij sprokkelt op het strand. „Zo’n turfvuur is heerlijk op een koude, natte dag. En daar hebben we er hier nogal wat van.”
Lees ook
‘Het herstel van het hoogveen begint juist bij de sporen van de vernietiging ervan’
Turfsteekgebied in Derryyrush, in buurt van de westkust van Ierland.