„Ik ben nummer tien van de twaalf. Mijn moeder had haar handen vol, dus ik ben opgevoed door drie van mijn oudere zusters. Mijn vader was eerst molenaar en werd later voorman bij de kistenloods van de veiling in Bunnik. We woonden met z’n allen in een kleine boerderij in Odijk. Mijn vader was lief en zachtmoedig. Mijn moeder was de baas, en leerde ons dat je je niet op je kop moest laten zitten.
„Ik ging in Bunnik naar school. Voor de les begon, moesten we eerst naar de kerk. In de zomer vier kilometer op de fiets en als er in de winter sneeuw lag lopend. Zonder dat we iets hadden gegeten. Je mocht van de Katholieke Kerk namelijk pas een boterham nadat je het lichaam van Christus naar binnen had gewerkt. Ik was een Pietje Bell. Kon niet tegen onrecht en had maling aan autoriteiten. De laatste zes weken van het laatste schooljaar ben ik bijvoorbeeld helemaal niet meer naar school geweest. Ik weigerde mijn excuses aan te bieden aan de bovenmeester, want ik was het niet met hem eens. En dus kwam ik de klas niet meer in.
„Op de ambachtsschool ging het niet veel beter. Al wist ik wel meteen dat ik het hout in wilde. Dat materiaal raakte mij. Na mijn examen zei mijn vader dat ik maandags bij een timmerfabriek moest beginnen. Ik was verbijsterd. Ik had toch vakantie? Hij vond dat ik mijn hele schoolperiode vakantie had gehad. En dus moest ik de fabriek in. Maar dat was niets voor mij. Na een jaar kon ik gelukkig voor een kleine aannemer gaan werken die vooral veel houtrestauratie deed. Heerlijk! Want met hout werken vind ik het mooiste dat er is.
„Hout is ongrijpbaar. Het groeit aan een boom en de boom bepaalt zelf hoeveel groei er is. En wat voor invloed het weer en de wind hebben. En dan de hoeveelheid houtsoorten… Mamma mia! Te veel om op te noemen. Iedere houtsoort heeft zijn eigen structuur; een eigen karakter, zou ik willen zeggen. Ik houd van hout. Kan ook geen snipper weggooien. Weet je hoelang een boom bezig is geweest om dat hout te maken? Mijn familie wordt er soms stapelgek van. Maar ik bewaar alles. Want morgen kun je dat stuk hout weer nodig hebben. Echt!
„Bij ons thuis werd hard gewerkt, maar er was ook altijd muziek. Mijn opa speelde accordeon, mijn vader en mijn oudste broer ook. Een broer was drummer en ik speelde klarinet en later ook saxofoon. Vanaf mijn veertiende speelde ik met mijn broers op feesten en partijen. Op zo’n feest tikte ik in ruil voor een fles wijn een oude piano op de kop. Dat ding moest naar zolder, en heb ik helemaal uit elkaar gehaald en boven weer in elkaar gezet. Maar ja, daar klonk de piano heel anders dan beneden. Ook al had ik geen schroefje overgehouden en zat alles op z’n plek.
„Toen ik mijn klarinetleraar vroeg hoe dat kwam, stuurde hij mij naar een pianostemmer. Eerder had hij al eens tegen mij gezegd dat ik iets met mijn oren moest gaan doen. Ik had toen geen idee waar hij op doelde. Bij de pianostemmer zag ik in de werkplaats een pianomechaniek liggen en was meteen verkocht. Twee maanden later werkte ik daar als leerling. Bij mijn ouders brak de pleuris uit, want ik bracht geen geld meer binnen. Om toch kostgeld te kunnen betalen, ben ik ieder weekeinde saxofoon gaan spelen in bandjes en orkesten.
„De techniek van de piano greep mij. Maar ook het feit dat een piano voor een groot deel uit hout bestaat. Weet je dat de zangbodem van een piano wordt gemaakt van dennen uit het Zwarte Woud? Bomen die vijftig of zestig jaar oud zijn? Dat is echt verschrikkelijk mooi materiaal. Als je dat haaks op de jaarring zaagt, krijg je het meest veerkrachtige hout dat er bestaat. Hout dat een toon het mooist geleid. Maar die dennen zijn schaars aan het worden. Net zoals mahonie. Daar werden vroeger de kuipen van piano’s van gemaakt. Maar dat is tegenwoordig allemaal ahorn, omdat mahonie bijna niet meer te vinden of te betalen is.
„Nadat ik leerling-af was, ben ik in Amsterdam voor piano- en orgelhandel Goldschmeding gaan werken. Eerst op de werkplaats en daarna als pianostemmer in de stad. Het reizen naar de hoofdstad brak mij op. Gelukkig kon ik toen voor een kinderloze pianohandelaar in Utrecht aan de slag. Op mijn 25ste kon ik zijn klantenbestand overnemen en voor mijzelf beginnen. Ik had af en toe enorme mazzel. Zo werd ik de vaste pianostemmer in muziekcentrum Vredenburg, omdat hun eigen pianostemmer vlak voor een concert boos was opgestapt en ik in allerijl de problemen had opgelost.
„En in mijn klantenbestand zat ook violist Theo Olof. Hij vroeg mij of ik wist wat een luthéal was. Olof was nieuwsgierig naar dat instrument omdat Ravel zijn ‘Tzigane’ oorspronkelijk voor viool en luthéal had geschreven. Hij vond het instrument in de kelder van het Brusselse museum voor muziekinstrumenten en vroeg of ik die luthéal wilde restaureren. Samen hebben we toen jarenlang getourd met die piano om dat stuk van Ravel te spelen. Echt fantastisch.
„Ik ben nieuwsgierig. En als er iemand met een gekke vraag op mijn pad komt, ben ik bereid risico’s te nemen. En ik vind het leuk om dingen te bedenken. Zo hebben we zelf een aanhanger ontworpen om concertpiano’s te vervoeren. En hebben we met magneten technieken ontwikkeld waardoor je de druk van de toetsen kan veranderen. Alles om te zorgen dat de muzikant zijn of haar werk het beste kan doen. Ik heb een prachtvak. Dankzij het duwtje van mijn klarinetleraar.”
Aanmeldingen: [email protected]