Het is juist dapper dat het Stedelijk Museum eindelijk kunstenaars van kleur een platform wil bieden

Stedelijk Museum Amsterdam Musea kozen altijd ‘kleurenblind’ voor ‘kwaliteit’ van witte mannelijke kunstenaars. Dus waarom zijn al die critici van het Stedelijk zo boos op het museum, nu dat kunstenaars van kleur eindelijk een platform geeft?

Zaalfoto ‘Tomorrow is a Different Day. Collectie 1980–Nu’ in het Stedelijk Museum met werk van Marcel Pinas (links), Gillion Grantsaan (linksachter), Remy Jungerman (midden), Patricia Kaersenhout (vitrine), Charl Landvreugd en Michael Tedja (rechts).
Zaalfoto ‘Tomorrow is a Different Day. Collectie 1980–Nu’ in het Stedelijk Museum met werk van Marcel Pinas (links), Gillion Grantsaan (linksachter), Remy Jungerman (midden), Patricia Kaersenhout (vitrine), Charl Landvreugd en Michael Tedja (rechts).

Foto Gert-Jan van Rooij

Aan opinies over de film White Balls on Walls over het Stedelijk Museum en haar eerste schreden op het pad naar een ‘inclusiever’ museum geen gebrek. En dat is fantastisch. De hete aardappel – hoe gaan we als kunstwereld om met de positie van bijvoorbeeld mensen van kleur, lhbtq-ers en vrouwen binnen tentoonstellingen en collecties – vraagt om een gedegen discours. En de film blijkt in al haar heerlijke openheid een mooi praatstuk. In deze krant doken onder meer Christiaan Braun (verzamelaar), Hans den Hartog Jager (kunstcriticus/curator) en Anna Tilroe (kunstcriticus/curator) op het probleem. Dat gaat met het nodige verbale geweld en de nodige sneren. Braun schrijft met dedain over de kunstenaars die door directeur Wolfs worden binnengebracht (al dan niet gesecondeerd door Charl Landvreugd), Den Hartog Jager hekelt de oude witte mannen Braun en Dibbets, Tilroe zet kunstenaar Marcel Pinas (zonder hem bij naam te noemen) achteloos weg als slechts een ‘vriendje’ van Charl Landvreugd, die – help – ook nog eens een eigen artistieke interventie in de zalen van het Stedelijk deed.

Eerst maar eens het laatste. Ik vind het vrij absurd dat Marcel Pinas zo ‘achteloos’ wordt weggezet. En eigenlijk – in de slipstream – Landvreugd ook. De Wakaman Groep werd zo’n vijftien jaar geleden opgericht om vanuit zelfbewustzijn een groep van 8 Surinaamse kunstenaars een platform te bieden. Dat was nodig. Want ze waren ‘buiten beeld’. Zeker bij de musea. Dat was onterecht, maar het was zo, dus volgde actie. Pinas is onderdeel van die groep. Een volwaardig onderdeel, met een mooi oeuvre en een actieve positie in de Surinaamse kunst met een museum en residency (nota bene jarenlang gefinancierd door het Mondriaan Fonds) in zijn geboortedorp Moengo. Landvreugd is ook lid van ‘Wakaman’ (want hij was in de eerste plaats kunstenaar, voordat hij de functie bij het Stedelijk kreeg). Dus dat Landvreugd een tijdelijke interventie op de wand van de Wakaman-zaal maakte hoeft ook niet te verbazen. Het zou ook raar zijn als hij zich uit die geschiedenis moest wegpoetsen.

Nog een andere kunstenaar is lid van die Wakaman-groep: Remy Jungerman, door zowel Braun en Tilroe geprezen om zijn quote in de film dat hij niet als ‘zwarte kunstenaar’ wil exposeren in het museum (wat in hun verhaal past). Het was zeer terecht dat Jungerman zijn tentoonstelling in het Stedelijk kreeg. Fantastische kunstenaar die op eigen ‘merit’ die plek overtuigend invulde. Maar we kunnen ook niet ontkennen – en ik denk hijzelf ook niet – dat hij pas recent ‘in beeld’ is. En dat heeft wel degelijk te maken met het feit dat tot een aantal jaar geleden kunstenaars van kleur nauwelijks ‘in beeld’ waren. En juist daar doet het Stedelijk Museum nu – bewust – iets aan. Hoera, zou ik zeggen. Eindelijk. Want het lijkt mij dat niemand kan ontkennen dat de verhouding scheef is. De vraag is alleen hoe je tot een beter evenwicht komt.

Remy Jungerman, Initiands (2015) in het Stedelijk Museum Amsterdam.
Foto Peter Tijhuis/ Galerie Ron Mandos

Kleurenblind

De ondertoon in alle kritische commentaren op de film/Wolfs/Landvreugd is: „We zijn toch in de kunstwereld ‘kleurenblind’, want alleen ‘kwaliteit’ telt?”

En precies dat is het probleem. Want die kleurenblindheid leverde honderden jaren, tot aan het eind van de twintigste eeuw, een extreme oververtegenwoordiging van ‘witte mannen’ aan de muren van musea op. Dat was dus blijkbaar de enige vindbare ‘kwaliteit’. Ja, Magiciens de la Terre in Centre Pompidou sloeg in 1989 enigszins een deuk in dit witte, dominant ‘westerse’ beeld, maar tot aankopen, solo’s of wezenlijke presentaties in de grote musea leidde het lange tijd niet. Ook niet in de VS overigens, waar toch een flink contingent Afrikaans-Amerikaanse kunstenaars zich aandiende in de afgelopen decennia. Maar: ze kwamen – tot een paar jaar geleden – maar mondjesmaat wezenlijk in beeld. En nóg heb je in Amerikaanse musea aparte secties voor de Afrikaans-Amerikaanse kunst en hangen ze niet tussen de ‘gewone’ kunstenaars. En nu ìs er vanuit verschillende musea specifieke aandacht – ook als inhaalslag – om kunstenaars van kleur (eindelijk) het platform te geven en nu moet iedereen ineens ‘kleurenblind’ zijn. Want het mag niet over ‘kleur’ gaan. Na honderden jaren waarin maar één kleur centraal stond: wit.

Wat Wolfs en zijn staf hebben gedaan getuigt van enorm veel lef. In een kunstwereld die behoefte heeft aan een nieuw evenwicht, hebben zij in de zoektocht naar die nieuwe balans camera’s toegelaten. Hoe dapper. En hoe kwetsbaar ook. Ik hoop dat ze geen spijt hebben.

Geschokte progressieven

Verandering gaat over het algemeen met schokken. De film markeert zo’n ‘schok’. En opvallend is dat veel boomers en vijftigers geschokt zijn. Ik zie die groep ook steeds vaker meer in het algemeen ageren tegen ‘woke’. Ook de zogeheten (of zelfbenoemde) ‘progressieven’, die zelf vermoedelijk in de jaren zestig en zeventig streden voor andere geluiden dan de benepen religieus/burgerlijke mores die tot in de jaren vijftig het maatschappelijk leven dicteerde. Maar nu andere groepen vanuit hun zelfbewustzijn een eigenstandige ‘plek aan tafel’ vragen (danwel eisen) voelt het blijkbaar onveilig en staan ze ineens op de rem. Want dàt was nu ook weer niet de bedoeling. Ze zullen zelf vast zeggen dat ze ook voor het toelaten van dit soort groepen ‘aan tafel’ zijn, alleen mag dat dan weer niet expliciet geforceerd worden. Wat lekker makkelijk is, want dat is een recept om de status quo te handhaven.

De komst van andere groepen ‘aan tafel’ zorgt ervoor dat niet altijd meer plek is voor àl die witte mensen. Niet alleen moet de automatische piloot van de tafelschikking af, er moet ook bewust een inhaalslag worden gemaakt. Dat betekent actiever en bewuster andere netwerken aanboren (of opstarten, zoals Wakaman) dan we gewend waren. Na die broodnodige ‘reparatie’ komt alles vanzelf weer in rustiger vaarwater, in hopelijk een veel evenwichtigere cultuurwereld waarin we kunnen proberen daadwerkelijk ‘kleurenblind’ te zijn. Ook in het Stedelijk. En misschien begint dat wel bij stoppen met het (witte) modernisme als hét ijkpunt der dingen te zien.

Robbert Roos is directeur van Kunsthal KAdE in Amersfoort


Lees ook: Het Stedelijk Museum worstelt met zijn emancipatiestrijd, en iedereen vindt er wat van