Jan van Esch maakt kunst over afgedankte kleding: ‘Ik ben langer met een kledingstuk bezig dan dat het is gedragen’

Performance Mitumba Imefika (tweedehands is aangekomen), 2019


Foto Jan van Esch

Interview

Jan van Esch Kunstenaar Jan van Esch maakt tekeningen van en doet performances met afgedankte kledingstukken – rites de passage die ze weer waardevol maken.

Wat is er voor nodig om iemand een zo goed als nieuw tweedehands kledingstuk aan te laten nemen? Een grátis kledingstuk, nog wel?

Best veel, zo merkte kunstenaar Jan van Esch (52). Of tenminste: het hangt af van de manier waarop je het aanbiedt. Trek een heleboel kledingstukken over elkaar heen aan en vraag op straat aan vreemden of ze iets willen hebben: alleen daklozen gaan erop in, anderen deinzen angstig terug. Leg het op een grote stapel in een galerie: ook weinig animo. Maar hang het op, of leg het in een kastje, en mensen kijken er anders naar. Maak er een gedetailleerde tekening van en doe die erbij: nog meer animo. Bied het, alleen via die tekening, aan op een website: ook een succes.

Van Esch houdt zich de laatste jaren bijna uitsluitend bezig met tweedehands kleding. Hij doet er performances mee, en hij maakt installaties en tekeningen. Zo onderzoekt hij hoe afgedankte stukken weer waarde kunnen krijgen. „In Zweden kwam ik dit najaar een museum binnen met 150 kledingstukken over elkaar heen aan. Toen ik me tot mijn ondergoed uitkleedde en ze ophing, vlogen de mensen erop af. Ik dacht nog: maar jullie hebben die kleren helemaal niet nodig.” 

Visiting resident

De laatste maanden van 2022 was Van Esch als visiting resident verbonden aan de McGill University in Montreal, Canada, waar hij met studenten een project deed over tweedehands kleding en duurzaamheid. Dit voorjaar verzorgt hij aan de Stellenbosch Academy of Design and Photography in Zuid-Afrika een programma over tweedehands kleding, en geven en nemen.

Sinds begin 2022 draagt Van Esch uitsluitend kleding die hij op straat heeft gevonden, op sokken, schoenen en ondergoed na. Vandaag komt hij het Amsterdamse café waar we hebben afgesproken binnenlopen in een degelijk en lang winterjack, een verwassen blauw sweatshirt van Adidas over een overhemd van katoenen flanel en een donkerblauwe spijkerbroek van Diesel met een kapotte achterzak. Het sweatshirt en de spijkerbroek had hij zelf nooit uitgekozen: hij houdt niet van de herkenbare strepen die over de mouwen van het sweatshirt lopen, en hij draagt liever korte broeken en broeken van ribfluweel dan jeans. „Mensen zeggen vaak dat het belangrijk is dat kleding hun identiteit weerspiegelt”, zegt hij. „Maar je kunt het ook omdraaien: omdat je ze draagt, worden kleren een deel van je identiteit. Ik heb rondgelopen in een trainingsbroek met een Turks opschrift, iets van een tv-show. Het voelde als een soort drag, maar niemand die ik kende zei er wat van. Mijn hypothese is dat kleren er veel minder toe doen dan we denken. We zijn ons zelf heel bewust van wat we dragen, maar de buitenwereld let er veel minder op.” 

Van Esch, die vorig jaar als curator deelnam aan kunstmanifestatie Documenta in Kassel, zat twee jaar op de toneelschool en stapte wegens podiumangst over op culturele antropologie. Tussen 1996 en 2004 woonde hij in Rusland, waar hij zich voor Artsen zonder Grenzen bezighield met hiv-preventie. Vervolgens verhuisde hij naar Boston voor een studie gezondheidswetenschappen. Daarna werkte hij in Nigeria en Tanzania voor PharmAccess, een ngo die ernaar streeft gezondheidszorg en (aids)medicijnen betaalbaar en bereikbaar te maken, en voor D Tree, eveneens een gezondheidsorganisatie, waarvoor hij meewerkte aan de invoering van een beslisboom voor mobiele telefoons, zodat niet alleen artsen maar ook doktersassistenten en verplegers een diagnose konden stellen: op veel medische posten was geen arts aanwezig.

Hij was een jaar aan D Tree verbonden toen zijn Tanzaniaanse partner, Abu, overleed. Bij een auto-ongeluk liep hij een darmperforatie op. Iets waar hij gemakkelijk aan geholpen had kunnen worden, maar het staatsziekenhuis waar hij heen was gebracht had geen donorbloed. Van Esch kon niks doen, omdat hij op dat moment zelf voor een kleine ingreep in een ander ziekenhuis was opgenomen.

Dat de gezondheidszorg, waarvoor hij zich al jaren inspande, zo tekort was geschoten, was een reden om zijn baan op te zeggen. Maar niet de enige: hij was al een tijd aan het afknappen op ontwikkelingswerk.

Als je geeft en niks terugverlangt, sluit je de ander buiten

„Toen ik antropologie studeerde was Essay over de gift van de Franse socioloog en antropoloog Marcel Mauss een van mijn favoriete boeken”, zegt hij. „Hij schreef over reciprociteit: ik geef jou iets, jij geeft iets terug en zo ontstaat een relatie. Ontwikkelingshulp wordt meestal geframed als een gift – op de auto van de USAID die door Tanzania rijdt staat ‘From the American people’. Maar de gift blijft eenzijdig, omdat de ontvangers niks terug kunnen geven. In het Westen wordt altruïsme gezien als iets goeds, maar ik denk dat het een machtssituatie creëert. Als je vrienden iets geeft, verwacht je eigenlijk iets terug. Maar dat doe je niet bij mensen die je niet als gelijkwaardig beschouwt, zoals een dakloze aan wie je geld geeft. Als je geeft en niks terugverlangt, sluit je de ander buiten.” Het is iets waar hij zich zelf ook bijna een keer schuldig aan maakte, zegt hij. Toen hij eens, als performance, in Berlijn de straat opging om kleding uit te delen, had een vrouw „die het duidelijk minder goed had” belangstelling voor een overhemd van Ralph Lauren, maar ze wilde als tegenprestatie graag een flesje water voor hem kopen. Dat weigerde hij, tot hij besefte dat hij daarmee haar waardigheid ondermijnde.

Tillgift 1. Viltstift op papier, 80X 110 cm, 2022. De kleding is op straat gevonden in Amsterdam en Berlijn. Tekening Jan van Esch

Tekenen

Na zijn vertrek bij D Tree nam Van Esch een jaar vrij om te schilderen en te tekenen, iets waarmee hij eind jaren negentig was begonnen. Hij maakte vooral portretten van vrienden van Abu. Na dat jaar werd hij directeur van een door Denen opgezet kunstcentrum in Dar es Salaam. Ook daar liep hij aan tegen de ongelijkheid van de gift. „We konden onszelf bedruipen, maar voor grote projecten moesten we subsidie aanvragen. Daarbij moest het dan vooral gaan om het bevorderen van cultureel ondernemerschap. Terwijl Tanzaniaanse kunstenaars al heel goede ondernemers zijn. Ze moeten wel, omdat er bijna geen subsidies zijn. Maar ja, de gever bepaalt.” 

Hij bleef er evengoed zes jaar, en had daarnaast tentoonstellingen met zijn eigen werk. In 2016 werd hij uitgenodigd voor een project van het Duitse ZK/U (Zentrum für Kunst und Urbanistik) waarbij zes vrije kunstenaars werden geplaatst bij een sociale organisatie in Berlijn, in zijn geval Het Rode Kruis.

Bij Het Rode Kruis kwam veel tweedehands kleding binnen, via verzamelcontainers dan wel via mensen die het persoonlijk af kwamen geven. „Aanvankelijk wilde ik iets doen met de mensen die er werkten als vrijwilliger. Waarom deden ze dat? Ik bleek de kleding veel interessanter te vinden. Het heeft zoveel kanten: het gaat over identiteit, over duurzaamheid én over geven. Door het gift-frame dat we rond tweedehandskleding hebben gecreëerd, doen we onze kleren ook veel gemakkelijker weg. Je bent van je schuldgevoel af en denkt: nu kan ik weer gaan winkelen. We verwachten zelfs een soort dankbaarheid. Terwijl het eigenlijk niet eens een gift is. Op de bakken waarin je je oude dingen gooit, staan vaak van die schema’s waarop wordt uitgelegd dat wat je geeft naar Afrika gaat en daar de mensen helpt. Maar in Tanzania heb ik gezien dat die kleding geen cadeau meer is. Het is commercie geworden.” 

Kledingstukken die worden ingezameld door organisaties als Het Rode Kruis en Humana gaat deels naar eigen winkels – met de opbrengsten worden hulpprogramma’s gefinancierd. De rest wordt verkocht – aan handelaren in het Westen en in Afrika – of weggegooid. In totaal, zegt Van Esch, wordt 85 procent van alle gedragen en ongedragen kleding verbrand, of eindigt op een vuilnisbelt.

Performance Mitumba Imefika (tweedehands is aangekomen), 2019

For Africa

Van Esch’ performance met kleding deed hij in 2016 samen met de Ethiopische kunstenaar Ephrem Solomon, die toevallig toen ook in Berlijn was. „We stonden samen naar zakken te kijken waar ‘For Africa’ op stond. Hij zei: ik wil best tweedehands kleding, maar niet dat er gezegd wordt dat ik dat als Afrikaan nodig heb.”

Samen gingen ze in hun ondergoed staan tussen zakken kleding, en vroegen ze de bezoekers om hen aan te kleden. „Ik had verwacht dat ze één outfit zouden uitkiezen, maar ze deden ons alles over elkaar heen aan. Dat vond ik een heel mooi beeld: de gift werd een last.”

GHABH 2022, stift op papier, 130x500cm Jan van Esch

Terug in Tanzania liep hij mee met een handelaar. Johnson, uit Dar es Salaam, en hielp hem met sorteren. De beste stukken verkocht Johnson op de high end markt in Dar es Salaam, de rest ging naar dorpen of naar de vuilnisbelt. Zelf nam Van Esch een flink aantal katoenen overhemden van hem af en praatte hij met lokale kunstenaars over wat tweedehands kleding uit het Westen voor hen betekent. Nu wordt tweedehands kleding tweedehands kleding genoemd – mitumba–– maar hij kwam erachter dat het eind vorige eeuw nog nguo za wazungu waliokufa (dodewittemensenkleding) werd genoemd: als je dingen wegdeed die nog zo goed waren, dan moesten die wel afkomstig zijn van iemand die overleden was. Omdat de kleding vaak over zee aankomt, besloot hij alle bij Johnson gekochte overhemden tegelijk aan te trekken en zo de zee in en uit te lopen. Dat ging niet heel soepel, omdat het katoen erg zwaar werd, maar leverde een poëtische foto op: een veelkleurig textielmonster dat net lijkt aangespoeld, en nu zijn ledematen inspecteert.

Zara

Dankzij zijn tekeningen kan Van Esch, die tegenwoordig afwisselend in Amsterdam en Berlijn woont, van zijn kunst leven. Bij Het Rode Kruis in Berlijn maakte hij tekeningen van de kledingstukken die mensen er kwamen brengen en zette die op zijn website, tegenwoordig tekent hij alle kledingstukken na die hij op straat vindt – honderden heeft hij er in zijn huis in Amsterdam liggen. Hij let erop dat iets nog draagbaar moet zijn, maar esthetiek speelt geen rol. „Er ligt heel veel Zara op straat, wist je dat?” 

Er ligt heel veel Zara op straat, wist je dat? 

Hij maakt minimaal één tekening waarop het kledingstuk solo en zeer gedetailleerd staat afgebeeld, al dan niet met kleerhanger – toen hij in Montreal was, maakte hij er 150. Maar hij maakt ook metershoge werken waarbij de kledingstukken zijn afgebeeld zoals ze op Afrikaanse markten worden aangeboden: boven elkaar en deels over elkaar heen opgehangen. „Als ik een grote tekening maak, ben ik al langer met een kledingstuk bezig dan dat het is gedragen. Volgens de statistieken hebben mensen een kledingstuk maar gemiddeld drie dagen aan. Daar is al wel bij verrekend dat 30 procent van alle kleding die wordt gemaakt niet wordt verkocht. Ik zie mijn tekeningen als rites de passage, ze geven afgedankte spullen weer status. Ik heb er bewust voor gekozen niks aan de kleding te veranderen, niet aan upcycling te doen. Met upcyclen en customizen verspreid je eigenlijk dezelfde boodschap als de modeindustrie: dat je steeds weer iets anders moet hebben. Mijn punt is dat kleding goed is zoals het is.”