Troebele wortels van Italiaans neofascisme


Louise O. Fresco

Afgelopen vrijdag was het honderd jaar geleden dat Benito Mussolini de macht greep in Italië. Zestien jaar later, direct na de schoolvakanties, verklaarde hij dat Joodse kinderen geen onderwijs meer mochten volgen. Kort daarop volgde de beslissing dat in het buitenland geboren Joden geen verblijfsrecht meer hadden en dat alle Joden die vanaf 1919 waren genaturaliseerd stateloos waren. Een maand later zagen allerlei verklaringen het licht onder de gezamenlijke titel Voorzieningen voor de bescherming van het Italiaanse ras.

De geschiedenis van het Italiaanse fascisme wordt deze dagen herdacht, mede in het licht van de verkiezing van een rechts-radicale premier, Giorgia Meloni. Het feit dat zij zich in de ogen van velen onvoldoende heeft gedistantieerd van het fascistische verleden van haar partij, Fratelli d’Italia (wat overigens niet alleen broeders maar broeders en zusters betekent), werpt een schaduw over de herdenking. De neofascistische wortels van de huidige coalitie zijn troebel. Meloni’s eigen partij bouwt voort op de Alleanza Nazionale van Gianfranco Fini, die zelf wel afstand nam van het fascisme, hoewel zijn partij een directe voortzetting was van de in 1946 door de sympathisanten van Mussolini opgerichte politieke beweging.

Weinig aandacht is er in de herdenking voor de rol die de Katholieke Kerk en met name het Vaticaan gespeeld hebben tijdens het Italiaanse fascisme en de Holocaust. Een van de redenen is dat er nauwelijks bewijsmateriaal is over de opstelling van met name de twee pausen die in die periode aan de macht waren, Pius XI en Pius XII.

Een aantal studies, zoals Hitler’s Pope van John Cornwell en Under His Very Windows, van Susan Zuccotti, worstelen met het stilzwijgen van het Vaticaan. Enerzijds is er de school van historici die daarin bewijs zien dat de pausen geen vinger hebben uitgestoken, behalve voor een select aantal gevallen (bijvoorbeeld gemengde huwelijken) en zich eigenlijk nooit publiekelijk hebben uitgesproken behalve in vaagheden. Dat terwijl vanaf 1942 voldoende gedetailleerde kennis bestond bij hoge functionarissen van het Vaticaan over de deportatie en uitroeiing van Joden, zelfs als de totale omvang van de Shoah onbekend was. Sterker nog, de titel Under His Very Windows verwijst naar de razzia in het getto van Rome in oktober 1943, toen Duitsland de macht had gegrepen in Noord- en midden-Italië, waarop bij wijze van spreken de paus vanuit zijn raam aan de andere kant van de Tiber direct uitzicht had.

De andere school van denken suggereert dat juist door te zwijgen het Vaticaan achter de schermen mogelijk honderdduizenden heeft helpen vluchten, meestal dankzij moedige diplomaten en leden van de Kerk. Expliciete ondersteuning daarvan zou averechts hebben gewerkt.

Toen de Joodse kinderen het recht op onderwijs werd ontnomen in september 1938, deed Pius XI zijn enige uitspraak, op de Belgische radio. Kort gezegd: Abraham was de voorvader van ‘ons allen’, dus antisemitisme was onacceptabel, al bestond het recht op zelfverdediging. Pas in 1998 sprak de Commissie van Heilige Relaties van de Heilige Stoel over de „diepe spijt voor de fouten en het falen van de zonen en dochters van de Kerk”.

De herinnering aan het fascistische Italië en de nieuwe lijn van de regering moeten goed gelezen worden. Wantrouwen tegenover Joden was ooit gemeengoed in katholieke kringen, maar antisemitisme was beleid, geen automatisch vervolg. Vandaag zijn niet Joden maar immigranten het doelwit van Meloni en haar populistische coalitiepartners. Meloni heeft herhaaldelijk benadrukt dat de autochtone bevolking voorrang heeft boven immigranten.

De ultranationalistische erfenis van Mussolini is nog niet verwerkt.