Vermeer is geen fastfood, stop met blockbusters

Musea De amechtige carrousel van kortlopende exposities is niet in het belang van het publiek en de kunst, schrijft . Er zijn alternatieven.

Het schilderij Meisje met de parel van Johannes Vermeer op de tentoonstelling in het Rijksmuseum.
Het schilderij Meisje met de parel van Johannes Vermeer op de tentoonstelling in het Rijksmuseum.

Foto Koen van Weel/ANP

Heeft u de tentoonstelling Vermeer in het Rijksmuseum al bezocht? En, beviel het? Waarschijnlijk heeft u gemengde gevoelens, net als ik. Ja, Vermeer is een unieke kunstenaar met een prachtig oeuvre. En inderdaad, 28 werken van de meester wil een beetje kunstliefhebber niet missen. Maar er is een probleem. Aangejaagd door de mediahype waren alle vierhonderdduizend entreekaarten al vóór de opening uitverkocht, en ook de dertigduizend toegevoegde tickets vlogen weg.

Terwijl recensenten in alle rust voor de opening konden kijken en logischerwijs lovende stukken publiceerden, is de ervaring voor de bezoeker ronduit frustrerend. Met twaalf mensen rond de kleine schilderijtjes drommen, bezoekers die met uitgestrekte arm foto’s maken of luid hun mening verkondigen – dát is de ‘kunstbeleving’ die blockbusters bieden.

De massaliteit staat haaks op alles wat Vermeer wilde overbrengen met zijn werk: ingetogenheid, verstilling, rust. En een educatief doel, een kerntaak van musea, dient de expositie nauwelijks. De zaalteksten zijn noodzakelijkerwijs kort en simpel; ze moeten over de hoofden heen leesbaar zijn.

Oud marktmodel

Nu de lockdowns definitief achter de rug lijken, vlucht ook de cultuursector terug in het oude marktmodel van kwantiteit en groei. Het Van Gogh Museum trok deze winter grote aantallen bezoekers met golden boy Klimt, het Groninger Museum zal komende zomer ongetwijfeld records breken met The Rolling Stones – Unzipped. Hoewel die opent op 30 juni, start de kaartverkoop al komende week. Zo wordt een gevoel van urgentie en schaarste gecreëerd, mede dankzij de media die steeds vaker fungeren als gratis pr-machine. De vraag is: in wiens belang is dit ‘over-bezoek’?

Musea hebben mega-events financieel nodig, denkt u misschien. Dat is het cynische van dit ‘verdienmodel’: musea leggen er vaak geld op toe. De kosten van verzekering en transport zijn zo hoog dat zelfs een half miljoen Vermeer-kaartjes de kosten van het Rijksmuseum waarschijnlijk niet zullen dekken. Zoals dat evenmin het geval was bij zijn vorige blockbuster, Late Rembrandt.

Waarom dan zulke fragiele kunstwerken de wereld over slepen? De nadruk wordt gelegd op het feit dat de Vermeers van over de hele wereld bijeen zijn gehaald. Alsof dat zo bijzonder is! Juist kunstliefhebbers reizen veel en hebben deze schilderijen al in Parijs of New York gezien.


Lees ook: Stop de blockbusterverslaving

Enorm reservoir

Is er dan geen alternatief? Jawel. Gemiddeld staat 95 procent van alle museale collecties in depots. Voor het Rijksmuseum, dat een miljoen objecten in bezit heeft, betekent dit dat 950.000 voorwerpen niet of zelden te zien zijn. En die zijn zeker niet allemaal van mindere kwaliteit. Een enorm reservoir dus, waaruit met gemak vele interessante exposities kunnen worden samengesteld.

Die verzameling vormt de bestaansgrond van ieder museum. En wie denkt dat dat saai is, moet eens naar het Metropolitan Museum in New York kijken. Dat programmeerde tijdens de pandemie prachtige exposities uit eigen bezit: van tekeningen tot wapens, van keramiek tot fotografie, van de Oudheid tot nu. Zeldzame stukken die zelden uit de opslag komen, waren eindelijk weer te zien. En omdat ze niet konden worden uitgeleend, konden ze bovendien langer blijven staan. Daardoor trok het museum veel bezoekers, die bovendien niet allemaal tegelijk kwamen, wat de kijkervaring ten goede kwam.

Trouwens, waarom zouden musea nog kunstwerken aankopen als bezoekers vooral worden aangespoord te komen kijken naar bezit uit andere musea? De meeste toeristen, de grootste publieksgroep van het Rijksmuseum, komen overigens voor die vaste collectie.

Het is een kwestie van framing; met een slimme aanpak is ook van een expositie uit eigen bezit – eventueel aangevuld met een paar welgekozen bruiklenen – een publiekstrekker te maken. Musea kunnen inspelen op de trend ‘local, not global’ zoals het slow food-restaurant van het Rijksmuseum doet door vooral lokale producten te gebruiken. De focus verleggen naar de eigen collectie ter plaatse past in dat beleid en vergt minder publiek geld.

Langzame aandacht

Veranderen blijkt moeilijk, ondanks goede voornemens. NRC publiceerde in februari zes pagina’s over de milieuschade die de kunstsector veroorzaakt door alle verkeer van objecten en mensen. Maar de week erna kwam de krant met een Vermeer-special, terwijl juist deze mega-events een enorme CO2-uitstoot veroorzaken. Terwijl het de hoogste tijd is om te stoppen met de amechtige carrousel van tijdelijke, kortlopende exposities.

Musea hebben als erfgoedinstellingen een kerntaak op het gebied van cultuureducatie. Juist hét nationale museum voor kunst en geschiedenis heeft de verantwoordelijkheid om kunst niet te presenteren als fastfood, maar mensen te verleiden tot concentratie. Tot dat wat de kunstenaar Ad Reinhardt zo treffend verwoordde als „langzame aandacht”.

Musea moeten ingrijpen voordat het publiek zich van hen afkeert. Omdat het té druk is, omdat men geen zin meer heeft in de rij te moeten staan. Dat gebeurde al bij het Van Gogh Museum dat vóor de pandemie voor 85 procent afhankelijk was van toeristen. Nederlandse belangstellenden voelden zich verdrongen en bleven weg. Musea die ondanks de nadelen toch op deze weg doorgaan, verliezen meer dan alleen inkomsten.