N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Interview Lucas Ossendrijver (53) was hoofdontwerper van de mannenlijn van Lanvin, nu maakt hij capsulecollecties voor Theory. Wat hij leerde in het leven: er is niks mis met een negen-tot-vijfmentaliteit en een uniform hebben is bevrijdend.
„Mode raakt me minder dan vroeger. Sommige huizen zijn zo groot geworden, hebben zoveel geld en zoveel macht, dat er weinig ruimte over is voor andere, kleinere merken. Mode gaat nu ook over merken, niet over kleren, die zijn vaak inwisselbaar geworden – alleen het logo wat erop staat is anders. Af en toe zie ik nog een oude show van Alber [Elbaz, tot 2015 creatief directeur van Lanvin en verantwoordelijk voor de damescollecties], die mij heeft aangenomen bij Lanvin, voorbijkomen. Elk kledingstuk anders, al die aandacht, zoveel werk voor één show, dat zou je nu niet meer doen. Tegenwoordig wordt het prettig gevonden als alle kleren in een collectie op elkaar lijken. Gefocused, heet dat.
Het was een bijzondere tijd, maar nu ik wat meer afstand heb, denk ik soms: hoe heb ik het veertien jaar volgehouden als hoofdontwerper van Lanvin? Altijd maar geven en geven en doen en doen. En het is nooit genoeg, je positie staat voortdurend ter discussie. Nadat Alber weg was, ben ik nog drie jaar gebleven, tot ook ik weg moest. Maar ja, zo gaat dat nou eenmaal:in de mode loopt het altijd slecht af, en meestal gaat het bruut, van de ene op de andere dag ben je niet meer welkom. Toen ik voor Hedi Slimane bij Dior werkte, kon ik op een dag zijn kantoor niet meer in, omdat hij de code van de deur had veranderd. Dat was het begin van het einde daar. Mode is een harde wereld: veel kandidaten, weinig plaats.
Ik moest wel eens tot laat doorgaan in de tijd dat ik voor anderen werkte, maar bij Lanvin begon ik om tien uur en ging ik om vijf of zes uur als eerste weg, heel soms om zeven. Tegenwoordig ga ik vaak om vier uur naar huis, dan heb ik er genoeg van. Er is niks mis met een negen-tot-vijfmentaliteit. Mensen hebben vaak het idee dat het allemaal opwinding en drama en nachtwerk moet zijn. Je bent veel efficiënter als het werk binnen een bepaalde tijd gedaan moet worden.
Mijn vader had een bouwbedrijf in Hoevelaken, mijn moeder hielp in de zaak. Ik was de jongste en voorbestemd de zaak over te nemen. Maar op mijn zeventiende wilde ik opeens leren hoe je kleren moet maken, en daarmee verder. Mijn ouders zagen er geen brood in, maar hebben nooit druk uitgeoefend om iets anders te gaan doen. Toen ik naar Amsterdam verhuisde voor een mode-opleiding, hebben ze een appartementje voor me gekocht. Na een jaar stapte ik over naar de academie in Arnhem, en betaalden ze de huur van mijn kamer. Ik besef dat dat een luxe positie was. Weten dat wat er ook gebeurt, je ouders voor je klaarstaan, geeft vertrouwen. Nog steeds denk ik dat alles uiteindelijk goed komt. Mijn zus heeft het bedrijf van mijn ouders overgenomen.
Zonder startstipendia had ik een baan moeten nemen in Nederland en was ik nooit zo ver gekomen
Subsidies zijn een fantastische manier om een modecarrière te beginnen. Na de academie heb ik twee jaar kunnen leven van startstipendia. Ik heb een collectie kunnen maken, ik kon naar Parijs verhuizen en ik had de tijd om mijn weg hier te vinden. Zonder die stipendia was dat nooit gelukt. Dan had ik een baan moeten nemen in Nederland en was ik nooit zo ver gekomen.
Je voelt je pas ergens pas thuis als je er vrienden hebt. In het begin ging ik alleen maar om met buitenlanders die hier ook werkten. Maar 80 procent van de expats gaat na drie jaar weg. Eerst leerde ik Fransen kennen die in de mode werkten, inmiddels ken ik ook Parijzenaars van buiten de mode. Voor mij was het stimulerend om in een vreemde stad te gaan werken. Je hebt in principe nergens toegang toe, dus je moet ervoor vechten.
Na Lanvin heb ik drie jaar niet gewerkt. Ik heb gesprekken gehad bij andere merken, maar ik was er nog niet klaar voor. En ze vroegen me altijd voor mannenmode, hetzelfde als wat ik had gedaan. Dat is het lastige van mode, je komt moeilijk uit je hokje. Ik had net een nieuw huis gekocht dat verbouwd moest worden. Toen dat klaar was ben ik veel gaan fietsen, en ik zorgde dat ik lunchafspraken had, ik ging thuis vaker koken. Dan was mijn dag al voor de helft ingedeeld. Als je geen werk hebt, moet je zelf een ritme creëren. Dat zwarte gat is nooit gekomen.
Ik heb het gevoel dat ik op de goede plek zit bij Theory. Het is een heel andere merk dan Lanvin, het is voor mensen die kleren nodig hebben voor hun werk. Functioneel, betaalbaar, niet te modieus. Voor mij voelt het als een gezonde en logische stap. Ik ben blij dat ik een beetje buiten het modesysteem sta, en ik ontwerp nu ook vrouwenmode. Het is interessant om binnen de beperkingen toch je eigen draai aan iets proberen te geven. Wat ik mis is de intensiteit van vroeger, de mogelijkheid om verder te gaan in je ontwerpen dan strikt noodzakelijk. De kans dat een baan als bij Lanvin nog een keer voorbijkomt is klein. En om een stap terug te doen en onder iemand anders te werken – ik zou dat niet meer kunnen.
Ik draag bijna altijd een hoodie of een sweatshirt en een chino, de Nike Air Max 97 heb ik in zes kleuren. Het is bevrijdend om een uniform te hebben. Je hebt nooit het idee dat je achter de mode aan moet lopen of iets nieuws moet hebben, en je hoeft het nooit meer over je kleren te hebben; het gaat meer om jou dan over wat je aanhebt. Natuurlijk komt het geloofwaardiger over als je je eigen ontwerpen draagt. Maar ik heb die afstand nodig. Anders heb ik het idee dat ik voor mezelf ontwerp, en dat vind ik niet gezond.
Ik had als kind niet veel vrienden en was constant buiten: hutten bouwen, vlotten maken.
Ik had als kind niet veel vrienden en was constant buiten: hutten bouwen, vlotten maken. We hadden thuis ook veel dieren. Het was stimulerend voor de verbeelding om op te groeien op het platteland, maar op den duur ook frustrerend omdat ik me niet kon identificeren met de mensen in Hoevelaken. Ik kende niemand die ook homoseksueel was. Dus toen ik zeventien, achttien was wilde ik naar de stad. Maar >als je ouder wordt, zoek je weer contact met waar je vandaan komt. Ik wilde weer naar buiten en heb nu een groot dakterras. Het platteland, maar dan midden in Parijs. Een tuinarchitect heeft me geholpen met de aanleg. In het begin was ik best een beetje huiverig: al die planten, het bewateringssysteem, alles wat mis kan gaan. Het is een obsessie geworden. Ik ben gespecialiseerd geraakt in planten uit Australië en Nieuw-Zeeland, die vind ik het mooist en ze passen bij het klimaat in Parijs. Ik kan uren bezig zijn met welke planten, in welke kleuren, de goede plaats ervoor vinden, zorgen dat een plant zich goed voelt. Je hebt iets nodig om voor te zorgen, iets dat je ziet groeien.
Nadat Alber Elbaz weg was bij Lanvin, heeft hij contact met me gehouden. Hij wist dat het na zijn ontslag moeilijk zou worden voor mij. Dan belde hij me plotseling op: we gaan nu lunchen. En dan gaf hij me advies: als er dit gebeurt, doe je dat. Twee jaar geleden overleed hij aan corona, terwijl hij was gevaccineerd; hij was doodsbang om het te krijgen. We hebben in de tijd dat we samenwerkten veel ruzie gemaakt. Hij gaf me niks zomaar, ik moest me echt bewijzen voordat hij me mijn gang liet gaan. En hij kon uitschieten, dingen zeggen die voor mij niet door de beugel konden, terwijl ik best veel kan hebben. Maar juist daardoor verdiepte onze relatie zich – we werden gedwongen dingen aan te gaan en uit te spreken. Iemand tegen wie je kunt zeggen wat je echt vindt, is zeldzaam. Hij was zo iemand. Ik denk vaak aan hem. Ik mis hem.”
Fotografie Valentina Camu