Minimal music zit vol patronen en herhaling, maar is niet per se minimalistisch

Toen minimal music-pionier Terry Riley in 1964 een compositie In C noemde, was dat een aanstootgevende titel. Mozart en Beethoven – díé schreven muziek in de toonsoort C. De invloedrijke Europese avant-garde van die dagen moest niets hebben van een toonsoort en een grondtoon: atonaliteit was het devies.

Jonge componisten in de VS kozen in de jaren 60 voor een totaal andere benadering, met als voorlopers de toevalsmuziek van John Cage en de drone-stukken van La Monte Young. In Composition 1960 #7 schreef Young precies twee noten voor, met de opdracht die héél lang aan te houden. Hij opereerde niet in een vacuüm: op drones gestoelde Indiase improvisatiekunst drong door in het westen en rond 1960 jamden jazzgrootheden als Miles Davis en John Coltrane eindeloos op één akkoord. Andere inspiratiebronnen waren conceptuele kunst en de complexe verschuivende ritmes uit Afrikaanse muziek – Steve Reich (Drumming) ging in Ghana zelfs in de leer bij een meesterdrummer.

Herhaling, een procesmatige benadering en een sterke reductie van middelen vormen de kern van de innovaties waarmee Riley, Reich en Philip Glass de muziekwereld veroverden. Vandaar dat musicoloog en componist Michael Nyman hun werk in 1968 ‘minimal music’ noemde, analoog met het minimalisme in de beeldende kunst.

Hoe klinkt het?

De basis is herhaling van patronen. Vaak veranderen die patronen gaandeweg, of verschuiven patronen ten opzichte van elkaar. Er is een duidelijke puls, de ritmiek is staccato of mechanisch. Meestal is de klankwereld consonant.

In tegenstelling tot veel klassieke muziek ontbeert minimal music doelgerichtheid. Composities zijn nadrukkelijk processen, vaak statisch en kunnen eindeloos worden herhaald. Muziek die geen verhaal vertelt of iets uitbeeldt, maar simpelweg ís – Glass’ conceptuele opera Einstein on the Beach duurt vijf uur, maar heeft geen plot.

Tapeloops brachten Reich op het idee voor Piano phase, waarin twee piano’s in nét verschillende tempo’s dezelfde simpele toonladder spelen, zodat je steeds andere patronen waarneemt. In zijn latere, veel complexere Music for 18 musicians laat Reich melodiepatronen, ritmes en de dragende harmonie subtiel verschuiven.

Wie moet ik kennen?

Young, Riley, Reich en Glass gelden als pioniers van het genre. Allemaal ontwikkelden ze eigen technieken en een eigen stijl. De iets jongere John Adams (Shaker loops, Harmonielehre, opera’s als Nixon in China) schrok niet terug voor grote quasi-romantische gebaren en wordt wel ‘postminimal’ genoemd. Vanaf de late jaren 70 passen zeer uiteenlopende componisten minimal-technieken toe.

De oprichters van het invloedrijke New Yorkse componistencollectief Bang on a Can (David Lang, Julia Wolfe, Michael Gordon) zijn schatplichtig aan minimal, hetzelfde geldt voor synthesizergoeroe Brian Eno, een grondlegger van ambient. Bij Arvo Pärt (Fratres, Cantus in memoriam Benjamin Britten) krijgt het repetitieve karakter een religieuze lading. De invloed van minimal music is hoorbaar in veel televisie- en filmsoundtracks, zoals die van The piano (Nyman) en The hours (Glass), en in de populaire neoklassieke pianomuziek van Ludovico Einaudi en Joep Beving.

In Nederland onderging Louis Andriessen invloed van de Amerikaanse minimalisten, die hij mengde met zijn voorliefde voor Stravinsky en Franse muziek. Het leidde tot grandioze werken als De Staat. Ook Simeon ten Holts klassieker Canto Ostinato is een vorm van Nederlandse minimal: de uitvoerders bepalen zelf hoe vaak ze de patronen herhalen en hoe de geleidelijke transformatie zich manifesteert.

Wat moet ik luisteren?

Voor oer-minimal: Reichs Phase-stukken, Music in similar motion van Glass. Voor drone-muziek: La Monte Youngs radicale Composition 1960 #7. Meer impro-gericht: Terry Riley. Voor maximalere minimal: Reichs meesterwerk Music for 18 musicians, Glass’ opera Einstein on the beach, genoemde werken van Adams en Andriessen. Hedendaagse post-minimal: Kate Moore (Dances and canons), Caroline Shaw (Plan & elevation).