Piano-nestor Willem Brons: ‘Muziek is geen Amsterdamse gracht, het moet stromen’

‘Oh, nu gebeurt er iets vreselijks”, lacht Willem Brons halverwege het gesprek. „Nu komen we weer op een stokpaardje van me.” Als de 87-jarige nestor van de Nederlandse pianowereld eenmaal op stoom is over de fijne kneepjes van het pianovak, rolt het ene inzicht na het andere uit zijn mond. „Ik spreek het liefst over iets wat muzikaal is. Praten over mijn carrière vind ik totaal oninteressant.” Een Steinway-vleugel, een erfstuk waar Brons in de jaren 60 zelf nog les op had van zijn docent en later schoonvader Karel Hilsum, staat in zijn Almeerse woonkamer binnen handbereik. Regelmatig verruilt Brons zijn stoel voor de pianokruk om zijn antwoorden met muziek te illustreren.

Brons’ kracht als pianist schuilt in een haast atomisch inzicht in de manier waarop de componist een muziekstuk heeft opgebouwd, voor Brons de basis van een expressieve uitvoering. De drive om het naadje van de kous te willen weten, zat er al vroeg in. „Ik was een jaar of vijftien, zestien. En waar het nou vandaan kwam, weet ik niet, maar ik wist ineens: ik wil muziek gaan doen. Als ik amateur blijf, dan wordt het nooit wat, want ik heb veel te veel tijd nodig: ik wil alles weten en begrijpen.”

Brons begint als organist, maar stapt al snel over naar piano. In de jaren 60 maakt hij daarmee een glorieuze start op het podium. In 1966, midden in een tijd waarin een romantische benadering van Bachs noten uit de mode raakte, schrijft recensent Hans Reichenfeld van NRC-voorloper Algemeen Handelsblad over Brons’ ‘ongewone, bevrijdende Bach-avond’ in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Brons: „Ik speelde allerlei versieringen, en in de herhalingen varianten, die er niet stonden en die ik ook helemaal niet van plan was. Dat vond hij wel bijzonder. We hebben de hele pauze zitten praten. Daar werd ik wel een beetje moe van. Maar wist hij veel.” Naast werk van Beethoven, Schubert, Schumann en Franck zou het polyfone oeuvre van Bach een rode draad worden in Brons’ carrière.

Wat maakt dat u zo dol bent op die polyfone muziek?

„Het is een opgave om het steeds goed te horen: twee, drie, vier dingen tegelijkertijd. Veel mensen zeggen dat dat helemaal niet kan, omdat je zenuwen daar niet op zijn ingesteld. Dan denk ik: dat zullen we dan nog wel zien. Het gaat natuurlijk niet snel, dat kost tijd.”

„Als pianisten een fuga spelen, is een bekende fout dat ze het thema vaak wat luider spelen. Dat maakt de polyfonie primitief, want dan laat je steeds horen wat hetzelfde is. Maar het thema klinkt iedere keer anders, omdat er steeds een andere toonaard of een andere tegenstem is. De interactie daartussen moet je laten horen, maar dat is natuurlijk veel moeilijker.”

Ruim een halve eeuw doceerde Brons piano aan het Conservatorium van Amsterdam, onder meer aan Ralph van Raat en Wijnand van Klaveren. Sinds 1983 – alleen onderbroken door de coronatijd – reist hij één à twee keer per jaar naar Japan om concerten en masterclasses te geven. In Nederland treedt hij zo nu en dan nog steeds op, maakt hij tweewekelijks radio op de Concertzender en organiseert hij al drie decennia elke zomer een internationale masterclassweek.

De linkerhand van Willem Brons. Foto Andreas Terlaak

Als u lesgeeft, wat geeft u jonge pianisten dan mee?

„Mensen vragen me weleens: wat kun je ze nou nog leren? Maar het is heel simpel: ik probeer ze te leren hoe ze nog veel meer kunnen profiteren van hun talent. Ik probeer hun blik te verruimen.”

Hoe verruim je iemands blik?

Brons speelt de eerste maten van Chopins Nocturne, Op. 27, nr. 1: „Chopin was een van de eerste componisten die ontzettend goed begreep hoe je met de resonans van de piano moet omgaan. In deze nocturne maakt hij eerst een resonante klank [Brons speelt de wiegende openingsmaten in het basregister] en vanuit die diepte komt de melodie [een heldere toon in de rechterhand prikt door de lage noten heen]. Als je je alleen op die melodie richt – [Brons speelt de lage openingsmaten mechanischer] – dan is het gewoon een leuk wijsje. Maar die melodie moet gaan glanzen vanuit de resonans van de onderste noten. Dat lijkt een waarheid als een koe, maar ik kom vaak tegen dat studenten daar toch geen erg in hebben.”

Of neem Beethovens ‘Sturmsonate’: „Het laatste deel gaat van papapa-pam, papapa-pam, papapa-pam, papapa-pam. Vier noten: die houdt-ie het héle stuk vol. Hoe kríjgt-ie het voor elkaar? Als je niet snapt dat daar variatie in zit, dan ga je het maar wat sneller spelen. Dan omzeil je het probleem.”

Pianisten spelen te snel?

„Over het algemeen wel. Dat is waarschijnlijk al tweehonderd jaar zo. Mozart klaagde er ook al over. Mensen denken: als je maar snel speelt dan komt er passie. Maar de passie komt uit de muziek zelf en niet uit het tempo.”

Hoe kun je die passie dan op een natuurlijke manier uit de muziek zelf laten komen?

„In de klassieke muziek heb je veel bewegingen die berusten op korte nootjes. Als je daar richting aan geeft en inziet dat ieder groepje toch een beetje anders is, dan gaat die muziek leven. Ik zeg altijd tegen mijn Japanse leerlingen: ‘Muziek is geen Amsterdamse gracht, het moet stromen’.”

Hoe denkt u in dat verband over virtuositeit? Je staat versteld van wat pianisten tegenwoordig technisch allemaal kunnen.

„De virtuositeit is in vijftig jaar zo enorm toegenomen dat veel mensen daar van willen profiteren, het willen laten zien. Het is maar de vraag waar dat op zijn plaats is en waar niet. De kracht van Chopin zit niet in fysieke kracht, maar in spirituele kracht. Na afloop van de ‘Vierde ballade’…” Brons klapt in zijn handen om het applaus na te doen. „Geweldig! Indrukwekkend! Fantastisch! Dan denk ik: heb je nou wel beleefd dat dat einde eigenlijk een verklanking is van iemand die in een ravijn belandt? Het is totale vertwijfeling.” Hij laat zijn stem uit de hoogte naar beneden tuimelen: „Jaaaaaaa, jabababababababaa… Maar als pianisten epateren met virtuositeit ben je meer onder de indruk van hun capaciteit dan van de echte emotie.”

„Men wil effect hebben, opwinding. Zet de televisie maar aan en de mensen schreeuwen, praten door elkaar. Als je mensen uit laat spreken, is het niet dramatisch. Het zit in onze hele maatschappij natuurlijk. Maar muziek is geen sportwedstrijd. Daar vind ik al die opwinding wel leuk.”

In de muziek zijn er ook wedstrijden.

„Als je een concours wilt voorbereiden, moet je vooral niet bij mij zijn, want dan win je nooit een concours. Mijn opvattingen zijn heel vaak niet datgene wat men daar verwacht.”

„Bij concoursen verwacht men dat de ‘Appassionata’ [de 23ste pianosonate van Beethoven] heel briljant is, de krachten dramátisch. Als je dat ietsje minder benadrukt, maar juist andere aspecten laat horen… Je moet heel sterk zijn, wil je overtuigend kunnen zijn met een opvatting die anders is dan die van een ander. Dat moet je durven, en ook kunnen. Er zijn weleens mensen die daarin slagen.”

Welke muziek staat er nog op uw wensenlijst?

„Dat durf ik haast niet te zeggen, want als het niet lukt, zegt iedereen: waar blijft het nou? Maar ik zeg het toch maar: de Kunst der Fuge. Ik heb heel veel Bach gespeeld in mijn leven en als je de Kunst der Fuge niet studeert of – nog beter – uitvoert, dan mis je eigenlijk de kroon op zijn werk. Ik hoor in de Kunst der Fuge een polyfonie die nog intenser is dan in boek I en II [van Bachs Wohltemperierte Klavier]. Wat me ook treft is de enigszins verborgen emotionaliteit die erin zit. Het is echt spannend. Dat ben ik nu aan het ontdekken.”

„Ik ben er in het verleden een paar keer aan begonnen, maar dan kwam er weer van alles tussen. Omdat ik nu wat minder speel, denk ik dat ik iets meer tijd heb. Ik hoop dat ik nog tijd van leven heb. Misschien is het iets voor mijn negentigste verjaardag.”

Willem Brons geeft op 21 augustus een solorecital in de Waalse Kerk Amsterdam. Info: dewaalsekerk.nl

Willem Brons. Foto Andreas Terlaak