Column | Onbegrijpelijke populariteit

Mijn vader houdt van biografieën. Een aantal jaar geleden gaf ik hem een roman cadeau voor zijn verjaardag – goed voor de afwisseling, dacht ik. Het werd Een klein leven van Hanya Yanagihara, dat destijds een hype was. Ik had het zelf niet gelezen. Nu vind ik dat een misdaad, iemand een boek geven dat je zelf niet hebt goedgekeurd, toen deed ik dat gewoon.

Mijn vader bedankte me, jarenlang hoorde ik niks – de biografieën gingen voor – tot hij er op een zondagmiddag zomaar over begon. „Weten jullie wat pas een vreselijk boek is?” zei hij. „Een klein leven. Mijn hemel, wat een marteling.” Ik zei niks. Hij keek even gepijnigd als de figuur op het omslag.

De jaren daarna is hij nog verschillende keren op het boek teruggekomen – hij was duidelijk vergeten dat ik het hem had gegeven. Zijn bewoordingen werden alsmaar feller: de laatste keer dat hij erover begon noemde hij Een klein leven „het ergste boek óóit”.

Ik heb in stilte van het voorval geleerd. Afgelopen maand gaf ik hem voor vaderdag Vleugelman cadeau, de biografie van Godfried Bomans. Dat trof, want hij was net klaar met Ik heb nog nooit gelogen, de biografie van Hugo Brandt Corstius. „Een gewéldig boek”, volgens hem.

„De biografie is populairder dan ooit”, stelde literatuurwetenschapper Lotte Jensen afgelopen maandag in het radioprogramma Spraakmakers. Of zo’n ding nou over Godfried Bomans, Angela Merkel of Arne Slot gaat: verkopen doet het. Begrijpen doe ik het niet helemaal. Toen ik Vleugelman vlak voor aanschaf in de winkel opensloeg, stuitte ik al snel op de volgende passage: „Joseph, die de overgrootvader van Godfried Bomans zou worden, kwam met zijn zusje terecht in het Weezengesticht in het Drentse Frederiksoord, onderdeel van de Maatschappij van Weldadigheid, waar hij tot zijn twintigste verbleef.”

Van zo’n zin moet ik al een half uurtje op bed liggen. Waar halen andere mensen het geduld en de interesse vandaan? Hoe vind je de moed om na zoiets nog 400 pagina’s verder te lezen?

Als ik het mijn vader vraag, krijg ik geen duidelijk antwoord. „Tja,” verzucht hij dan, „zo’n heel leven…”. Gelukzalige blik erbij. Dezelfde blik herkende ik bij Jensen tijdens haar radio-interview (tegenwoordig krijg je daar ook beeld bij). Jensen is bezig met de biografie van dichter Hendrik Tollens, zowel haar „guilty pleasure” als „één van de saaiste mensen ever” – alsof de biografie van een interessant iemand schrijven al niet moeilijk genoeg is.

Ook van een saai iemand valt volgens Jensen iets te maken. „Soms was [Tollens] gewoon heel naar en onaardig, dat had ik allemaal niet verwacht van deze liefdadige burger-dichter.” Sterker nog, het was „een enorme roddelaar. En hij was heel snel beledigd als iemand niet snel genoeg terugschreef.” Valt hier even iemand gruwelijk door de mand. En wat betreft Bomans: die schreef weliswaar aandoenlijke sprookjes over kevers en vlinders, maar ging zodra hij daarmee klaar was keihard vreemd.

En zo gaat het altijd met biografieën: heeft iemand een ruig imago, dan zoomt de biograaf in op de verzachtende omstandigheden. Staat iemand te boek als braaf, dan moeten er juist ineens allerlei schaduwkanten tevoorschijn worden gehaald. Na vijfenveertig hoofdstukken ben je er dan achter dat iemand een beetje goed was, maar ook een beetje slecht. Een beetje verlegen, maar ook een beetje een vreemdganger.

„Het is leuk als iemand ook een donkere kant heeft,” aldus Jensen. Iemand met geen enkele duistere kant, of juist alleen maar nare karaktertrekken: dat zou pas vernieuwend zijn.

Toegegeven: de binnenkort te verschijnen biografie van actrice Gwyneth Paltrow (die van de vaginakaars), waarin ze vertelt dat ze zichzelf te slim vond voor ex Brad Pitt, zou ik wel willen lezen. Als ik ‘m uit heb, mag mijn vader ’m lenen.

Tessa Sparreboom is neerlandicus en oud-redacteur van Propria Cures.