Column | Knollentuin, siertuin, wandelpark, paradijs

Ze is gepensioneerd en kan naar haar tuin komen wanneer ze wil, maar het voelt na 35 jaar nog steeds als vakantie. Soms blijft ze er slapen. Als ze vroeg wakker is, en de vogels ook nog maar net, als je de stad nog niet hoort en alles bedauwd is – dat is het mooiste moment, zegt ze. „Dan is het hier een paradijsje.”

Elke tuin, zelfs die plant in de vensterbank, staat vermoedelijk voor het verlangen terug te keren naar die ene tuin waaruit we destijds zijn weggestuurd. Martine Haxe (77) heeft hem hervonden bij De Pioniers, een vereniging van amateurtuinders, die aan de oostzijde van Utrecht 122 tuinen beheert en dit jaar de negentigste verjaardag viert.

‘Tuin’, met Germaanse wortels, betekende ooit ‘omheining’. Het Duitse Zaun is nog steeds een hek. In het Engels werd het de ommuurde ruimte van een town. De Nederlandse tuin is afgebakend land om te bewerken. Ooit keken De Pioniers hier uit over de polder. Nu zijn ze omheind door nieuwbouw.

Een enkele tuin bestaat nog uit de strakke bedden sla of kool waarmee het volkstuinieren rond 1900 begon. Met een ‘nutstuin’, beschikbaar gesteld door een liefdadigheidsvereniging, konden arbeiders hun loon met zelfverbouwde groente aanvullen. „Het opent hem een kring van gedachten en gevoelens van hogere orde, het [laat hem] geduldiger de last van het dagelijks sloven en zwoegen verdragen”, schreef de Volksbond tegen Drankmisbruik. Wie schoffelt zit niet in de kroeg.

In die geest begonnen De Pioniers op eigen grond in 1935, maar pas sinds 1960 hier, aan de Kögllaan. Al een paar keer moesten ze plaatsmaken voor stadsuitbreiding. Er was streng toezicht, gele en rode kaarten. Een ‘schouwcommissie’ beoordeelt nog steeds op onkruid, ‘tuinnummer zichtbaar’, ‘algehele indruk’ en ‘status slootkant’. Maar geen tuin ligt meer langs de liniaal. Piet Oudolf, die andere pionier, van Het Nieuwe Tuinieren met vaste plant en siergras, regeert ook hier. „Maar een wilde tuin is niet hetzelfde als een verwilderde tuin”, zegt Martine, die in de zorg heeft gewerkt als trainer in communicatie met dementerenden.

Het verenigingsleven, met klaverjas- en zangavonden, plus de sociale controle, is ook minder intens geworden. De volkstuin lijkt iets om je in terug te trekken. Maar het is geen zomerhuisje. „Ik heb vijf jaar op de wachtlijst gestaan en het bestuur heeft me duidelijk gemaakt dat ze allereerst een enthousiast tuinier willen”, zegt Ton Bakker (61), zelfstandig eindredacteur.

Hij is bezig zijn nieuwe tuin te ontdoen van struiken en wortels, om met een schone bladzij te beginnen. Hij weet al hoe: vruchtbomen, een kleine moestuin en bij het huisje – nog een van de eerste generatie – een zitje. Echt terugtrekken kan niet, en mag niet. Want het complex is overdag ook opengesteld voor „recreatief medegebruik” door niet-leden. Er is een educatieve tuin met vergeten groenten, een ringslangschuilplaats en een ‘bij-topia’, er wordt aan tai chi gedaan en op de Groen moet je-Doen!-dag komt de hele buurt. Gezellig. En welbegrepen eigenbelang. Het scheelde al eens weinig of ook hier hadden ze moeten verkassen. En nog steeds hebben projectontwikkelaars een oogje op dit groene eiland. „We kunnen maar beter aantonen dat we meerwaarde hebben voor de stad”, zegt Bakker.