Op een opklapstoeltje tussen de rijstvelden in Fukushima zit de deftig geklede landbouwminister Shinjiro Koizumi tegenover vijf boeren in werkvest en rubberlaarzen. „We moeten snel zijn met een oplossing, en ik ga mijn best doen om snel resultaat te krijgen”, belooft hij. De zongebruinde boeren, armen over elkaar, luisteren zwijgend. Koizumi’s belofte is de zoveelste in een intensieve verkiezingscampagne waarin rijst het sleutelthema is.
De prijs van een zak rijst is in een jaar tijd fors gestegen. Vijf kilo kostte in juni gemiddeld 4.200 yen, ongeveer 25 euro, twee keer zoveel als het jaar ervoor. Voor een land waar rijst dagelijks op tafel staat, en jaarlijks zo’n 56 kilo per persoon wordt gegeten, is de impact voelbaar. Het zet de liberaal-democratische premier Shigeru Ishiba en zijn kabinet onder grote druk in aanloop naar de Hogerhuisverkiezingen van 20 juli.
Zoals de gemiddelde Nederlander ongeveer 2,8 sneetjes brood per dag eet, nuttigen Japanners dagelijks één volle kom rijst. Het is daarmee het belangrijkste voedingsmiddel in het nationale dieet. Toch is het huidige rijstverbruik slechts de helft van wat het ooit was. In 1962 at een Japanner nog 118 kilo per jaar. Bijna elke korrel kwam toen uit binnenlandse productie. Die zelfvoorzienendheid gaf de boerenlobby macht, en via de Japanse landbouworganisatie JA beïnvloedde ze decennialang beleid, prijzen en verkiezingsuitslagen.
Beschermingsbeleid
Het doel van de JA was daarbij simpel: de binnenlandse landbouw beschermen tegen buitenlandse invloeden. En door de trouwe steun van deze boerenlobbygroep aan de Liberaal Democratische Partij (LDP) bestaat dat beschermingsbeleid uit de vorige eeuw nog steeds. Elk jaar mag slechts 100.000 kilo rijst zonder invoerbelasting het land in. Dat is net genoeg om iets minder dan 1.800 Japanners, van de 124 miljoen, een jaar lang van rijst te voorzien. Voor alles daarboven geldt een torenhoge belasting van 341 yen (twee euro) per kilo. Dankzij die heffingen, in combinatie met met gulle subsidies, blijft de rijstsector overeind.
Het eetpatroon van veel Japanners is veranderd
Desondanks wordt het voor de rijstboeren moeilijker om het hoofd boven water te houden. Hun gemiddelde leeftijd ligt boven de 66 jaar, en er zijn steeds minder jonge mensen die in de velden willen werken. Daardoor daalt de productie gestaag. Tegelijkertijd is het eetpatroon van veel Japanners veranderd. Vroeger werd er bij elke maaltijd rijst geserveerd. Tegenwoordig kiezen steeds meer mensen voor brood, pasta of andere alternatieven.
Hoewel de productie en de consumptie van rijst tegelijk afnemen, blijven de prijzen stijgen. Door misoogsten in belangrijke regio’s, gestegen energie- en transportkosten en een plotselinge groei van de vraag vanuit de horeca – door een opleving van buitenlands toerisme – ontstond een onverwachte krapte op de markt. Supermarkten sloegen grotere voorraden in uit vrees voor schaarste, consumenten volgden, en de prijzen schoten omhoog. Zo keert het systeem dat boeren moest beschermen lijkt zich nu tegen de Japanse huishoudens.
Rijst uit nationale reserves
De overheid besloot daarop ruim 400.000 ton rijst uit de nationale reserves vrij te geven. Het was een uitzonderlijke keuze, want deze voorraden zijn bedoeld voor noodgevallen zoals natuurrampen, niet voor marktinterventies. Toch greep het kabinet in om de inflatie te remmen. De vrijgave leidde aanvankelijk tot een daling van de gemiddelde prijs met zo’n 3 procent, al zijn de prijzen weer aan het stijgen. Het effect was daarmee minimaal, en van korte duur.
Lees ook
Japanse overheid tast in rijstreserve om prijzen te dempen
Daarom heeft inmiddels elke politieke partij een stevig standpunt ingenomen over het landelijke rijstbeleid. Rechtse partijen zoals Nippon Ishin no Kai pleiten voor het opbreken van de JA. Linkse partijen, waaronder de Communistische Partij, willen juist inkomenssteun en prijsbescherming aanbieden. Alleen de LDP kiest voor een tussenweg: een flexibel systeem waarin productie en distributie worden afgestemd op de markt. Hoe dat vorm krijgt, is echter nog onduidelijk.
Het is daarom geen wonder dat de kiezer niet overtuigd is. Volgens peilingen van NHK daalt de steun voor premier Ishiba snel. Van 39 procent begin juni, naar 31 procent een week voor de stembusgang. Om het tij te keren beloofde Ishiba een eenmalige uitkering van 20.000 yen per persoon, ongeveer 116 euro, als compensatie voor de gestegen prijzen. Voor lage inkomens verdubbelt dat bedrag. Het plan kost de overheid naar schatting drie biljoen yen, ruim 17 miljard euro.
Kritiek van Trump
Alsof de binnenlandse druk nog niet groot genoeg is, klinkt ook vanuit Washington kritiek. President Donald Trump eist dat Japan zijn markt verder opent voor Amerikaanse rijst. „Ze willen onze rijst niet kopen terwijl hun schappen leeg zijn”, schreef hij op sociale media direct na onderhandelingen tussen de twee landen over de geplande importheffingen van 1 augustus.
Voor premier Ishiba en zijn partij is het een politiek dilemma. Toegeven aan Washington zou goed kunnen zijn voor de handelsrelatie met de VS, maar in eigen land ligt dat gevoelig. Boerenorganisaties laten nu al weten dat zulke concessies voor hen onaanvaardbaar zijn. In landelijke kiesdistricten, de machtsbasis van de LDP, kan het verlies van enkele duizenden stemmen het verschil maken.
Intussen is LDP-landbouwminister Koizumi hard aan het werk om kiezers toch te overtuigen op zijn partij te stemmen. Hij verschijnt dagelijks in de media, veelal wandelend langs lege schappen in supermarkten door het hele land. „Als we de prijzen te hoog laten oplopen staan deze straks vol met buitenlandse rijst”, waarschuwde hij tijdens een van zijn perstours. Hij verwees daarmee naar de mogelijkheid om de rijstimport te verhogen en de consument tevreden te houden. Het was ook een duidelijke boodschap aan de vaste LDP-stemmers: „We moeten alle opties overwegen.”
Op een opklapstoeltje tussen de rijstvelden in Fukushima zit de deftig geklede landbouwminister Shinjiro Koizumi tegenover vijf boeren in werkvest en rubberlaarzen. „We moeten snel zijn met een oplossing, en ik ga mijn best doen om snel resultaat te krijgen”, belooft hij. De zongebruinde boeren, armen over elkaar, luisteren zwijgend. Koizumi’s belofte is de zoveelste in een intensieve verkiezingscampagne waarin rijst het sleutelthema is.
De prijs van een zak rijst is in een jaar tijd fors gestegen. Vijf kilo kostte in juni gemiddeld 4.200 yen, ongeveer 25 euro, twee keer zoveel als het jaar ervoor. Voor een land waar rijst dagelijks op tafel staat, en jaarlijks zo’n 56 kilo per persoon wordt gegeten, is de impact voelbaar. Het zet de liberaal-democratische premier Shigeru Ishiba en zijn kabinet onder grote druk in aanloop naar de Hogerhuisverkiezingen van 20 juli.
Zoals de gemiddelde Nederlander ongeveer 2,8 sneetjes brood per dag eet, nuttigen Japanners dagelijks één volle kom rijst. Het is daarmee het belangrijkste voedingsmiddel in het nationale dieet. Toch is het huidige rijstverbruik slechts de helft van wat het ooit was. In 1962 at een Japanner nog 118 kilo per jaar. Bijna elke korrel kwam toen uit binnenlandse productie. Die zelfvoorzienendheid gaf de boerenlobby macht, en via de Japanse landbouworganisatie JA beïnvloedde ze decennialang beleid, prijzen en verkiezingsuitslagen.
Beschermingsbeleid
Het doel van de JA was daarbij simpel: de binnenlandse landbouw beschermen tegen buitenlandse invloeden. En door de trouwe steun van deze boerenlobbygroep aan de Liberaal Democratische Partij (LDP) bestaat dat beschermingsbeleid uit de vorige eeuw nog steeds. Elk jaar mag slechts 100.000 kilo rijst zonder invoerbelasting het land in. Dat is net genoeg om iets minder dan 1.800 Japanners, van de 124 miljoen, een jaar lang van rijst te voorzien. Voor alles daarboven geldt een torenhoge belasting van 341 yen (twee euro) per kilo. Dankzij die heffingen, in combinatie met met gulle subsidies, blijft de rijstsector overeind.
Het eetpatroon van veel Japanners is veranderd
Desondanks wordt het voor de rijstboeren moeilijker om het hoofd boven water te houden. Hun gemiddelde leeftijd ligt boven de 66 jaar, en er zijn steeds minder jonge mensen die in de velden willen werken. Daardoor daalt de productie gestaag. Tegelijkertijd is het eetpatroon van veel Japanners veranderd. Vroeger werd er bij elke maaltijd rijst geserveerd. Tegenwoordig kiezen steeds meer mensen voor brood, pasta of andere alternatieven.
Hoewel de productie en de consumptie van rijst tegelijk afnemen, blijven de prijzen stijgen. Door misoogsten in belangrijke regio’s, gestegen energie- en transportkosten en een plotselinge groei van de vraag vanuit de horeca – door een opleving van buitenlands toerisme – ontstond een onverwachte krapte op de markt. Supermarkten sloegen grotere voorraden in uit vrees voor schaarste, consumenten volgden, en de prijzen schoten omhoog. Zo keert het systeem dat boeren moest beschermen lijkt zich nu tegen de Japanse huishoudens.
Rijst uit nationale reserves
De overheid besloot daarop ruim 400.000 ton rijst uit de nationale reserves vrij te geven. Het was een uitzonderlijke keuze, want deze voorraden zijn bedoeld voor noodgevallen zoals natuurrampen, niet voor marktinterventies. Toch greep het kabinet in om de inflatie te remmen. De vrijgave leidde aanvankelijk tot een daling van de gemiddelde prijs met zo’n 3 procent, al zijn de prijzen weer aan het stijgen. Het effect was daarmee minimaal, en van korte duur.
Lees ook
Japanse overheid tast in rijstreserve om prijzen te dempen
Daarom heeft inmiddels elke politieke partij een stevig standpunt ingenomen over het landelijke rijstbeleid. Rechtse partijen zoals Nippon Ishin no Kai pleiten voor het opbreken van de JA. Linkse partijen, waaronder de Communistische Partij, willen juist inkomenssteun en prijsbescherming aanbieden. Alleen de LDP kiest voor een tussenweg: een flexibel systeem waarin productie en distributie worden afgestemd op de markt. Hoe dat vorm krijgt, is echter nog onduidelijk.
Het is daarom geen wonder dat de kiezer niet overtuigd is. Volgens peilingen van NHK daalt de steun voor premier Ishiba snel. Van 39 procent begin juni, naar 31 procent een week voor de stembusgang. Om het tij te keren beloofde Ishiba een eenmalige uitkering van 20.000 yen per persoon, ongeveer 116 euro, als compensatie voor de gestegen prijzen. Voor lage inkomens verdubbelt dat bedrag. Het plan kost de overheid naar schatting drie biljoen yen, ruim 17 miljard euro.
Kritiek van Trump
Alsof de binnenlandse druk nog niet groot genoeg is, klinkt ook vanuit Washington kritiek. President Donald Trump eist dat Japan zijn markt verder opent voor Amerikaanse rijst. „Ze willen onze rijst niet kopen terwijl hun schappen leeg zijn”, schreef hij op sociale media direct na onderhandelingen tussen de twee landen over de geplande importheffingen van 1 augustus.
Voor premier Ishiba en zijn partij is het een politiek dilemma. Toegeven aan Washington zou goed kunnen zijn voor de handelsrelatie met de VS, maar in eigen land ligt dat gevoelig. Boerenorganisaties laten nu al weten dat zulke concessies voor hen onaanvaardbaar zijn. In landelijke kiesdistricten, de machtsbasis van de LDP, kan het verlies van enkele duizenden stemmen het verschil maken.
Intussen is LDP-landbouwminister Koizumi hard aan het werk om kiezers toch te overtuigen op zijn partij te stemmen. Hij verschijnt dagelijks in de media, veelal wandelend langs lege schappen in supermarkten door het hele land. „Als we de prijzen te hoog laten oplopen staan deze straks vol met buitenlandse rijst”, waarschuwde hij tijdens een van zijn perstours. Hij verwees daarmee naar de mogelijkheid om de rijstimport te verhogen en de consument tevreden te houden. Het was ook een duidelijke boodschap aan de vaste LDP-stemmers: „We moeten alle opties overwegen.”
‘Kom we gaan jagen. We gaan met twee auto’s. Wie gaat er mee? We laten Marokkaanse hoofden rollen.” Met die woorden hitsten extreemrechtse groepen op Telegram elkaar afgelopen weekend op om op ‘Maghrebi’s’ te jagen. In de gemeente Torre Pacheco, in de Zuid-Spaanse regio Murcía, liep deze „jacht” compleet uit de hand. Vrijdagnacht begonnen de rellen tussen extreemrechtse groepen en inwoners met een migratieachtergrond. De relschoppers vernielden ook bedrijven van mensen met een migratieachtergrond, zoals kebabzaken. De Guardia Civil zette 75 agenten in, maar zij konden het geweld niet stoppen. Er vielen tientallen gewonden.
De onrust in Torre Pacheco ontstond nadat de 68-jarige Domingo Tomás Martínez aan Spaanse media vertelde dat hij op straat was aangevallen door drie jongeren, van wie hij dacht dat ze van Noord-Afrikaanse afkomst waren. Eén van de drie had hem in elkaar geslagen, een ander had tegen hem geschreeuwd en de derde had volgens Martínez de aanval gefilmd. Hij deed aangifte.
Maar nog voor de politie onderzoek kon doen, explodeerden Telegramchats van extreemrechtse groeperingen zoals ‘Deport them now’ en ‘Democracia Nacional’. Een foto van de toegetakelde Martínez werd massaal gedeeld op sociale media. Het is niet duidelijk waar die foto precies vandaan kwam en of die al rondging vóór het interview, de berichten daarover verschillen. „Dit hebben buitenlanders een inwoner van Torre Pacheco aangedaan”, stond erbij. Een ander reageerde: „Dood aan die klootzakken”.
Er werden plannen gemaakt om diezelfde nacht toe te slaan. Als een chatgebruiker zegt dat het niet duidelijk is wie de daders zijn en het dus onmogelijk is om ze te vinden, antwoordt iemand anders: „Goed of slecht. We pakken ze allemaal.”
De politie arresteert zaterdag drie demonstranten tijdens de rellen in Torre Pacheco, Murcia, Spanje.
Foto Olmo Blanco/Getty Images
De relschoppers op zondag, terwijl ze wegrennen voor de politie in Torre Pacheco.Foto Violeta Santos Moura/Reuters
Foto Violeta Santos Moura/Reuters
De chatgroepen bestaan al langer. Volgens Spaanse media zouden er zeventien zijn, met meer dan 1.700 leden uit het hele land. De Murcia-chat groeit sinds vorige week donderdag in rap tempo. Er worden video’s gedeeld van mishandelingen en straatberovingen.
„Dit is ook in Torre Pacheco”, schrijft een lid bij een video van een man die tegen een muur wordt geduwd door jongeren. Maar volgens de Spaanse publieke omroep RTVE gaat het om een incident uit 2021 in Guadalajara, Mexico. Het is niet het enige voorbeeld van desinformatie in de Murcia-chat, die meer dan 20.000 berichten bevatte. Telegram heeft de meeste groepen inmiddels gesloten vanwege de oproepen tot geweld.
Xenofobe uitspraken
De voedingsbodem voor het oplaaiende geweld werd een paar dagen voor de rellen geschept door de ultrarechtse partij Vox. Op een partijcongres kondigde leider Santiago Abascal aan „alle migranten” te willen deporteren, inclusief hun in Spanje geboren kinderen. „Het zijn allemaal mensen die hier zijn gekomen om misdaden te plegen en die een vreemde religie proberen op te dringen.” Volgens een Vox-woordvoerder gaat het in totaal om acht miljoen migranten in Spanje.
De openlijk xenofobe uitspraken leidden tot bijval in de extreemrechtse chats, maar ook tot kritiek. Na de rellen legde binnenlandminister Fernando Grande-Marlaska de schuld voor het geweld bij Vox, omdat de partij „zonder reden immigratie aan criminaliteit linkt”. Abascal reageerde ontkennend: hij zei dat hij over ‘illegale’ migranten sprak en dat hij geen idee heeft hoeveel migranten er zijn in Spanje.
Vox-leider Santiago Abascal toont maandag een foto van Domingo Tomás Martínez tijdens een persconferentie over de rellen.
Foto Alejandro Martinez Velez/Getty Images
Maar zijn collega’s bleven bij de eerdere koers. Een dag na de rellen zei de regionale leider van Vox in Murcía, José Ángel Antelo: „Naar Spanje kom je om te werken, niet om misdaden te plegen, te verkrachten of te moorden. Zulke mensen willen we niet in ons land. We gaan ze allemaal deporteren.” Het Openbaar Ministerie van Murcia is een onderzoek gestart naar de uitspraken.
De ‘jacht’ op Marokkanen houdt ook de gemoederen in Marokko bezig. Marokkaanse media spreken van „pogroms”. Ze uiten felle kritiek op de Spaanse autoriteiten, die er niet in slaagden extreemrechtse oproepen tot geweld te stoppen. Toch blijft een officiële veroordeling vanuit Rabat uit. Het lijkt erop dat de regering kiest voor diplomatieke terughoudendheid, om de relatie met Spanje niet onder druk te zetten.
Polarisatie
Torre Pacheco telt 40.000 inwoners, van wie 30 procent van Noord-Afrikaanse afkomst is. Velen van hen werken in de landbouw of visserij en zijn onmisbaar voor de regio. De inwoners van San Antonio, de wijk waar de rellen plaatsvonden, reageerden geschokt. „Ik kom hier vandaan en dat kan en mag niemand mij ontnemen”, zei de 23-jarige Imad tegen RTVE. „Wij willen helpen om de daders van de mishandeling te vinden. Ze kunnen ons niet op één hoop gooien en ons aanvallen!”
Een paar dagen na de rellen is de rust in de Murciaanse stad voorzichtig teruggekeerd, maar in Spanje woedt een discussie over polarisatie. Verschillende antiracismebewegingen reageren met afschuw op het geweld, al zijn ze niet verbaasd. „Wat er in Torre Pacheco is gebeurd is nieuw noch spontaan”, zegt Moha Gerehou, opiniemaker en een van de bekende activisten in het land. „De media koppelen migratie vaak onevenredig aan criminaliteit, wat een vertekend beeld creëert en racisme versterkt. Daarnaast wordt de haat aangewakkerd door de racistische en islamofobe uitlatingen van extrema derecha partijen zoals Vox.”
„Extreemrechtse groepen komen ermee weg. Dit is geen incident, maar een structureel probleem in onze samenleving.”
De Guarda Civil heeft zo’n tachtig relschoppers in beeld gebracht, de meesten komen niet uit Torre Pacheco. Velen van hen zouden al bekend zijn bij justitie wegens geweldsdelicten. Tot nu toe zijn zeven personen gearresteerd op verdenking van opruiing, haatmisdrijven, geweldpleging en het verstoren van de openbare orde. Ook heeft de politie drie verdachten opgepakt voor de mishandeling van de 68-jarige Martínez. Na het weekend werd het aantal agenten opgeschaald naar 130.
„Er zijn nauwelijks mensen uit extreemrechtse hoek gearresteerd, waardoor migranten zich onbeschermd voelen en het gevoel ontstaat dat autoriteiten hen laten vallen”, zegt Gerehou. „Extreemrechtse groepen komen ermee weg. Dit is geen incident, maar een structureel probleem in onze samenleving.”
Een demonstrant hijst de Spaanse vlag tijdens een protest in de stad Torre Pacheco.
Met tekeningen in de hand dartelen om drie uur ’s middags groepjes kleuters naar buiten bij de Zarokistan-school in Kayapinar, een buitenwijk met veel hoogbouw in de overwegend Koerdische stad Diyarbakir. Zelf beseffen ze het vermoedelijk nauwelijks, maar ze horen tot een bevoorrechte groep van 170 Koerdische kinderen die in dit stadsdeel met zijn 430.000 inwoners onderwijs in hun moedertaal krijgen op een gemeentelijke school. Veel ouders willen dat, maar de mogelijkheden daartoe zijn nog beperkt.
Voor het met vlinders versierde gebouwtje staan ouders klaar om hun kinderen op te vangen. Een van hen is de 39-jarige Eser, een bebaarde advocaat in een smetteloos wit shirt, die niet met zijn achternaam in NRC wil. „Ik vind het belangrijk dat mijn dochtertje alvast wat Koerdisch spreekt voor ze op een Turkse basisschool terechtkomt”, zegt hij, terwijl hij het roze schooltasje van zijn dochter omklemt. „Voor mij is dat ook een emotionele kwestie. Voor ons voortbestaan als Koerdische natie is dat van existentieel belang.”
De slag om het kinderbrein tussen de Turkse autoriteiten en de vijftien tot twintig miljoen Turkse Koerden begint al vroeg. De Turken, die het laatste woord in deze kwestie hebben, zien onderwijs in het Koerdisch juist als een bedreiging voor de eenheid van de natie. Daarom leggen ze er al sinds jaar en dag vergaande beperkingen aan op. Tot begin jaren negentig van de vorige eeuw gold er zelfs een uitdrukkelijk verbod voor Koerden om in hun eigen taal met elkaar te spreken, laat staan dat er onderwijs in kon worden gegeven. Kinderen die op school Koerdisch spraken, konden vaak op een aframmeling rekenen.
Twee uur per week
Sindsdien zijn de regels enigszins versoepeld. Scholieren van boven de tien jaar oud mogen sinds 2002 twee uur per week Koerdisch hebben. Althans op papier, want in de praktijk werpen de Turkse autoriteiten meestal allerlei obstakels op, zodat de meeste Koerdische kinderen ook daarvan verstoken blijven. Ook is er een handvol universiteiten, waaronder de Dicle-universiteit in Diyarbakir, waar Koerdisch mag worden gedoceerd. Niet in een Koerdisch centrum maar in een Centrum voor Levende Talen. De voertaal op scholen en universiteiten is overal Turks.
Het is een revolutie en ik ben niet bang daaraan mee te doen
In de jaren met gewelddadige confrontaties tussen de Koerdische Arbeiderspartij PKK en het Turkse leger was er vaak nog minder mogelijk. Zo ging na de verwoestende gevechten van 2015-2016 tussen de PKK en het Turks leger in de oude binnenstad van Diyarbakir en andere Koerdische steden ook de Koerdische kleuterschool Zarokistan dicht. „Ik werd zelfs gearresteerd”, vertelt kleuterleidster Medya Yerlikoya (33) verontwaardigd. „Bij mijn verhoor vroegen ze me waarom ik Koerdisch onderwijs aan de kinderen had gegeven.”
Net als andere stafleden werd ze ontslagen en zocht ze haar toevlucht op een particulier kinderdagverblijf. Vorig jaar, na de overwinning bij de gemeentelijke verkiezingen van de Koerdische DEM-partij, die vaak wordt gezien als de politieke arm van de PKK, kon Zarokistan haar deuren echter heropenen. Ook Yerlikoya keerde terug. „Ik vind het belangrijk onze moedertaal aan de kinderen mee te geven”, zegt ze strijdlustig in een van de vrolijke leslokalen. „Het is een revolutie en ik ben niet bang daaraan mee te doen.”
Lees ook
Koerden snakken naar einde aan Turkse repressie na opheffingsbesluit van PKK: ‘De Turken hebben ons nooit als volwaardige mensen beschouwd’
Het vergt moed je zo openlijk in te zetten voor het Koerdisch, ook voor ambtenaren. „Er leeft nog steeds angst dat de Turkse regering onze gekozen burgemeester weer uit zijn functie zet, zoals ze vaker heeft gedaan, en een kayum [een aan de regering-Erdogan loyale zetbaas] aanstelt”, zegt een gemeentelijke ambtenaar, die anoniem wil blijven. „Dan zouden we allerlei projecten ter bevordering van het Koerdisch, op scholen of in theaters, voor niks hebben opgezet. Bovendien riskeer je dan je baan en kun je in financiële problemen raken.”
Koerdische borden
De ambtenaar vertelt hoe zij en haar collega’s in het moderne gemeentehuis al een flinke slag met het kantoor van de ook nog altijd aanwezige Turkse gouverneur moesten leveren, om op trottoirs borden voor voetgangers met niet louter Turkse maar ook Koerdische aanduidingen te mogen plaatsen. Ook kreeg de gemeente onlangs vanuit Ankara te horen dat wegens ‘noodzakelijke bezuinigingen’ allerlei subsidies voor Koerdische culturele activiteiten moesten sneuvelen.
Nog maar een op de vijf Koerdische kinderen onder de elf spreekt vloeiend Koerdisch
Veel Koerden in Turkije hopen dat er door de recente ontspanning tussen PKK en regering eindelijk weer meer ruimte komt voor het gebruik van hun taal. Tot dusverre heeft de regering van president Erdogan echter nauwelijks concessies op dit terrein gedaan. De PKK kondigde in mei aan dat ze zichzelf opheft en een einde maakt aan de gewapende strijd. Afgelopen vrijdag verbrandden de eerste PKK-strijders hun wapens in Noord-Irak, terwijl enige Turkse functionarissen toekeken.
Zelfs als het Koerdisch meer ruimte krijgt, zal het niet makkelijk zijn de neergang van die taal om te buigen. „Uit recent onderzoek bleek dat maar 9 procent van de ouders thuis Kurmanji [het voornaamste Koerdische dialect in Turkije] met hun kinderen spreekt”, zegt Reha Ruhavioglu, directeur van het Kurdish Studies Center, een ngo in Diyarbakir die politiek en sociaal onderzoek naar de Koerden doet.
Er is ook een groot tekort aan docenten Koerdisch. De Turkse minister van Onderwijs Yusuf Tekin maakte in het voorjaar van 2024 bijvoorbeeld de aanstelling van 20.000 nieuwe leraren bekend. Slechts tien van hen waren docenten Koerdisch. „Ik ken ook veel leraren Koerdisch die uiteindelijk bij gebrek aan werk maar een ander vak zijn gaan doceren”, zegt een Koerdische leraar in Diyarbakir die anoniem wil blijven.
„Als deze trends zich voortzetten, staan we er beroerd voor”, zegt Ruhavioglu. „Zelf geloof ik dat wanneer je geen Koerdisch spreekt, je identiteit verdwijnt. Als het erop aankomt, is onze taal het enige dat ons echt van de Turken onderscheidt.”
Generaties Turkse Koerden zijn vooral in de steden opgegroeid met het Turks, dat ze eerst op school en later op hun werk met collega’s spraken. Voor vaktaal, vooral in technische vakken, zijn ze eigenlijk alleen vertrouwd met Turkse uitdrukkingen. Ook via sociale media onderhouden ze zich hoofdzakelijk in het Turks met elkaar. Veel Koerden die wel Koerdisch spreken, kunnen er zich op papier nauwelijks in uitdrukken.
Van terrorisme beschuldigd
„Je moet ook niet uitvlakken dat veel mensen nog altijd een zekere angst hebben om Koerdisch in het openbaar te spreken en al helemaal om erin te schrijven”, zegt Murat Bayram, hoofdredacteur van de Botan Times, een van de weinige Koerdische websites. „Als je in het Koerdisch schrijft, ben je al gauw een terrorist in Turkse ogen.” Ook in het afgelopen decennium is er nog een handvol Koerden gedood wegens het spreken van hun moedertaal. Anderen raakten gewond.
De gedwongen assimilatie strekte zich zelfs uit tot namen. Bayram (35) legt uit dat hij in het Koerdisch Mirad heet in plaats van Murat, zoals de Turken hem registreerden. Zijn achternaam is eigenlijk niet Bayram maar Gundikî.
Ook Koerdische plaatsnamen werden verturkst. De Koerdische filmmaker Aram Dildar maakte hierover in 2022 de korte film Het adres. Daarin gaat een nieuw benoemde onderwijzer in het Koerdische zuidoosten van Turkije op zoek naar Yesilkö, de onvindbare, want herdoopte, plaats van zijn school. Niemand kan hem zeggen waar dat is.
Een probleem voor de Turkse Koerden is bovendien dat ze niet allemaal hetzelfde dialect spreken. Kurmanji wordt veruit het meest gesproken maar daarnaast is er ook nog het Zazaki, dat door een minderheid wordt gebruikt.
Vooral bij jongeren gaat de kennis van het Koerdisch snel achteruit. Uit een ander onderzoek, begin dit jaar uitgevoerd door het bureau SAMER, bleek dat nog maar een op de vijf Koerdische kinderen onder de elf jaar vloeiend Koerdisch spreekt. Velen spreken dat ook thuis niet meer.
Verwijten van dochter
Sommige jongeren storen zich daar aan. Vahap Coskun, een Koerdische hoogleraar constitutioneel recht aan Dicle-universiteit, vertelt dat zijn dochter die geneeskunde studeert onlangs een oudere vrouw moest behandelen die alleen Koerdisch sprak. Dat ging zijn dochter niet best af. Coskun: „Naderhand verweet ze mij: waarom heb je me niet beter Koerdisch geleerd? Toen geneerde ik me wel.”
Juist in de steden, ook in Istanbul, Ankara en Izmir, zijn er veelal hoger opgeleide jongeren die zich sterker bewust worden van hun Koerdische identiteit. Daarom wensen ze de taal beter onder de knie te krijgen, niet zelden als een reactie op Turkse repressie of discriminatie die ze hebben ondervonden.
Maar volgens Bayram vormen zulke jongeren en de kleine groepjes leerlingen bij de Zarokistan-school – evenals dure, particuliere kinderdagverblijven en universitaire Koerdische instituten – niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat.
Als je in het Koerdisch schrijft, ben je al gauw een terrorist in Turkse ogen
Ook de media zijn voor het overgrote deel Turks. Van de 477 televisiekanalen in Turkije, is er slechts een Koerdisch, legt Bayram uit. En die is dan nog in handen van de overheid, die het voor eigen propaganda benut. Een stad als Diyarbakir (met circa twee miljoen inwoners) telt elf dagbladen en niet één daarvan is Koerdisch. Ook financieel staan Koerdische media op achterstand: weinig bedrijven durven bij hen advertenties te plaatsen uit vrees voor moeilijkheden met de overheid.
Helemaal uitzichtloos is de situatie desondanks niet, zegt Bayram, wiens organisatie ook Koerdische schoolboeken (voor zelfstudie) uitgeeft en Koerdische journalisten opleidt. Hij herinnert eraan dat een jaar of twaalf geleden volop Koerdische publicaties waren toegestaan, zelfs kranten en tv-stations, omdat Erdogan toen de teugels tijdelijk had laten vieren. „Als er weer een sterke, charismatische Turkse leider is die dat wil, kan het Koerdisch weer snel terrein winnen.”
Hoogleraar Coskun ziet de toekomst van het Koerdisch in Turkije echter somber in, zij het niet voor de regio als geheel. In Irak, Syrië en Iran staan de verschillende varianten van het Koerdisch, dat enigszins op het Perzisch lijkt, er beter voor en is onderwijs in het Koerdisch wel toegestaan.
Coskun verwacht bovendien dat de Koerdische identiteit ook in Turkije niet snel verdwijnt. „Kijk naar de Schotten. Die spreken Engels maar hebben wel degelijk een eigen identiteit. Je kunt ook je identiteit uitdrukken via de kunst of zelfs via sport, bijvoorbeeld als supporter van voetbalclub Amedspor.” [Amed is de Koerdische naam voor Diyarbakir.]
Gretig proberen ook Koerdische schrijvers steeds een stapje verder te gaan. Trots vertelt Omer Fidan, co-voorzitter van PEN Kurd, een afdeling van de internationale schrijversbond, over een conferentie van Koerdische schrijvers en andere intellectuelen in Diyarbakir, met deelnemers uit onder meer Irak en Iran. „De Koerden kunnen niet leven zonder dat ze zich ook cultureel kunnen uiten”, zegt Fidan.
Daarnaast komen Koerdische schrijvers sinds een paar maanden wekelijks bijeen in het Huis van de Literatuur om Koerdische boeken en films te bespreken. Het is gevestigd in een oud huis in de historische binnenstad van Diyarbakir, gebouwd met de typische zwarte basaltsteen waaruit ook de indrukwekkende stadsmuren van Diyarbakir zijn opgetrokken.
Een van de mede-oprichters is Mehmet Dicle (48), die al verscheidene Koerdische romans op zijn naam heeft staan. Zonder slag of stoot ging dat niet altijd. „Bij mijn laatste roman, Berfa Sor [Rode Sneeuw], voerden de Turkse autoriteiten eerst onderzoek uit”, vertelt hij bij een glaasje thee op de schaduwrijke binnenplaats. „Ik zou een PKK-aanhanger zijn. Het doet er vaak helemaal niet toe wat je in werkelijkheid denkt, ze beschuldigen je gewoon hoe dan ook.” En hoe liep dit af? Dicle lacht en toont tevreden een gedrukt exemplaar van zijn boek.