
Als de eerste golfers op de baan verschijnen, met hun trolleys en zonnekleppen, heeft Jan de Waard al tien fuiken gelicht. In een krat schuifelen en wriemelen traag, haast mechanisch, scharen en staarten en gelede pootjes en voelsprieten over en door elkaar met een geluid van tikken en ruisen tegelijk, dat lijkt op regen.
Golfbaan Crimpenerhout, negen holes met veel waterhindernissen in de polder tussen Krimpen aan den IJssel en Krimpen aan de Lek, wil het de beginnende én geoefende golfer naar de zin maken. Voor de rode Amerikaanse rivierkreeft is al dat water een walhalla.
Jan de Waard (65) is een van een handjevol beroepsvissers die deze onstuitbaar oprukkende invasieve exoot wegvangen. Procambarus clarkii eet alles, waterplanten, kikkerdril en als het moet zijn soortgenoten, en tegen fatale ziektes voor inheemse zoetwaterkreeftjes is hij resistent. De ‘Amerikaanse rode’ – een van zes invasieve kreeftensoorten en de snelst groeiende – ondergraaft oevers en reist ook over land: in de nazomer kun je ze door de wei zien lopen of, met de kardinaalsrode scharen omhoog, zelfs over straat.
Biologen vinden dat al decennia geleden ingegrepen had moeten worden, maar er is nog steeds geen beleid en nu is het te laat. Dat zegt ook Jan de Waard. „In de polder voltrekt zich een ramp, er is niet tegenop te vissen.”
Nederland wordt overspoeld door buitenlanders. Het Markermeer groeit dicht met fonteinkruid, de Japanse kruiskwal teistert badgasten, en de nijlgans is zo ingeburgerd dat je hem nauwelijks nog een exoot kunt noemen. Op de green van de achtste hole scharrelt een hele familie.
Jan wilde altijd al visser worden, maar reed vijfendertig jaar met chemicaliën door Europa. Op een dag kwam hij thuis en hing de vlag uit. „Ik vroeg wat er aan de hand was. Ramona zei: ‘Gefeliciteerd, je bent beroepsvisser’.” Zijn vrouw had bij boeren en de gemeente gelobbyd voor het benodigde viswater en de vergunning geregeld. „Ik dacht: okee, dan ga ik een dag in de week vissen, maar ze zei: ‘Nee, het is alles of niets’.”
Sindsdien rijdt hij op zijn quadbike door de Krimpenerwaard om fuiken uit te zetten en op te halen. Aas is niet nodig. „Ze wandelen er zelf in.” Er zit ook weleens een visje bij. Op de golfbaan komen drie baarsjes met de schrik vrij. Eentje is in de fuik tot op de graat kaal gegeten.
De kreeftjes,150 kilo in een goede week, laat hij thuis dagen spoelen in schoon water om ze van algen en uitwerpselen te ontdoen. De meeste gaan levend naar de groothandel, een klein deel naar toprestaurants en soms organiseert hij een crawfish boil. Dan schept hij de tafel vol gekookte kreeftjes, deelt slabben uit en mag iedereen schransen. Zo doen ze het in Louisiana. Die staat was ooit Frans en crawfish was daar écrevisse. Bizar: vrijwel alle rivierkreeft in de Nederlandse supermarkt is voor consumptie gekweekt in China. Met ‘eigen exoot eerst’ zou het mes aan twee kanten snijden.
Het vissen heeft hem veel gebracht, zegt Jan. Mooi werk in de buitenlucht, al zijn de polders vol leven uit zijn jeugd onherkenbaar geworden. Langzamerhand kijkt hij nu uit naar een opvolger. Hij weet alleen niet of hij een visser of een ongediertebestrijder zoekt.
