‘Hij niet, hij is oké.” Ik was vijftien toen ik in een fuik-van-gevaarlijke-jongens fietste. Het was al donker en natuurlijk stonden ze precies achter dat tunneltje, daar onder de Leigraaf in Beuningen. Zij zagen mij wel aankomen, maar ik zag hen niet staan. Wat ze precies van plan waren weet ik niet, maar het zal ergens tussen mijn band lek prikken en me knock-out slaan in hebben gezeten.
Gelukkig hoorde Melvin uit mijn voetbalteam ook bij het knokploegje. Hij hield zijn capuchon op en keek me niet aan, maar ik kreeg wel vrije doortocht – waarschijnlijk ten koste van de stakker na mij, want ‘hij niet’ betekende toch vooral ‘de volgende wel’. Melvin en ik voetbalden nog het hele jaar in hetzelfde team, maar we hebben er nooit meer over gesproken.
Als ik het nieuws lees, denk ik soms terug aan dat hachelijke moment daar bij dat tunneltje. Wacht even, zeiden de christelijke partijen bijvoorbeeld nadat ze al hadden ingestemd met strafbaarstelling van illegaliteit én van hulp aan illegalen. Eigenlijk doen wij dat met de kerk ook; illegalen helpen. Wij willen wel een kommetje soep kunnen schenken. De SGP stelde dat „barmhartigheid nooit strafbaar mag worden”, het meest voor de hand liggend zou het dan zijn om, tsja, tegen de strafbaarstelling van barmhartigheid te stemmen. Ook al omdat het gewoon niet zo’n goed idee is. Politie, gemeenten, artsen; eigenlijk iedereen die in de praktijk te maken krijgt met de wet, is ook tegen. Maar de christenen stemden dus niet tegen. In plaats daarvan moeten er ‘nuances’ en ‘uitzonderingsbepalingen’ komen om te voorkomen dat – en ik citeer hier even het commentaar van het Reformatisch Dagblad, „de verkeerde mensen geraakt worden”. Wij niet, bedoelen ze maar te zeggen; wij zijn oké.
Ik dacht ook terug aan het tunneltje toen Mamoudou Gassama in 2018 razendsnel een flatgebouw in Parijs op klom om een peuter te redden. De Malinees verbleef illegaal in Frankrijk, maar mocht nu op de koffie komen bij president Emmanuel Macron. Die beloonde hem voor zijn heldendaad met een verblijfsvergunning. Zelfs het extreemrechtse Front National steunde het toekennen van de Franse nationaliteit: „Er zijn niet veel [migranten] die het verdienen, dus als iemand het wel verdient moet je hem die geven”, zei parlementslid Gilbert Collard. Met andere woorden: deze is oké.
Dat xenofobe politici zo redeneren, is natuurlijk goed te begrijpen. Pas als je transformeert in een soort Spiderman, mag je blijven; veel hoger kun je de lat voor migranten niet leggen. Pijnlijker is het hoe vaak dit soort voorbeelden haast triomfantelijk worden gebruikt als argument tégen xenofobie.
Alsof Wilders dan ineens beseft wat de zegeningen van migratie zijn
Vorig jaar dacht Mirjam Bikker van de ChristenUnie nog het vuur na aan de schenen van Geert Wilders te leggen, door een rijtje ‘goede migranten’ op te lepelen: „een Cody Gakpo, een Don Ceder, een Gidi Markuszower, een Sifan Hassan”. Wat denkt ze daar nou mee te bereiken? Dat Wilders opeens beseft wat een zegen migratie eigenlijk is? Het is een logische reflex: in een politiek klimaat waarin migranten voortdurend worden geproblematiseerd en gecriminaliseerd, wil je daar graag een positief verhaal tegenover zetten. Maar het enige wat Bikker doet, ongetwijfeld onbedoeld, is suggereren dat je als migrant iets uitzonderlijks moet presteren om erbij te horen. Je moet de Champions League winnen, Kamerlid worden, spion van de Israëlische geheime dienst, of zelfs meervoudig Olympisch kampioen. Dat zijn forse toelatingseisen.
Ik was Melvin destijds dankbaar, maar hij maakte de uitzondering niet voor mij. De strategie was gewoon: we pakken ‘m, tenzij iemand hem kent. Omdat het gedoe zou kunnen opleveren omdat ik een van hun namen kende, maar ook omdat het confronterend is als het slachtoffer opeens niet meer anoniem is. Begrijp me niet verkeerd, het is altijd – en dit mag best een keer in de krant – een goed idee om mij niet in elkaar te slaan. Maar het was toch mooier geweest als ze mij niet als positieve uitzondering hadden behandeld. Als mijn angstige, bekende gezicht ze had doen beseffen dat ze sowieso niet goed bezig waren. Maar het bleef bij ‘hij niet, hij is oké’: een uitzondering die de regel helaas alleen maar bevestigt.
