Column | Elkaar helpen als strafbaar feit

Twee mannen beklimmen de trappen van het deftige Radisson Blu Hotel in Antwerpen. Verwonderd kijken ze rond in de grote lobby met marmeren vloer. De dame achter de balie zoekt de reservering op en deelt de kamerpasjes uit. Tien jaar geleden was het. Het Belgische hotel was ongetwijfeld een aanbieding. We waren met z’n zessen, twee waren illegaal.

Achteraf gezien was ik medepleger aan een strafbaar feit. Je mag mensen zonder verblijfspapieren niet meenemen naar het buitenland. Je doet dan aan mensensmokkel. Maar dat realiseerden we ons niet.

Onze illegale vrienden, Ali Isiaka en Amadu Diallo genoten enorm van de grote kamer, de gestreken witte lakens, de ruime badkamer, het zwembad en de jaccuzi’s op de eerste verdieping en het uitgebreide ontbijtbuffet dat we oppeuzelden met uitzicht op Koningin Astridplein. Het is makkelijk om mensen te verwennen die niks gewend zijn. Niemand kwam identiteitspapieren checken.

We gingen uit eten, we gingen naar de Antwerpse Zoo. En we hadden gesprekken met hulpverleners om te kijken of het in België makkelijker zou zijn om een verblijfsvergunning te krijgen. Dat hadden de twee mannen gehoord in het illegalen-circuit. Dat was ooit zo, maar al lang niet meer, begrepen we. Ik schreef ook in NRC over het uitstapje.

Meer door pech dan iets anders waren ze op hun achttiende een verblijfsvergunning misgelopen

Als het nu door de Tweede Kamer aangenomen amendement over het strafbaar stellen van illegaliteit toen al wet was geweest, was mijn potentiële strafblad nu heel lang. Ik kende hen toen al vijf jaar. Sympathieke jongens uit Benin en Guinee, in Nederland vanaf hun vijftiende. Meer door pech dan iets anders waren ze op hun achttiende een verblijfsvergunning misgelopen. Jongens met precies dezelfde achtergrond en vluchtverhaal kregen zonder veel poespas verblijf, en zelfs een paspoort.

Natuurlijk hielp ik hen. Anderen deden dat ook en nog veel meer. En die mannen hielpen mij ook. Op de kinderen passen als ik onverwacht weg moest. Helpen bij een verhuizing van vrienden. En Ali kwam in de zomer naar de camping in Friesland, met wat kinderen zonder vakantiemogelijkheid uit zijn netwerk. Soms kwam ook een moeder van die kinderen mee. Zij bakte dan pannenkoeken in een trekkershut en liep met de schaal op haar hoofd naar onze picknicktafel. De andere campinggasten dachten dat we een stichting waren.

Na twintig jaar leuren en zeuren hebben beide mannen een verblijfsvergunning. Legaal werken ze even hard als toen ze nog illegaal waren, maar ze betalen nu wel belasting. Ali als voorman in een schoonmaakbedrijf, Amadu in een krokettenfabriek.

Ik fiets naar Ali in Rotterdam-Schiebroek. Bij een kop thee zegt hij dat het amendement hem niet verrast. Het past totaal bij de politiek van nu. De ene politicus wil nog strenger zijn dan de ander, dan krijg je dit. Aan de andere kant: burgers zullen mensen die hulp nodig hebben, blijven helpen. Dat zit ingebakken, denkt hij, zorgvuldig beschouwend als altijd.

De angst zal toenemen, vermoedt hij. De angst om tegen de lamp te lopen. Om verklikt te worden door de buurman. Dat vrezen mensen zonder papieren sowieso. Amadu heeft het hart nog steeds in de keel kloppen als hij een politiewagen ziet. Ali: „Dat zal dan ook gaan gelden voor de mensen om hen heen.”

Zijn conclusie: „We gaan meer op elkaar letten. Alleen niet op een fijne manier.”

Sheila Kamerman ([email protected]) doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag.