Voetballen in de VS, het leek me een uitstekend idee. Het was 1989, ik was achttien jaar oud en ik ging studeren aan een liberal arts college. Een geweldige voetballer was ik niet, maar goed genoeg, dacht ik, om in Amerika de sterren van de hemel te spelen. Amerikanen zijn immers voetbalbarbaren. Ze houden meer van basketbal, honkbal en American football, een sport waarbij spelers een ovale bal onder hun arm klemmen.
Het viel tegen. Het collegeteam bestond uit fanatieke spelers die, zoals voetbalcommentatoren dat noemen, ‘er kort op zitten’. Het bleken ijshockeyers die met stevige tackles en flinke schouderduwen hun conditie op peil hielden in de maanden zonder ijs.
Verbazingwekkender dan mijn eigen teleurstellende prestaties vond ik de aandacht die niet naar ons ging, maar naar het vrouwenteam. Met meer en betere coaches dan wij – de vrouwen hadden een heuse ‘staf’, inclusief fysiotherapeut – en met aanzienlijk meer publiek op de tribune deed de universiteitskrant verslag van hun wedstrijden. Konden wij slechts van dromen.
Bovendien verkeerden de voetballende vrouwen in hogere kringen. Tijdens lunches op de campus zag ik ze optrekken met honkballers, basketballers en footballers, van die maffe variant van het spel. Wij die soccer speelden wisten ons ongewenst aan hun tafeltjes.
Mijn roommate ontleedde de Amerikaanse samenleving voor mij en zei met grote stelligheid: „Soccer is voor meisjes, immigranten en linkse softies.”
Later hoorde ik dat dit standpunt zelfs was doorgedrongen tot de Amerikaanse politiek. De Republikeinse afgevaardigde Jack Kemp had in het Congres eens stevig uitgehaald: „Soccer”, concludeerde hij, was on-Amerikaans, „een Europese, socialistische sport”.
Cultuurschock
Als ik, in stil zelfbeklag, het lot van mannenvoetbal in Amerika betreurde, kwam ik steevast in aanvaring met mezelf. Want wat maakte het eigenlijk uit, deze reputatie-omkering? Ik was ergens beland waar vrouwenvoetbal voor vol werd aangezien en mannenvoetbal niet, nou en? Wat zei mijn geweeklaag over mijn liefde voor het spel? Was het me in Nederland dan vooral te doen geweest om alles rond het voetballen, niet om de sport zelf?
Nee, daar wilde ik niet aan. En eigenlijk, besefte ik al snel, bracht deze cultuurschok me iets bij: ik zag hoe arbitrair de status van een sport is. Of, ingewikkelder maar correcter gezegd: ik ontdekte hoe historisch contingent de maatschappelijke betekenis van een sport is. Ze is dankzij allerlei toevalligheden ontstaan binnen een specifieke historische context.
Neem Amerika. Daar heeft het vrouwenvoetbal een enorme vlucht genomen dankzij ‘Title IX’, ofwel de wet gelijke behandeling uit 1972. Die dwong universiteiten evenveel geld uit te geven aan sportende vrouwen als aan sportende mannen. Omdat universiteiten enorme budgetten reserveerden voor het spel met de ovalen bal en vrouwen die sport niet beoefenen, aan geen enkele universiteit, kwam er opeens veel geld vrij voor voetballende vrouwen. Heel veel geld. Het gevolg: soccer groeide in Amerika uit tot vrouwensport. Sterker: internationaal zou het Amerikaanse team decennialang het vrouwenvoetbal domineren. WK’s, Olympische Spelen, de hele boel.
Natuurlijk, ondanks historische contingentie zijn er wel een paar wetmatigheden te vinden rond vrouwenvoetbal. De interessantste komt uit Soccernomics uit 2009, van journalist Simon Kuper en wetenschapper Stefan Szymanski. Zij zagen dat in landen waar voetbal níet de grootste sport is, voetballende vrouwen weinig controverse en verontwaardiging oproepen.
Nu is dat maar een klein groepje landen. Toch klopt het. Zie Amerika, met een trits sporten groter dan voetbal. Zie Canada (ijshockey) en Australië (Australian rules football); vrouwenvoetbal heeft er aanzienlijk minder tegenstand ondervonden dan in landen waar voetbal koning is, zoals in Nederland, Duitsland of Italië; drie uit velen. In die landen – want deze sociologische wet werkt beide kanten op – zijn voetballende vrouwen lang bespot, terwijl vrouwen in sporten als atletiek, volleybal, handbal of zwemmen in diezelfde landen al lang zijn geaccepteerd.
Ook IJsland is een goed voorbeeld. De inwoners zien handbal als hun belangrijkste sport en dus is het niet gek dat hun nationale vrouwenvoetbalteam al jaren serieus meedoet op het hoogste internationale niveau. Best knap, met een bevolking van slechts 390.000 mensen.
Terug uit Amerika hoorde ik in Nederland zelden over vrouwenvoetbal. Ik herinner me felicitaties van voetbalvrienden bij de geboorte van mijn eerste dochter, in 2006. Ze werden gemaakt in combinatie met opmerkingen als: „Toch jammer, voor het voetballen.”
Niet als grap.
Oenige acties
Met de oprichting van de Eredivisie Vrouwen, een jaar later, en de eerste kwalificatie van Oranje voor een groot toernooi, weer twee jaar later, kondigde het besef dat vrouwen voetballen zich bij mij aan in rondgemailde filmpjes van blunders en oenige acties. Uit angst? Of onwennigheid? En waarom geen filmpjes over blunderende speelsters in het basketbal?
Mijn dochter ging zo vroeg als ze kon op voetbal. Dat was in Warschau, Polen, waar het gezin neerstreek. Na een paar jaar spelen zag ze op haar negende voor het eerst een profwedstrijd. In het stadion van Legia Warschau was nauwelijks een vrouw te bekennen. „Noem het een wekelijkse viering van mannelijkheid”, zei de Poolse vriend die ons vergezelde. En ja, er liepen inderdaad nogal wat mannelijke mannen rond: veel kaalgeschoren hoofden, weinig nek, ronde biceps, tatoeages op allerlei lichaamsdelen.
Ze zongen en scandeerden zo’n vijfennegentig minuten lang. Alleen op de eretribune zaten mensen op hun stoeltjes. Alle andere toeschouwers stonden voor de opgeklapte, door de Europese voetbalbond (UEFA) verplicht gestelde stoeltjes. Ook mijn dochter heeft bijna de hele wedstrijd gesprongen en haar Legia-sjaaltje boven haar hoofd in de rondte gezwaaid. Ze probeerde mee te zingen. De Pool naast ons zei met een glimlach: „Goed dat jullie niet verstaan wat ze probeert mee te brullen.”
De vele boetes die de UEFA de club uit Warschau oplegt geven een aardige indicatie van die teksten. In drie woorden: seksistisch, homofoob, haatdragend. Mijn dochter weet dat inmiddels. Desondanks zijn de avonden in het Legia-stadion voor haar nog altijd de maatstaf voor „een goede voetbalsfeer”. Het zegt iets over de paradoxale gevoelens waar nagenoeg iedere, beetje denkende fan mee rondloopt, zoals mijn dochter. Want terwijl ze Legia’s voetbalsfeer blijft prijzen, hoopt zij, net als velen, op meer gendergelijkheid in het voetbal.
Ze belandde een paar jaar na die eerste wedstrijd van Legia in Tirana, Albanië. Ze mocht meetrainen met jongens. Dat is in Albanië de enige manier om in clubverband te spelen, want meidenteams bestaan er niet. Bij de jeugd van Dinamo Tirana was ze het enige meisje. Op een dag stond een man langs de lijn die ik niet eerder had gezien. Telkens als mijn dochter Isa iets met de bal deed, goed of slecht, lachte, applaudisseerde of riep hij iets. Toch maar even poolshoogte genomen. Uit licht ongemak stelde ik de meest gangbare vraag onder vaders langs de lijn: „En, welke is van jou?”
„Oh, no, no son. I just heard: girl play!”
Hij had gehoord: bij Dinamo speelt een meisje. Dat wilde hij wel eens zien.
Voetbal is zonder enige concurrentie de grootste sport in Albanië. Het vrouwenvoetbal heeft er nog een lange weg te gaan: de hoogste divisie is tevens de laagste, met tien teams uit het hele land. Dat is het. Er is net genoeg geld voor de huur van een veld, plus vervoer naar uitwedstrijden.
Archaïsche discriminatie
Op haar veertiende mocht Isa meetrainen met een van deze teams, AS Femra Tirana. De omstandigheden bleken abominabel. De dames trainden op een klein kunstgrasveldje vol gemalen autobanden tussen de uitlaatgassen van Zogu i zi, een rotonde in het centrum van Tirana met immer gestremd verkeer. De materiaalzak bevatte een paar ballen op volle sterkte. De trainer was de tachtig gepasseerd.
Voor Isa was het niveau hoog. In vergelijking met Nederlands hoogste divisie was het bijzonder laag. De laatste keer dat beide landen tegen elkaar speelden won Oranje met 10-1. Desondanks bleek het enthousiasme en fanatisme onder de spelers enorm, op iedere training. Die paar vrouwen in Albanië die besluiten te voetballen kunnen rekenen op dedain, afkeuring of erger. Een gesprek met de aanvoerder van het team leerde dat ze meer moed had moeten verzamelen om te vertellen dat ze op voetbal ging, dan toen ze vertelde niet op mannen te vallen, ondanks een enorm taboe in Albanië op homoseksualiteit. „De verklaring is eenvoudig”, legde ze uit: „de beslissing om te gaan voetballen kwam voor mijn coming-out.” Het voetbal maakte haar een outcast. De homoseksualiteit lag voor haar omgeving in het verlengde daarvan, die leverde geen extra verontwaardiging op. „Dat was ook nauwelijks mogelijk.”
Nederlanders hebben de neiging meewarig naar zoveel ogenschijnlijk archaïsche discriminatie te kijken. Toch is dat misplaatst, zeker als het om vrouwenvoetbal gaat. Albanië is een arm land, waar de luxe van vrijetijdsbesteding tot voor kort slechts weinigen was gegeven. Nog in 1945 lag het analfabetisme rond de 80 procent en in 1991, toen het land zich na decennialange isolatie en een gruwelijke dictatuur tot de rest van de wereld wendde, concludeerde de Wereldbank dat het welvaartsniveau in slechts drie Afrikaanse landen lager lag.
Daartegenover staat Nederland, een van de welvarendste landen ter wereld dat door tal van historici van oudsher een grote tolerantie wordt toegedicht. Toch stond de KNVB pas in 1971 vrouwen toe te voetballen. Tot die tijd moesten ze ‘wild’ voetballen. De bond verbood clubs zelfs om vrouwen op hun velden te laten spelen. Nog in de jaren vijftig, twintig jaar na introductie van het vrouwenhockey, stelde de KNVB zich op het standpunt dat voetbal medisch ongeschikt is voor vrouwen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134475623-15f8f5.jpg|https://images.nrc.nl/PeZ8TkJNmzc19hxSmFaQOjteSDA=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134475623-15f8f5.jpg|https://images.nrc.nl/9lNWUHJQaoLGrDqlpc_Zcch4JEs=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data134475623-15f8f5.jpg)
Groepsfoto bij de eerste officeuze interland van het Nederlands vrouwenelftal, 1956.Archief Lenie van Wensveen – Van der Jagt. Collectie IAV-Atria
Toen het eenmaal mocht, volgde het commentaar. Een bekende voetbalcommentator noemde het vrouwenvoetbal „een lachertje”. Maar nog interessanter zijn de kennelijk neutraal bedoelde wedstrijdverslagen uit 1971. Neem Het Parool, kort na het door FIFA en KNVB geboycotte WK voor vrouwen in Mexico. „Inmiddels vechten de ‘dolle Johannen en Pietjes’ op het drassige veld verwoed door, vallend, gillend, wild en vaak machteloos trappend, als een klit om de bal heen draaiend, het overvloedige vlees onbekommerd door de motregen ploegend.”
Deze zinnen waren niet ondertekend door een man, maar door Hanneke Meerum Terwogt, later bekender onder de naam Hanneke Groenteman, iemand met enige faam (ook toen al) in feministische hoek. De ‘dolle Johannen en Pietjes’, als verwijzing naar actiegroep Dolle Mina, met overvloedig vlees, onbekommerd nog wel: geen gezicht natuurlijk. Vrouwen die voetballen… is lachen. Iets als: man bijt hond.
Onverschilligheid
Pas met de eerste successen van Oranje ging het snel. In 2009, toen Oranje op het eerste grote toernooi direct de halve finale bereikte (1,7 miljoen Nederlanders zagen het op tv). En in 2017 natuurlijk, met de winst op het EK in eigen land (4,2 miljoen tv-kijkers).
Vier jaar later ging Isa voetballen bij SDZ, in Amsterdam. Het was haar direct duidelijk dat, anders dan in Albanië, deze vrouwen geen grote offers hoefden te brengen voor het voetbal: geen woedende ouders het hoofd bieden, niet worden nageroepen op straat, geen drek op internet. Goed nieuws, natuurlijk.
Als invaltrainer ontdekte ik zelfs iets dat ik nooit met vrouwenvoetbal had geassocieerd: onverschilligheid. „Trainer”, vroeg een speelster halverwege de tweede training die ik gaf, „mogen we eerder weg vandaag?”
Later vertelde deze speelster me dat ze van haar ouders op een sport had gemoeten, maakte niet uit welke. „En als het dan toch moet, dan maar op voetbal.” Liever bleef ze thuis.
In het voetbal zijn de kansen voor vrouwen nog niet gelijk aan die voor mannen. Zoek bijvoorbeeld maar eens een vrouwelijke coach van een serieuze mannenploeg. En toch… als meiden voetbal kiezen omdat ze niets beters weten, dan is het taboe geslecht.
Natuurlijk, ik trainde liever geïnspireerde voetballers, maar ik besefte tegelijk, daar en toen, dat onverschilligheid betekent dat het goed gaat, erg goed, met de acceptatie van het vrouwenvoetbal in Nederland.
