Schrijver Yvonne Kroonenberg is nu ‘een mevrouw met een volkstuin’

Yvonne Kroonenberg (75), schrijver, zwemt drie ochtenden per week – als ik haar nou eens rond elven ophaal bij het Sportfondsenbad in Amsterdam-Oost, fietsen we samen naar haar tuin op de Federatie, een volkstuinencomplex vlak bij de Johan Cruyff Arena in Amsterdam-Zuidoost. Het is niet ver, halfuurtje ongeveer. Op een woensdag zit ze op een bankje bij de uitgang van het zwembad te wachten, natte krullen, zwemtas op schoot. „Koud, hè”, zegt ze zodra we buiten staan. Joep is vast vooruitgegaan om de kachel op de tuin aan te steken. Joep van Duijn is, af en aan, al zeker veertig jaar haar man. „Maar we kunnen ook hier koffiedrinken”, zegt ze, wijzend naar de bakkerij aan de overkant. Of nee, weet je wat we doen, we gaan lekker naar huis.

E-bike met fietstassen en een mandje. Helm op. „Ja, sorry”, zegt ze. „Maar als het IQ eruit valt, heb ik niks meer.” En weg is ze. Langs Artis en het Holocaustmuseum. Even stoppen bij het kruispunt. „Ga ik niet te snel?” En door, langs de Hortus Botanicus en de Portugese Synagoge. Ze woont op het Waterlooplein, nog geen honderd meter van waar ze werd geboren. Deur open, fiets mee de lift in, naar de zesde verdieping. „Kom binnen.” Ze stelt me voor aan de cavia’s, de wandelende takken, de kat – haar hondje is mee met Joep. Aan de buitenmuur een volière met twee zebravinken en een inwonende muis, de rest van het balkon is voor de kippen, drie zijdehoenders.

Koffie? Of wil ik soms een beschuitje? Nee, nee, zelf neemt ze niets en al helemaal niets zoets. „Suikervrees.” Ze weet niet anders dan dat haar moeder en twee oudere zussen zuchtten om hun figuur. Zij, als meisje, klaagde ook over haar ‘moeilijke figuur’. „Zeiden ze: waar heb je het over, jij hébt nog geen figuur.” Nu hoeft ze maar „naar een calorie te kijken” en hij zit al op haar heup. ‘Anorexia light’ noemt ze het. Niks ernstigs. „Ik ga nooit een facelift doen, mijn haar ga ik niet verven en tegen rimpels doe je niks. Aan je houding kun je wat proberen te doen, dat is bij mij mislukt, het enige wat mij nog helpt is niet dik worden.” Ze komt aan tafel zitten, springt weer op. „Even mensenkleren aantrekken.” Joggingpak uit, jurkje aan. „Nee, nú ziet ze er pas leuk uit”, zegt ze als ze haar slaapkamer weer uitkomt.

Yvonne Kroonenberg schreef in de jaren tachtig en negentig columns voor Playboy en Viva, voor NRC en het Vrije Volk. Ze gingen over mannen en vrouwen, seks en liefde, relaties, ruzies en over het ongemak en het gedoe dat er tussen mensen kan ontstaan. Columns werden bundels met titels die beklijven: Alles went behalve een vent (1989), Zij houdt van hem. Hij ook (1993), Het zit op de bank en het zapt (2001). Met haar kinderboeken erbij (vaak over pony’s en paarden) komt ze op veertig titels – ongeveer. Nu is er een nieuw boek: Wormen en aarde, met verhalen over tuinieren en haar tuin. Ze taalde nooit naar een tuin, schrijft ze, tot Joep haar opbelde vanaf de tuin van zijn tennisvriend, nu precies tien jaar geleden. „Hij zei: ik geloof dat ik niet meer zonder volkstuin kan leven.” De tuin naast die van zijn vriend stond te koop, niemand wou hem hebben. Het huisje vies en vervallen, eromheen een en al „woekerende narigheid”. Maar Joep, timmerman, zag dat het huis van steen was, het dak niet lekte en de kozijnen van hout waren. Hij was vastbesloten van de woestenij iets moois te maken. Yvonne Kroonenberg, die het woord schoffelen kende maar het nog nooit had gedaan, noemt zich sindsdien een ‘mevrouw met een volkstuin’.

Wormen en aarde?

„Herinner je je Balkenende?” Minister-president van 2002 tot 2010. „Die had het altijd over normen en waarden, normen en waarden. Iemand schreef toen ‘wormen en aarde’ en dat is altijd in mijn hoofd blijven hangen.”

In het boek komt een zus voor met een hekel aan tuinieren.

„Zij vindt: een fraaie tuin is als een mooie jurk, die hoef je ook niet zelf te maken. Ze zit graag in de tuin, maar haar buurvrouw onderhoudt hem. Je ziet zo dat we zussen zijn maar verder verschillen we in alles. Wat ik heel belangrijk vind, daar moet zij een beetje om lachen. En wat zij interessant vindt, daar kijk ik met verbazing naar. Met onze oudste zus had ik meer gemeen. Maar Cassandra is dood. Alvleesklierkanker. Heb ik ook talent voor.”

Voor kanker?

„Ik ben eruit gevist in 2018, gewoon bij een controle in de tietenbus. Het bleef toen bij een borstsparende operatie, maar later bleek ik drager van het BRCA2-gen, in 2019 moest het hele kippenhok eruit, eierstokken, baarmoeder en 22 lymfeklieren. Een hele havo-klas, zei mijn broer. In 2022 zat het in de andere borst. De vierde keer komt heus wel. Alleen niet vandaag. Chemotherapie heb ik geweigerd. Nee, dat is niet dapper, dat is inschatten hoe groot je risico is dat het weer terugkomt. Ik zei tegen de oncoloog: ik ben een vitale bejaarde, dat laat ik niet verziekstralen door chemo.”

Ben je daarom zoveel gaan zwemmen, om te herstellen?

„Ik ben daarom getrouwd. Anders heeft Joep niks als ik doodga. We wonen ook samen nu, heel gezellig, twee vogeltjes op één tak. Maar, we hadden het over de tuin…”

… en over je zus.

„We zouden bijenkasten op het complex krijgen en ik kreeg aangeboden om bijenles te krijgen. Ik heb meteen ja gezegd en dat zette ik op de familie-app. Appt m’n zus meteen terug: o, dan ga ik op wespenles. Jij schiet in de lach, maar ik dacht: gaat het een keer niet over kanker, krijg ik dit. Dat hou je altijd binnen families, hè. Dat je ineens heel kinderachtig een jengeltoontje aanslaat. Flauwekul natuurlijk, ik heb er geen kwestie van gemaakt.”

Maar je schrijft het wel op.

„Wat helemaal lastig is in een gezin, is als er één schrijft. In mijn columns maak ik grapjes, maar ik wil niet beledigen, niemand veroordelen en ruzie vermijd ik heel erg. Ik heb mijn zus opgebeld om te vragen hoe zij naar onze verschillen keek. Zij begon toen over onze vader. Hij was leraar, als je hem een vraag stelde, begon hij een lesuur. Daar had zij echt geen zin in, en nog niet, terwijl ik, ik wil almaar leren. Ik wil zoiets goed formuleren, ook als ik over de volkstuin schrijf. Ik zit daar met visjes die in een ander sociaal aquarium zwemmen dan ik. Ik ben elitair, ik lees boeken, ik hou van klassieke muziek, mij zie je niet bij een concert van André Rieu. Als de buren mollen bestrijden, ben ik daar heel erg tegen maar ik wil het zo opschrijven dat zij zich niet bespot voelen.” Eerste zin van haar column over mollen: „Eindelijk heb ik mollen!” Ze woelen, schrijft ze, de aarde stukken efficiënter om dan zij als tuinier.

Yvonne Kroonenberg in haar volkstuin
Foto Saskia van den Boom

Ben je nu ook imker?

„Ja, geen goeie, maar ik kan het wel. Met drie vrijwilligers schouwen we de kasten, met rustige bewegingen om de bijen niet te laten schrikken. Het gaat niet zo goed met ze, zoals het met de meeste bijenvolken niet goed gaat, door mijten en pesticiden.”

Te weinig honing?

„Honing is het doel niet. Mijn kippen hoeven geen eieren te leggen, de cavia’s hoeven niet op schoot, want daar houden ze niet van, de kat bepaalt zelf wat-ie doet. Dieren hoeven van mij geen nut te hebben, bijen niet, mensen ook niet.”

Pal naast de Federatie liggen de tuinparken Dijkzicht, Ons Lustoord en Nieuw Vredelust, elk met een eigen verenigingsblad. Het blad van Nieuw Vredelust had jarenlang Adriaan van Dis en Maarten ’t Hart als columnist. De Federatie heeft Yvonne Kroonenberg, ze schrijft een „columpie” en doet de eindredactie van het „krantje”.

Die tuincolumns werden een boek?

„Ik was bezig een heel ander boek te schrijven, over wildparken in Afrika. Ik heb een ranger-cursus gedaan en ik was van plan dat zo op te schrijven dat lezers die op safari gaan kunnen lezen wat de gids aan wetenswaardigheden vertelt die ze niet horen omdat ze precies op dat moment in hun tasje zitten te rommelen of hun kijker zoeken. Ik was net bij de termieten en toen kreeg ik kanker en toen kon ik het niet meer opbrengen. Corona kwam eroverheen, en ik dacht: niemand gaat nog op safari. Ik ook niet. Ik heb vrienden in Tanzania, ik heb Swahili geleerd, maar ik wil niet meer vliegen als het niet noodzakelijk is, dus ik ga niet. Op de uitgeverij vroegen ze of ik nog wat anders had liggen, ik zeg, ja, wat stukkies over m’n tuin, je mag wel kijken, maar het stelt niks voor. Waren ze enthousiast en wilden ze er een boek van maken. Wat er toen met me gebeurde…”

Blij?

„Ik had mezelf al helemaal afgeschaft, joh. Toen mijn vorige boek uitkwam [in 2023, een nieuwe selectie uit bestaand werk met de oude titel Alles went, behalve een vent ] heb ik een interview gegeven aan de Volkskrant. Nee, zo klinkt het alsof dat gul was van me, ik bedoel: het was een grote eer dat ze me wilden hebben. Ik ben allang geen Bekende Nederlander meer, toen zei ik al: ik ben een mevrouw met een volkstuin. Dat blijkt dus nu iets te zijn waar mensen belangstelling voor hebben.”

Voor de mevrouw of de volkstuin?

„Weet ik niet, ik ga me er maar niet in verdiepen. Ineens mocht ik weer meespelen, en dat is groot voor mij hoor. Misschien komt het doordat ik vroeger nooit werd gevraagd voor touwtje springen of kringspelletjes. Met vadertje en moedertje was ik altijd de hond, als ik al mee mocht doen.”

Betekent meedoen ook ertoe doen?

„Ik doe er helemaal niet toe, dat besef ik ten volle en dat vind ik prima. Het is de vreugde van een mailtje krijgen met de omslag voor je nieuwe boek. Heb je hem gezien?” Ze staat op en pakt haar laptop. Een cover in jarentachtigstijl qua kleur en lettertype en een foto van haar in tuinbroek.

In het echt zie je er minder mevrouwerig uit.

„Vind je? Ik kijk niet naar mezelf.”

Nooit niet of niet meer?

„Ik heb een slecht geheugen voor gezichten. Proposagnosie heet dat. Als ik jou morgen tegenkom, durf ik niet te beloven dat ik je herken. Het is zelfs zo erg, als ik plotseling een spiegel tegenkom dan doe ik een stap opzij; ook mezelf herken ik niet. Ik kan wel heel goed namen onthouden, woordjes leren, talen. Dat heb ik van mijn vader, hij was een talengenie, hij sprak er twaalf. Wat kan jij goed?”

Bevestigen boeken dat je bestaat of mag bestaan voor mijn part?

„Nee joh, weet je wat mij bestaansrecht geeft? Ik heb mensen heel snel door en dan ga ik ze helpen.” Ze kijkt me vorsend aan: „Voor mij ben jij een schilderijtje dat een beetje scheef hangt, en dat wil ik dan recht hangen. Als me dat lukt, ben ik blij dat ik dat kan. Ik neem niet gemakkelijk ruimte in, ik zoek voortdurend het loket om af te rekenen als iemand iets aardigs doet of zegt. Dan denk ik: zal ik bloemen kopen, chocola? Weet je, zo moeilijk is het allemaal niet, ik ben natuurlijk psycholoog…” Ze studeerde in Leiden en voor ze begon te schrijven was ze vijf jaar psychotherapeut bij een huisartsenpraktijk. „Ik was geen gewenst kind, ik was er doordat een pessarium het niet deed. Plus Joden natuurlijk, dat helpt ook niet. En mijn moeder vond mij niet zo leuk, ze vond me raar. En ik begrijp dat.”

Wat voor kind was je dan?

„Dit heeft allemaal niets te maken met tuinen, hè. Maar goed, mijn ouders hebben samen de oorlog meegemaakt, ze zaten ondergedoken op negen adressen. Dan ben je 17, zit je ondergronds. Mijn vader probeerde mijn moeder Russisch te leren, dat is hem niet gelukt. Er was ook nog een abortus tijdens die onderduik, heel verschrikkelijk allemaal. Na de oorlog was er geen sprake van dat ze hun eigen leven mochten voortzetten. Er moest getrouwd worden. Mijn moeder was voor de oorlog verpleegster. Haar ouders en al haar vrienden waren vergast. Haar schoonmoeder, een krokodil van een vrouw, vond dat ze maar gauw zwanger moest worden, dan zou het gehuil om haar familie wel overgaan. Dat werd Cassandra. Binnen de kortste keren had mijn moeder er vier en tegen de tijd dat die groot waren en zij eindelijk weer de verpleging in kon, kreeg ze MS. Mijn ouders zeiden altijd: neem geen kinderen, kind, die kosten je je vrijheid. Alleen mijn broer heeft kinderen gekregen.

Yvonne Kroonenberg en Joep van Duijn in hun volkstuin
Foto Saskia van den Boom

„Mijn vader had tolk willen worden, of schrijver, hij werd leraar Engels. Hij had de vervelende gewoonte om iedereen op zijn intelligentie te beoordelen. ‘Razend intelligent’, ik hoor het hem zo zeggen. Ik kon goed leren. Ik was 5 toen mijn een na oudste zusje ergens naar wees en vroeg: wat staat daar? Ik zei: daar staat gevaarlijke glooiing. Als ik een nieuw woord leerde, maar ik wist nog niet wat het betekende, dan ging ik het vast gebruiken alsof het iets betekende. Doe niet zo raar, zei mijn moeder dan. Stel je niet zo aan.”

Is het nog goedgekomen tussen jullie?

„Op mijn zestiende zei ze iets lelijks over een vriendje van me. Ik wilde er net tegenin gaan, toen ik bedacht: dit gaan we niet doen. Als we het in huis een beetje gezellig wilden houden, moet ik niet snibben, niet snauwen, niet puberen. Niet boos tegen haar doen. Voor mij was ze misschien geen goede moeder, maar tot haar dood ben ik een goede dochter voor haar geweest. Heb jij kinderen? Vind je ze leuk? En kun jij het grote gevoel voor ze opbrengen?”

Je boeken hebben je heel bekend gemaakt.

„Ik vond dat BN’er zijn helemaal niet zo leuk, hoor. Door die eerste boekjes, over de liefde en over mannen, kreeg ik de reputatie van geduchte tante. En eigenlijk kwam me dat wel goed uit. Vrouwen lagen in een deuk om mijn stukjes en mannen werden een beetje bang van me en ik liet dat zo. Een beetje zoals zwanen. Die hebben de reputatie dat ze je arm kunnen breken, je moet voor ze uitkijken. Onzin natuurlijk, ze maken een ontzettende hoop herrie, maar als je rustig op ze afloopt merk je vanzelf dat het allemaal niet zoveel voorstelt. Ik ben vriendelijk in de omgang, ook met mannen. Als iemand iets wil, of iets probeert, dan faciliteer ik dat. Altijd. En ik stel wensen van mensen niet boven die van dieren, dieren niet boven planten, planten niet boven onkruid. Alleen als de een de ander vermoordt, zoals pispotjes doen met rozenstruiken, ja, dan grijp ik in.” Ze staat op en wijst naar een voormalig bosje groen in een terracotta pot. „Hij was prachtig, met gele bloempjes. Binnen een week deed-ie niks meer. En dan denk ik: ach kind nou toch, we zullen eens kijken wat we kunnen doen. En kijk, nu gaat-ie het toch weer proberen.” In de pot ernaast staat ook bepaald geen sierplant. „Die ging het ook niet meer doen. Nou schat, dan denk je er toch eerst even over na? Dan is iets maar niet mooi of goed, dat interesseert me niks.”

En tuinieren, dat kon je al?

„Ik was er een beetje bang van, zo grimmig als deze tuin eerst was. Steeds koos ik een stukje waar ik het aandurfde. Zo heb ik het mezelf geleerd. Van huis uit heb ik niets meegekregen. Voor mijn vaders werk verhuisden we naar Scheveningen, toen hadden we ineens een achtertuin. Mijn vader was vast van plan de tuin tot bloei te brengen en als de Grote Zaaier ging hij rond met een zak zaad. Mijn moeder zei: hou maar op, Lex, dat wordt toch niks. Het werd niks. De boel is betegeld en dat was dat. Het gekke is, ik heb nooit geweten dat we buiten woonden. Dat er een zee in de buurt was, duinen, natuur. Mijn vader wist de namen van alle vogels en schelpen, maar hij heeft me er niks van geleerd.”

Lees je er veel over?

„Ook wel. Al zit er een grens aan wat ik nog leuk vind om te weten. Als iemand me iets uitlegt en ik snap het, dan ga ik het doen. Zo doe je schoffelen. Als je dit laat staan, gebeurt er dat. Laat bananenschillen in water rotten, dat is geweldige mest voor je rozen. Ik probeer wat, er mislukt van alles, het wordt bij mij nooit zo mooi als bij anderen, maar ik reken het gauw goed. Ik kan goed tegen kleine tekortkomingen, ik leg mijn wil niet op aan de tuin.”

Een week later. Het tuinhuisje Aarde ligt aan de Planetenlaan. Donderdagochtend half 11, Joep is er, Yvonne niet, het is haar nog te koud om hele dagen op de tuin te zijn. Joep heeft zojuist een wastafel zo afgezaagd dat-ie in het wc’tje past, de waterleiding sluit hij zelf aan. Hij timmerde de houten beschutting tegen de slootkanten langs de achter- en zijkant van het huis, legde de buitendouche aan en bouwde een houten kast voor het tuingereedschap. Hij betegelde de vloer van het huisje, egaliseerde het granieten aanrecht, sloot de gaskachel aan. Binnen is één ruimte met een keukentje, eettafel en het eerste waar je oog op valt: een tweepersoonsbed onder een wolkwitte klamboe. Op het dekbed staat het woord ‘liefde’ in alle talen. In de zomer van 2018, na de eerste operatie, zijn we hier gaan wonen, zegt Joep. „Yvonnes idee.” Nu verkassen ze elke zomer voor een paar maanden naar de tuin.

De tuin begint mooi op te komen. De roos bloeit, de madeliefjes springen uit het gras, en overal vergeet-me-nietjes. „Echte volkstuinders kijken daarop neer”, zegt Joep. De blauwbloemige planten groeien te makkelijk en te grif. Hij wijst naar de rand van de tuin waar het skelet van een boom staat. „Een eik. Die moest weg van het bestuur van de vereniging.” Een buurman heeft hem helpen afzagen en toen is hij gestorven. Even verderop, precies in het midden van het grasveld, staat een slanke boomstronk met daarop een parasol gevlochten van wilgentenen. „Dat was een spar”, zegt Joep. „Bomen schijnen met elkaar in contact te staan. Toen de eik ging, stierf de spar ook.”

CV
CV

1950
Geboren in Amsterdam
1953
Verhuizing naar Scheveningen
1968
Gymnasiumdiploma
1975
Masterdiploma psychologie Universiteit Leiden
1975
Psychotherapeut bij een huisartsenpraktijk
1981
Eerste columns voor NRC, Het Vrije Volk en Playboy
1986
Eerste bundeling van columns, Alle mannen willen maar één ding
1989
Eerste jeugdboek, Koosje
2011
De familieblues, over familieverhoudingen
2025
Wormen en aarde (Uitgeverij Pluim) over tuinen
Yvonne Kroonenberg woont met Joep van Duijn in Amsterdam.