De waarde van kunst is de waanzin van miljoenen. Kunst is rijkemensenspeelgoed. Vorige maand werd ‘Miss January’ van Marlene Dumas geveild voor ruim 12 miljoen euro. Voor ‘Baby Boom’ van Jean-Michel Basquiat werd bijna 81 miljoen euro overgemaakt. Maken miljoenen een kunstwerk beter? Mooier? Of maakt hun prijs de eigenaar beter en mooier?
In 2004 betaalde een vermogend Amerikaans echtpaar een gerenommeerde New Yorkse galerie 8,3 miljoen dollar voor een schilderij van Mark Rothko. Het bleek een van meer vervalsingen te zijn, geschilderd door een kunstenaar annex wiskundeleraar uit China (dat laatste weetje doet niet ter zake maar het wordt steevast vermeld, dus hier dan ook maar).
Zijn vervalste Rothko is het uitgangspunt voor de voorstelling Rohtko van het Dailes Teater uit Riga, nu te zien op het Holland Festival. De vier uur durende theater-trip is een wervelwind over kunst, liefde en lust, waarin uitbundig wordt geacteerd, gezongen, gedanst, gefilmd. Er zijn verrassende zijsprongen, zoals een scène over de intimiteit van een ander zien eten. En steeds gaat het over echt en niet echt, authentiek of fake. Vandaar de titel: Rohtko. Geen vergissing maar een variatie op neplogo’s als YLS op de namaak Yves Saint-Laurent-tassen en Adadis op valse Adidas-sneakers.
De regisseur heet Twarkowski, als een nepper van het Russische filmgenie Tarkovski. Maar Lukasz Twarkowski is geen namaak-Tarkovski. Hij is een Poolse regisseur bij het Letse Dailes Teatris, dat zich nadrukkelijk als Baltisch profileert. Die thuis Frans spreekt met zijn vrouw en hun kinderen. En die zich in het Engels verstaat met zijn Letse, Poolse, Chinese en Duitse acteurs.
Wie is de echte Twarkowski? Voor nu is dat de vrolijke, wilde man in de theaterfoyer in Riga, wippend op zijn stoel, borrelend van beukend enthousiasme. Hij heeft het over de Amerikaanse verzamelaars die graag vertelden hoe ze elke dag samen bij hun Rothko zaten te huilen van ontroering. Toen bleek het werk namaak te zijn en droogden subiet hun tranen op.

Valse tranen
Die tranen zijn essentieel. Het keurmerk van Rothko-schilderijen is dat ze de toeschouwer letterlijk aan het huilen maken, zegt Twarkowski. Maar in hoeverre zijn het nog de echte schilderijen? Rothko werkte met slecht houdbare kleuren. Het rood van zijn fameuze Seagram Murals is na veertig jaar verbleekt en allang niet meer wat hij schilderde. Dus waar huilen de mensen dan om?
Een vervalsing voor waar aannemen, kan voortkomen uit een diep verlangen. Wie Han van Meegerens ‘De Emmaüsgangers’ nu ziet, kan zich niet voorstellen dat dat doek ooit is aangezien voor een echte Vermeer. Het doek lijkt nergens op en toch echtte een ploeg serieuze kunstkenners het, want ze wilden het zo graag.

Twarkowski: „De vraag is: waren de tranen van het echtpaar vals of was het schilderij vals?”
Ik: „Bestaan er valse tranen? Een traan is altijd echt.”
Twarkowski: „Dat is waar dit stuk om draait. Wat is echt? Wat is fake? Dat is steeds de vraag. Voelt een humanoid iets? En zo niet, bedondert hij de zaak dan?”
Langs allerlei sporen voert het stuk ons telkens van ‘wat is echt?’ terug naar de vraag ‘wat is kunst?’ En hoeveel is ontroering waard? 8,3 miljoen dollar?
Het probleem van theater is de code: we nemen voor echt aan wat er op het podium gebeurt.
Rohtko is een voorstelling over authentiek en kopie. Over fraude of geen fraude, over vervalsing of verandering. Twarkowski zet tegenover de Westerse kijk de Chinese blik op kunst: „Westerlingen denken Newtoniaans, ze trekken conclusies uit de verschijnselen die in de kern onveranderlijk zouden zijn. Voor Chinezen ligt dat anders. Daar gaan kunstenaars uit van het oorspronkelijke werk en aan de slag met de herinterpretatie. In de Aziatische traditie past iets als de NFT [non fungible token, digitaal kunstbezit]. Het idee is ‘echt’, iemand betaalt ervoor, die is de eigenaar. Maar een idee kun je altijd verbeteren en veranderen.”
Ik: „Waar blijft in de Chinese visie de magie van het ware?”
Twarkowski: „Dat is jouw westerse kijk. Wat jij een vervalsing noemt, is dat niet. De inzet is verdere ontwikkeling.”
Maar er zijn grenzen. De film The Brutalist komt ter sprake. Het Hongaars van de Amerikaanse hoofdrolspeler Adrien Brody (zijn moeder was Hongaarse) werd met AI verbeterd. Dat kwam hem op kritiek te staan en dreigde hem even zijn Oscar te kosten, want was dat geen vervalsing? Ik beschouw die AI-verbetering als een filmtechnische ingreep, vergelijkbaar met flatteuze belichting of silhouetverbeterende kostumering. Maar voor Twarkowski doet het afbreuk aan een schitterende film. Hij hecht aan Brody’s ‘echte’, eigen Hongaars. „Want een stem is doorslaggevend voor wat een acteur doet.”

Scène uit ‘Rohtko’ van regisseur Łukasz Twarkowski.
Videobeelden
Rohtko speelt zich af in twee Chinese restaurants. Of nee, het is er één. Het andere ernaast is een spiegelbeeld, precies hetzelfde restaurant met in omgekeerde opstelling het aquarium, de rode lampions, de parafernalia, de tafeltjes, de kassa met een Aziatische man erachter. Welk van de twee is het echte restaurant?
Twarkowski: „Elk Chinees restaurant is per definitie een kopie, die zijn overal ter wereld hetzelfde.”
Identiek zijn ze niet. In het ene restaurant zitten andere mensen dan in het andere. Links zitten bijvoorbeeld een grimmige Rothko met zijn vrouw. Rechts zit een melancholieke toneelspeler met een collega. Zal hij Rothko gaan spelen? Zij moedigt hem aan, want hij is „zo’n mooie acteur”. (En dat is hij, hemel, wat speelt die man mooi en breekbaar).
Maar bij die verdubbeling blijft het niet. Door beide restaurants schuiven zes cameralieden in het zwart. Een zwarte outfit is een theatraal signaal: je ziet me wel, maar ik ben er niet. Dat is een vervalsing van de werkelijkheid en het publiek gaat er moeiteloos in mee. Het wordt beloond met videobeelden op drie filmschermen boven het dubbele restaurant, met de toneelopening als het caleidoscopische split screen uit de filmkunst. In een jazzy montage halen de filmbeelden de acteurs die eronder spelen dichtbij, ze echoën en vertragen ze. Iedere acteur die close in beeld komt, is vanzelf een filmster.
De beelden zijn elke avond anders, verzekert de assistent-regisseuse: „De cameralieden werken met een draaiboek, maar ze hebben ook de vrijheid om te filmen zoals het goed voelt voor ze. We monteren hun beelden live. Ik word nog vaak verrast.”
Twarkovski: „Ik neem alles wat ik meemaak mee in mijn voorstellingen en daar zit zeker film bij. Ik ga liever naar de film dan naar het theater.”
Theater wordt film, film wordt theater. De hybride wordt een achtbaan die het sensationele verhaal van de valse Rothko omleidt naar een voorstelling over het wezen van het theater.
Authentificatie van theater is simpel: elk echt gespeeld stuk is echt.
Maar neem de scène met de beide Rothko’s. De man in het restaurant rechts is Rothko niet, hij is de weifelende acteur. De andere man links geeft Rothko gestalte en dus ís hij hem. Maar nee, ook hij is Rothko niet. Niet echt.
Twarkowski: „Het probleem van het theater is de code: we nemen voetstoots voor echt aan wat er op het podium gebeurt. Maar alleen de actéurs zijn echt.”
Daarom mikt hij er in zijn regie op door te laten schemeren wie er achter dat spel steekt. Je ziet een personage, maar je krijgt de acteur. Die speelt zijn rol, maar gaat er niet in schuil.
Ik: „Dat is de methode van Pina Bausch, die legde het accent op haar dansers als persoonlijkheden. Is zij van invloed op uw werk?”
Twarkowski: „I love Pina. Ze zei: ‘Mij kan het niet schelen dat mijn dansers goed dansen, mij interesseert hoe ze zich bewegen en waardoor dat komt.’ Dat was een inspiratie. Een acteur geeft me iets aan, brengt iets mee wat alleen hij of zij in huis heeft en de anderen gaan daarop door.”

Scène uit ‘Rohtko’ van regisseur Łukasz Twarkowski.
Foto Artürs Pavlovs
De voorstelling is enerverend en wordt steeds spannender, maar na drieënhalf uur begin ik me zorgen te maken. Hoe draai je hier een punt aan, hoe zal Twarkowski zijn voorstelling afhechten?
Dat doet hij met een minutenlange beeldcollage op de filmschermen. Alles wat voorbij kwam, passeert opnieuw maar anders, in deze meeslepende ontknoping van Rohtko. Het is een kunstwerk op zichzelf van Twarkowski, die zegt: „Ik ben het liefst beeldend kunstenaar”. Kan zijn, maar ik zie de theatermaker, hij hijgt: Ik kan zonder kunst niet leven. Ik wil niet leven zonder kunst.
Juist in de grote theaterzaal komt zijn beeldenstorm tot zijn recht. Die zou ook als videoinstallatie in een museum of galerie vertoond kunnen worden, maar dan was hij niet echt. Het is een ervaring voor met z’n allen in het donker, samen één ademend lichaam, verdeeld over honderden stoelen.
