
‘Hier zeiljacht Raspa”, klinkt het uit de luidspreker in de verkeerscentrale van Scheveningen. „Wij komen uit het zuiden en willen naar de Tweede Haven.” Scheveningen aanlopen is soms een puzzel. Met veel wind uit de verkeerde hoek en stroming voor de pieren moeten comfort en veiligheid een compromis sluiten. Vandaag is niet zo’n dag. Door de hoge ramen van de fonkelnieuwe centrale op het noordelijke havenhoofd, die zelf haast voelt als de brug van een schip, is te zien hoe een jacht over een vlakke zee komt aanschuiven naar de havenmond. Ergens in de verte drijft een geel schip van Rijkswaterstaat, een boei, nog een boei, windmolens vastgeprikt aan de horizon. „Raspa, komt u verder”, antwoordt nautisch verkeersbegeleider Gertjan Pronk. „Geen bijzonderheden.”
Bijzonderheden: dat kan een vertrekkende trawler of manoeuvrerend werkschip zijn, de reddingboot die door de smalle ingang komt stuiven voor een oefening, roeiers in hun pilot gig. Een enkele keer is het wat Pronk „zeevaart” noemt, zoals een coaster of koelschip. Echt grote schepen kunnen hier sowieso niet binnen. En sinds de containerscheepjes van de Norfolk Line zijn verdwenen en de terminal voor cruiseschepen er goddank niet is gekomen, is het hier nog overzichtelijker.
Een compromis, dat is deze haven zelf ook. Rotterdam kreeg al de Nieuwe Waterweg, Amsterdam het Noordzeekanaal, IJmuider vissers een eigen haven. In 1899 kreeg Den Haag ten slotte groen licht voor een haven achter de duinen, zodat de vissers hun bomschuiten niet langer op het strand hoefden te varen. Mits die bij hoog water niet dieper dan drie meter zou zijn. Dan konden vijandelijke oorlogsbodems er niet binnen én hoefde het Rijk aan de ingang geen duur fort te bouwen. Er kwam alleen een ‘semafoor’ met vlaggen- en andere seinen uit de tijd vóór radio en radar.
‘Port of The Hague’ zou er eerst op de verkeerscentrale komen te staan, die zojuist officieel is geopend, zegt havenmeester Roel de van der Schueren. Het werd, bescheidener en ook een beetje met oog op de lokale eigendunk, ‘Scheveningen Haven’. Officieel is het nu trouwens ‘Bediencentrale’, want van hieruit worden ook alle Haagse bruggen bediend. En als je zou stranden in de Victory Boogie Woogie Tunnel of een andere verkeerstunnel, zien ze het hier op een metershoge wand beeldschermen.
Het uitzicht over zee is weids, maar het is geen Panorama Mesdag. Want hier staat nu ook wellness-hotel Marina Beach, dertien verdiepingen. Vanuit bad kun je daar tot IJmuiden kijken. Maar de verkeersleiders hebben geen vrij zicht meer langs de kust. Dat is een groter probleem voor de radar die, als hij op de centrale zou komen, een dode hoek heeft.
Vlak voor de centrale staat nu een tijdelijke radar, maar die moet weg. Waarheen met de radar? Op het dak van het hotel? Te hoog; de radarbundel zou dan dan over het verkeer in de vaargeul en de havenmond heen ‘kijken’. Andere locaties: te ver, ongewenste reflecties. Eigenlijk is maar één plek geschikt: op het zuidelijke havenhoofd, pal aan de overkant. „Wie deze puzzel heeft opgelost, valt niet meer na te gaan”, zegt de havenmeester. „Daar moest óók een lichtbaken komen. Waarom zetten we dat nieuwe licht en de antenne dan niet samen op één mast?”
En de mast, die was er al. De oude radarmast, die nog op de gesloopte semafoor heeft gestaan, hoeft niet naar de schroot, maar wordt nu gezandstraald en lichtgrijs gespoten. De fundering is gestort, in juli schijnt aan de overkant het nieuwe licht en draait op 27 meter boven NAP de nieuwe antenne. Noem het een compromis, een geniale inval, of noem het gewoon logisch.
