Het is hier om te stikken, in deze eerste zaal van de hoofdtentoonstelling op de Architectuurbiënnale van Venetië. Het is er aardedonker en er hangen tientallen airco’s die met veel herrie stromen kleffe lucht over ons uitbraken. Wegwezen hier, zegt je instinct. Pas op, is dan ook de boodschap: dit is wat ons te wachten staat in onze snel opwarmende wereld.
Maar na dit dystopische begin krijgt het optimisme toch al snel de overhand. Deze biënnale schotelt ons een vindingrijk mengsel voor van technologie en natuur waarmee de mensheid zich niet alleen tegen de elementen kan beschermen, maar vooral tegen zichzelf.
Daarvoor hebben we wel verschillende soorten intelligentie nodig, is het uitgangspunt van de curator van deze editie, de Italiaanse ingenieur-architect Carlo Ratti. Hij is als hoogleraar Urban Technologies aan de MIT in Boston verbonden en ook aan het Amsterdam Institute for Advanced Metropolitan Solutions (AMS). Zijn hoofdtentoonstelling heet dan ook Intelligens. Natural. Artificial. Collective., waarbij ‘gens’ in Intelligens staat voor het Latijnse woord voor mens. De expositie omvat 750 deelnemers en ruim 300 projecten. En dan zijn er nog de 66 landenpaviljoens met elk een eigen verhaal (behalve Israël en Rusland, die dit jaar dicht bleven).
Alles bij elkaar is het is een stortvloed aan ideeën, ontwerpen, beelden en teksten, even vermoeiend als inspirerend, maar uiteindelijk hoopgevend. Dat moet ook wel: als je als architect (en bezoeker) niet gelooft dat het allemaal ergens toe dient, begin je er al niet aan. De behoefte aan een andere manier van werken en samenwerken is urgent. Dat de bouw wereldwijd verantwoordelijk is voor 40 procent van de CO2 uitstoot is juist een aansporing nog harder te zoeken naar een constructieve rol voor de architectuur bij het oplossen van de klimaatcrisis. De tijd van de bezielde eenling, de ‘starchitect’, is voorbij. Dit moeten we samen doen.
Op de veranda
Naast alle technologische oplossingen zijn er veel projecten in Venetië die op een lo-tech manier beogen mensen samen te brengen. Het Amerikaanse paviljoen bijvoorbeeld heeft als thema de porch, zeg maar de veranda – een overgangsgebied tussen publiek en privaat dat contact en ontmoeting aanmoedigt. Binnen is een prototype te zien van het bekendste artefact van de porch, een hedendaagse variant op de schommelstoel.
Ierland laat ook een prototype zien, van een ruimte voor de Citizens’ Assembly, een soort burgerberaad waarin sinds 2016 een groep Ieren bij elkaar komt om voorstellen aan de overheid te doen. Het is een mooi rond houten gebouwtje met bijbehorende soundscape; van binnen is het enige meubelstuk een lange ronde houten bank voor ‘niet-hiërarchische communicatie tussen vreemden’.
Een opbeurend voorbeeld van het inzetten van het digitale domein om het fysieke te verbeteren, komt uit Albanië, waar schoolkinderen de game Minecraft gebruiken om hun eigen wijk te verbeteren. Dit staaltje participatief urbanisme is van de Block by Block Foundation, een nonprofit van Minecraft die hierin samenwerkt met de Verenigde Naties.
Als je op deze voorbeelden terugkijkt, valt op dat het middel – een fysiek gebouw, videogame, robot – er niet eens zozeer toe doet. De middelen dienen een doel en dat is de gezamenlijkheid. Het collectieve.
Praten met een robot
Het ‘Artificial’ gedeelte van de tentoonstelling voelt inderdaad het meest… kunstmatig. Praten met een mooie vrouwelijke robot over het klimaat, een robot die jou nadoet als je op een steeldrum slaat: leuk, maar het is niet meteen duidelijk hoe dat ons verder brengt. Dat zie je wel meteen aan de talloze nieuwe bouwmaterialen uit bestaande grondstoffen. 3D-printen met houtvezel, bijvoorbeeld. Of bacteriën toevoegen aan bouwpuin om nieuwe bakstenen te maken van graniet, beton, zand of zaagsel. In het Spaanse paviljoen, dat er als beste in slaagt het evenwicht te vinden tussen uitleg, beeld, techniek en toepassing, staan twee zuilen, een van materialen die je in de bouwmarkt zo uit de schappen kunt halen, en een van hergebruikte materialen. Aan jou de keus.
In deze overweldigende hoeveelheid ideeën, ontwerpen, beelden, video’s en teksten worden de kleine ideeën die juist voor iets groots staan, extra aantrekkelijk. Niet voor niets komt de Amerikaanse architect Jeanne Gang, die grote gebouwen ontwerpt, met vogel- en vleermuishuisjes en een app waarmee bezoekers de diersoorten die ze op het terrein van de biënnale zien, kunnen registreren. Of zoals de eveneens Amerikaanse architect Liz Diller de waterproblematiek aanpakt door water uit het Venetiaanse kanaal te zuiveren om er een espressootje van te maken.





Zacht wit breiwerk
Deze biënnale laat een kentering in het denken zien die allang aan de gang is, over wat gebouwen en ontwerpen méér kunnen zijn dan een gebouw, een woonwijk, een snelweg. Het is opvallend hoeveel inzendingen als doel hebben geen sporen achter te laten. Curieus voor een discipline die helemaal gaat of ging over dingen máken. Zo hangt het paviljoen van Servië vol met een zacht wit breiwerk dat heel langzaam, steekje voor steekje, uit elkaar wordt gehaald. Aan het einde van de biënnale in november blijven er dezelfde 125 bollen wol over waarmee het breiwerk begon.
Het verst gaat curator Søren Pihlmann van het Deense paviljoen, die een voorschot op de renovatie neemt. Een deel van de vloer ligt eruit, de tegels staan tegen de muur, in de hoeken liggen bergen puin. Straks wordt alles weer teruggeplaatst in het gebouwtje. „We nemen niets mee naar huis”, schrijft hij, „Behalve de affiches.” Ook deze non-architectuur is vandaag de dag architectuur.
Curator Carlo Ratti wordt door optimisme gedreven, zegt hij, en door geloof in wat de architectuur in zijn vele gedaantes vermag. Hij heeft voor de biënnale met een reusachtig schepnet heel veel, te veel inspirerende ideeën verzameld. De kracht van al deze verzamelde creativiteit móét in de buitenwereld te voelen zijn, zou je denken. Zal het helpen? Nu maar hopen dat de architectuur de wereld kan overtuigen – en de mensheid van zichzelf kan redden.

