Drie veelbelovende kunstenaars aan de Rijksakademie over werk, leven en de schoonheid van wederkerigheid

Nazif Lopulissa (Tiel,1991)Huiswaarts als methode

Nazif Lopulissa: „Ik probeer de geschiedenis te ‘helen’ – niet letterlijk, maar in de vorm van de brokstukken die er zijn.”
Foto Merlijn Doomernik

Eigenlijk kun je Nazif Lopulissa, in 2024 begonnen aan de Rijksakademie, het beste vergelijken met een schildpad. Want een schildpad, zegt hij, „zwemt terug naar de plek waar hij geboren is, zonder dat hij een idee heeft van de grenzen die thuis afbakenen”.

Om die reden liggen op de vloer van Lopulissa’s naar kruidnagel geurende atelier een kleine veertig glanzende rugschilden (geen echte) van schildpadden. Ze zijn neergelegd alsof ze op koers zijn: zuidwestwaarts gaat het, terug naar huis. „Ik maak van de instinctieve herinnering van deze dieren een methode. Mijn methode.”

Lopulissa is van Moluks/Turkse afkomst. „Mijn opa maakte deel uit van het KNIL en kwam na de Tweede Wereldoorlog met mijn vader naar Nederland. De belofte was dat ze later terug zouden keren naar een onafhankelijk land.” Daar kwam niets van terecht. Molukkers en Ambonezen werden in Nederland in voormalige concentratiekampen, zoals Vught, gehuisvest en konden niet meer terug.

„Mijn ouders en mijn opa zijn van een generatie vol wrok en schaamte”, zegt Lopulissa. „Er werd thuis niet gesproken over wat verloren is gegaan. Ik probeer de geschiedenis te ‘helen’ – niet letterlijk, maar in de vorm van de brokstukken die er zijn.”

Daarom hangen aan de muren van Lopulissa’s atelier grote doeken waarin de kunstenaar dit soort ‘brokstukken’ poëtisch verbeeldt. Een uitvergrote zwart-witfoto van de treinkaping door Zuid-Molukse vrijheidsstrijders bij De Punt in 1977, is kunstig ingesneden, waardoor weelderig groene tropische vegetatie zichtbaar wordt. Ook hangt er een soort geestverschijning van een kruidnagelboom: het schilderachtige beeld is met bleekmiddel bewerkt, waardoor de blaadjes aan de takken hun best moeten doen om op te rijzen uit het wit.

„Ik was nooit spiritueel”, zegt Lopulissa, „maar op Saparua, waar het vervallen huis van mijn opa staat, heeft die spiritualiteit vat op me gekregen. Ik leef daar niet volgens de westerse tijd, maar volgens de indeling van de gewassen om me heen: soms breekt de mango-tijd aan, dan de doerian-tijd.” Samen met zijn partner en vrienden daar knapt hij het huis van zijn opa op. „De periode van ‘no bullshit’ is voor mij aangebroken. Als derde generatie wil ik contact maken met de plek waar mijn voorvaderen vandaan komen. En als kunstenaar – dat is zo mooi aan mijn vak – ben ik vrij om alle brokstukken die er zijn, te laten zien en om te vormen tot iets wat ik betekenisvol vind. En ja, dat kan ook door mijn opa’s huis op Saparua op te knappen.”

Alexandra Hunts (Lviv, 1990)Energie geeft macht

Alexandra Hunts: „Met de oorlog in mijn land, ben ik me sterk bewust van het feit dat energie macht is.”
Foto Merlijn Doomernik

In Alexandra Hunts’ leven en werk is de oorlog in Oekraïne nooit ver weg. Haar broer vecht al drie jaar aan het Oekraïens-Russische front. Haar moeder was voor de oorlog al naar Nederland gekomen. Alexandra ging met haar mee.

Ze zit na een studie aan de KABK in Den Haag en een master in het Zweedse Malmö, nu in het tweede jaar van de Rijksakademie. Haar atelier, op de plaats waar vroeger paarden werden gestald, is omgebouwd tot een ruimte waar de energie uit het dak, uit de muren, uit de grond komt en weer in verzinkt. Dat bereikt Hunts (haar Oekraïense achternaam klinkt als ‘Goentz’) met de sobere, ijzersterke én verontrustende installatie One Horsepower is More than the Power of One Horse.

In die installatie – een soort reusachtige stalen kruisboog waar een van gele glasvezel gemaakte isolator en een bronzen paardenbeen een rol spelen – verwijst niets expliciet naar de oorlog in haar moederland. Heel traag bewegen de contragewichten van paardenbeen en isolator, totdat… (we verklappen niets).

„Ik groeide op in de jaren negentig”, zegt Hunts, „in de chaotische transitie van het communistische[Sovjet-] systeem naar het kapitalisme. We hadden voortdurend te maken met stroomstoringen. Even onverklaarbaar als plotseling gingen de lichten uit en weer aan. Nu, met de oorlog in mijn land”, zegt ze, „ben ik me nog sterker bewust van het feit dat energie macht is – niet alleen in politieke zin, maar ook in menselijke en dierlijke termen.”

De oorlog heeft veel voor haar veranderd. „Niet alleen de geluiden, want onder stilte kan geluid zitten en omgekeerd.” Daarnaast is haar perceptie veranderd van wat het betekent om systemen van energie te controleren. „Energie heeft met opoffering te maken – kijk naar mijn broer – met uithoudingsvermogen, met fysieke kracht en weerstand. Mijn vader was zestig toen de oorlog uitbrak. Vanwege zijn leeftijd hoeft hij niet meer in militaire dienst. Zijn fysieke weerstand wordt te klein geacht. Hij mag nu van en naar Oekraïne reizen. Daardoor kan hij vanavond naar mijn opening komen.”

Ashfika Rahman (Daka, 1988)Een monument tegen het vergeten

Ashfika Rahman: „Ik ben op zoek naar de schoonheid van wederkerigheid.”
Foto Merlijn Doomernik

Van haar moeder – een sociaal activiste in Bangladesh – leerde Ashfika Rahman hoe belangrijk het is om niet alleen te ‘halen’ maar ook te ‘brengen’. In haar kunstenaarspraktijk, een in principe individualistische tak van sport, probeert Rahman die lessen in de praktijk te brengen. Ze noemt zichzelf dan ook liever „een samenwerker”.

In haar atelier, dat is omgedoopt tot ‘Than Para – No Land Without Us’, heeft Rahman met verschillende materialen, waaronder duizend goudkleurige tempelklokjes, een monument opgericht tegen het vergeten. Het dorpje Than Para ligt in het grensgebied van Bangladesh, India en Myanmar. „De vaak analfabete dorpelingen worden bedreigd door grote industrieën”, zegt Rahman. „Er zijn plannen voor toeristische resorts, voor ontginning van de jungle voor grote plantages. Wat blijft er over van de stem van de dorpelingen, van hun bezigheden op dit land, zo vele generaties lang?”

Rahman geeft hun de mogelijkheid om te zeggen: ‘Hier was ik, hier ben ik. Kijk maar’. „Ik heb iedere dorpeling van Than Para gevraagd om de vinger in rode verf te drukken en te plaatsen op een tempelklokje.” De rood gemerkte klokjes hangen in de vorm van een zacht tinkelende globe aan het plafond. „Voorzichtig aanraken mag”, zegt ze. „Het is het geluid van welkom.”

Ook het prachtige, in gouddraad geborduurde tekstkleed in Chakma – een inheemse, bijna uitgestorven taal – benadrukt het verdriet om verlies van grond en cultuur. Een brief ernaast laat de vertaling van de sierlijke geborduurde letters begrijpen: „Lief huis – ben je nog steeds hier?” Zo begint het.

Naast haar eigen werk, zo benadrukt Rahman, doet ze iets terug voor de mensen in Bangladesh. „Ik wil niet alleen halen, maar ook iets teruggeven”, zegt ze. „Ik ben op zoek naar de schoonheid van wederkerigheid.”

Die schoonheid vertaalt ze in een „kleine school” die ze heeft opgericht op een boot in Bangladesh. „Daar geef ik kinderen les in tekenen en schilderen. En wie weet, worden zij later ook een artistieke samenwerker, net als ik, en geven ze hun voorouders een stem.”