Wat vindt NRC | Het is onfatsoenlijk als het kabinet niet reageert op de rode-lijn-demonstratie

Vechten tegen onverschilligheid, dat was volgens de Joods-Amerikaans schrijver Elie Wiesel de kern van de beschaving. De ‘rode lijn’-demonstratie van zondag, waaraan naar schatting 100.000 mensen meededen en die de grootste was sinds 2004, toen er gedemonstreerd werd tegen de bezuinigingen van kabinet-Balkenende II, was er nadrukkelijk één tegen onverschilligheid. Er werd gehoor gegeven aan de oproep van ruim tachtig (mensenrechten)organisaties die het kabinet-Schoof opriepen de politieke, economische en militaire steun aan Israël stop te zetten „zolang het de toegang tot hulpgoederen blokkeert en zich schuldig maakt aan oorlogsmisdaden en structurele mensenrechtenschendingen”. Het was een duidelijke vraag aan het kabinet, alleen… toen bleef het stil.

De demonstratie was massaal, net als bij Rotterdam toen een groep imams in Nederland een demonstratie had georganiseerd. Zoals bij de meeste demonstraties waren er geen rellen, er was geen vandalisme, alleen was er in Den Haag dus een hele grote groep mensen met rode kleren aan om de rode lijn te symboliseren die dit kabinet maar niet wil trekken. De demonstratie bleek een uiting van hoe democratie werkt: uiting geven aan je mening, opkomen voor de ander die zich niet kan uitspreken en het tonen van medemenselijkheid.

De stilte van dit kabinet, dat al onderzocht of het demonstratierecht ingeperkt kon worden, is des te opvallender omdat het liever besluiten neemt op basis van wat er ‘gevoeld’ wordt in de samenleving dan op basis van een toekomstvisie.

Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken, NSC) zei weliswaar zich niet te herkennen in het beeld dat Nederland niets doet en de zorgen te delen, maar een duidelijker antwoord leek de aanwezigheid van minister Mona Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, BBB), die op de dag van de demonstratie bij een symposium was van de pro-Israël lobbygroep CIDI. Daar hoorde ze ook premier Dick Schoof in een felicitatievideo „namens de Nederlandse regering” zijn „grote waardering” voor het CIDI uitspreken.

Dat zou een cynisch antwoord zijn op de demonstratie. Net zo cynisch als de uitlating van een NSC-Kamerlid dat demonstranten wegzette als een groepje dat „een beetje door het dolle heen [is], door alle propaganda. Ze denken dat er genocide plaatsvindt”. Of de zich op social media bij voorkeur hatelijke uitlatende schaduwpremier die het over „verwarde mensen” had, waarmee hij 100.000 Nederlanders wegzet.

Dergelijke hatelijke berichten zijn politici onwaardig, terwijl in een democratie zowel de geluiden van CIDI als van de demonstranten thuishoren. Het is daarbij aan een kabinet om niet slechts oor en oog te hebben voor een van de twee geluiden. Hetzelfde geldt voor media. Het kabinet kan niet doen alsof er geen roep om fatsoen en medemenselijkheid was.

Wat past na zondag is trots op de vreedzaam verlopen demonstraties, waarbij zoveel mensen hun stem lieten horen om uiting te geven aan hun machteloosheid nu ze het idee hebben aan de verkeerde kant van de geschiedenis terecht te komen. Het zou een kwestie van fatsoen zijn als het kabinet dat niet alleen zou erkennen, maar ook met een passende reactie komt al was het maar om te laten zien dat de zorgen van álle Nederlanders serieus worden genomen en niet alleen die van de eigen achterban.