‘Mijn breuk met Europa en het Westen is definitief.” (Sinan Çankaya in het Belgische dagblad De Morgen, 22/4). Hier spreekt woede. De schrijver en antropoloog Çankaya schreef het boek Galmende Geschiedenissen en gaf naar aanleiding daarvan allerlei interviews, waaronder aan De Morgen, voorzien van bovenstaande, bondige kop.
Çankaya’s ‘breuk’ met Europa en het Westen, ‘definitief’ nog wel, lijkt een geval van onvergelijkbare grootheden. Europa, het Westen en ik. Maar de schrijver geeft toelichting, die hierop neerkomt: de in Nederland geboren Çankaya, van Turkse komaf, die hier academicus werd, gelooft niet langer in het idee van ‘de westerse beschaving’. Hij geeft daar allerlei redenen voor: het alledaagse, Europese racisme en de institutionele kant ervan in ‘witte instituties’, en de koloniale erfenis die het Westen nog steeds tekent. Maar de meest directe aanleiding vormt toch de oorlog in Gaza, of liever gezegd: de verwoesting van Gaza, de eliminatie van haar burgers door het Israëlische leger. Çankaya is zeker niet de enige die daar woedend over is, integendeel, de protesterende rijen groeien aan, ook al omdat de Nederlandse regering tot nog toe weigerde een duidelijke ‘streep’ te trekken.
Vanaf hier wordt het ingewikkelder: Çankaya spreekt van een ‘genocide’, en ook die term wordt steeds vaker gebruikt, niet alleen door demonstrerende burgers, maar ook door bijvoorbeeld het Internationale Strafhof in Den Haag, dat wees op het ‘risico van genocide’. De ernst van de situatie is duidelijk, maar minder duidelijk is, welk ‘volk’ van die volkerenmoord Çankaya bedoelt: alle Palestijnen (waaronder ook christenen) of toch vooral de, in overgrote meerderheid islamitische Gazanen? Worden die laatste verdreven en uitgemoord omdat zij moslims zijn? Of omdat Israël Hamas wil vernietigen en het land wil annexeren, cynisch genoeg het liefst zonder inwoners? Voor de slachtoffers zal het weinig uitmaken, maar het moet wel van belang zijn voor een Nederlandse academicus, die zich via zijn Turkse en moslimachtergrond 1:1 vereenzelvigt met de Gazanen.
Hij noemt zichzelf nu een cultuurmoslim, maar die worden, net als belijdende moslims, niet strijk en zet in ‘Europa’ uitgeroeid. Is het solidariteit met het Palestijnse volk? Goed mogelijk, maar dan is de vergelijking met de situatie van Nederlandse moslims en migranten, die Çankaya voortdurend maakt, grotesk. Hier worden geen wijken gebombardeerd omdat er moslimmigranten wonen, hier hebben we de islamofobie, en dat blijkt lastig genoeg.
Het is noodzakelijk in verzet te komen tegen een genocide. Is daarbij een gedeelde religie of afkomst doorslaggevend? Tijdens de Armeense genocide (1915-1918) stierven meer dan een miljoen mensen. Die genocide werd overigens uitgevoerd door de zogeheten ‘Jonge Turken’ – niet perse deel uitmakend van het hart van Europa. Het overgrote deel van de Armeense slachtoffers, ik moest het nazoeken, waren christenen. Dat maakt voor mij het schandaal niet groter of kleiner, maar precies even schandalig als een genocide is.
Telkens is er de suggestie van Çankaya dat moslims geen religieuze, maar vooral een etnische, nationale of zelfs een klassenidentiteit delen, die wereldwijd onderdrukt wordt. Ik hoef alleen Saoedi-Arabië, Qatar en Dubai te noemen, om ook die gedachtegang te logenstraffen.
Blijft die verschrikkelijke, elke dag weer voortgaande verwoesting van Gaza en haar inwoners, de Israëlische verantwoordelijkheid, de Amerikaanse medeplichtigheid, de lafheid van een deel van officieel Europa. Maar als die moordpartij in Gaza wordt gestopt, zal dat niet zijn dankzij een Verenigd Arabië of de niet bestaande Moslimintern, maar dankzij mensenrechtenkrachten, die deel uitmaken van datzelfde, verachtelijke Westen.
‘Ik moet even iets eten hoor, anders hou ik het niet vol straks.” Nely Koetsier (81) springt op van de bank en snelt naar de keuken. „Jij ook een kop soep?” We zijn in haar benedenwoning in Schiedam, waar overal, op sokkels en tafeltjes, beelden staan opgesteld, die ze de afgelopen jaren zelf uit steen heeft gehouwen. Beeldhouwen is een van de hobby’s die Koetsier beoefent sinds ze niet meer werkt. Ze gaat ook veel naar musea, naar het theater, gaat uit eten met vrienden, ze zit op dansles en in een zanggroep en ze is lid van een leesclub en een haikuvereniging („Ik verveel me nooit!”), maar de afgelopen twee maanden heeft ze voor niets van dat alles tijd gehad. Het beeld waar ze momenteel aan bezig is staat te verstoffen op de bok.
Ze repeteert namelijk voor Café de Verlossing, de nieuwste productie van het Amsterdamse muziektheatergezelschap Silbersee. Een dorpsopera is het, die zich afspeelt in een dorp waar de jeugd uit weggetrokken is. Het idee kwam van regisseur en artistiek directeur Romain Bischoff, Jibbe Willems schreef het libretto. De cast bestaat uit professionele musici en zangers, een koor én twaalf senioren tussen de 61 en 84, die samen ‘de eeuwige jeugd’ verbeelden; de stamgasten van het dorpscafé. Nely Koetsier is een van hen. Via dat thema, eeuwig leven, en al het gewacht dat daarbij komt kijken, stelt de voorstelling impliciet ook vragen over hoe je te verhouden tot de dood.
Het zijn lange repetitiedagen, vertelt ze, terwijl ze met haar soepkom aan de eettafel aanschuift. Sinds een paar dagen repeteren ze nu in de Havenkerk, waar de voorstelling aanstaande vrijdag in première zal gaan. Ze is blij dat de ochtenden vrij zijn, zegt ze, want haar ochtendritueel is belangrijk voor haar. „Ik zet een kopje koffie en ga daarmee heerlijk terug mijn bed in. Dan lees ik een gedicht. Ik kijk even rustig of ik nog berichtjes heb gekregen, of er nog nieuws is. Dan staar ik nog een kwartiertje voor me uit, om me voor te bereiden op de dag. En daarna doe ik een halfuur mijn oefeningen, tegen de stramheid.”
Repetitie van Café de Verlossing.
Foto’s Olivier Middendorp
Ze was vroeger coach van beroep, vertelt ze. „Ik vroeg vaak aan mensen hoe de start van hun dag eruitzag. Je kunt beter de wekker een half uur eerder zetten en de tijd nemen om op te staan, dan dat je haastig aan de dag begint. Zoiets zei ik dan. En mensen zeiden tegen me dat het ze geholpen had, dus dat zal dan wel.”
De soep is op, we moeten naar de Havenkerk. Koetsier zet er flink de pas in. Vanaf half twee worden de spelers in de kerk verwacht. Ze repeteren tot het avondeten, en na het eten, ’s avonds, spelen ze nog een complete doorloop, met alles erop en eraan: kostuums, grime, decor, licht, zenders. „Als alles goed gaat, ben ik vanavond om een uur of elf weer thuis”, zegt ze. Ze klimt via de wal de brug op („Ik neem altijd de snelste weg”) en haast zich naar de overkant. „Dit wandelingetje ernaartoe gebruik ik normaal altijd om me te concentreren”, zegt ze, „Om vast in mijn rol te komen.”
Voetbaltrainers
Een week eerder ontmoetten we elkaar in het François Haverschmidt-gebouw, een voormalig verpleeghuis, waar Nely Koetsier en de elf andere senioren gedurende zes weken onder de systeemplafonds door regisseur Romain Bischoff, bewegingscoach Juliette van Ingen en regie-assistent Florian Slangen voor hun rollen werden klaargestoomd. Het trio hanteerde daarbij niet bepaald fluwelen handschoentjes. Terwijl de twaalf ouderen zich al zingend, musicerend en dansend door het script heen werkten, stonden Bischoff en Van Ingen als voetbaltrainers aan de zijlijn: wijdbeens, driftig knippend met de vingers als er iemand bij de les moest worden gehouden, binnensmonds vloekend wanneer iemand weer eens een regieaanwijzing vergat.
Ze behandelen ons als professionele spelers. Het moet gewoon goed zijn, met minder nemen ze geen genoegen
Koetsier: „Weet je wat het is: ze behandelen ons als professionele spelers. Het moet gewoon goed zijn, met minder nemen ze geen genoegen. Je voelt je serieus genomen. Snap je? En ze behandelen iedereen, en elkaar, met zo veel respect, en aandacht. Dat is echt zeldzaam hoor. Ik heb veel groepsprocessen gecoacht, dus ik weet waar ik het over heb. Het is bijzonder als er bij de leiding een gunfactor bestaat. Geen afpakfactor. Je voelt je enorm gezien door hen. Iedereen voelt dat zo.” Ook acteertechnisch heeft ze veel geleerd, vertelt ze. „Je weet natuurlijk van tevoren wat je gaat spelen, maar het moet eruitzien alsof het idee ter plekke in je opkomt. Dat was nieuw voor me. Dat heb ik geleerd van Romain.”
Repetitie met rechts Nely Koetsier.
Foto Olivier Middendorp
Koetsier past die les onder andere toe in haar monoloog; een scène waarin haar personage haar verwarring over haar eigen spiegelbeeld onder woorden brengt. ‘Als ik mezelf bekijk, herken ik mezelf niet eens’, is de tekst. ‘Wie is dat oudje dat naar me terug staart in dat raam? Is het nog wel een mens, of is het boom geworden?’ Koetsier speelt de monoloog in het repetitielokaal met een onverzettelijke glimlach; met brede armgebaren zet ze de woorden kracht bij. „Die tekst is natuurlijk heel herkenbaar”, zegt ze. „In de spiegel kijken is niet zo leuk als je in de tachtig bent. Je voelt je nog gewoon jong. Je hebt nog steeds allerlei stoute gedachten, dat gaat gewoon door. Maar in de spiegel zie je hoe de boel afbrokkelt. Daar heb ik best moeite mee gehad.”
Praten over de dood
Het is niet het enige wat haar zwaar valt aan het ouder worden. „Ik ben op een leeftijd waarop de dood veel voorkomt, zal ik maar zeggen. Je kring wordt kleiner. Dat is allemaal niet dramatisch, het hoort erbij, maar je moet er wel mee leren omgaan, om het voor jezelf leuk te houden. Je moet zorgen dat je bezig blijft.”
Praten over de dood, een van de thema’s in de voorstelling, is niet iets wat Nely Koetsier afschrikt; als coach was ze jarenlang gespecialiseerd in rouwverwerking. „Tegenwoordig word je doodgegooid met de dood”, ze lacht, „maar eind jaren tachtig bestond er nog bijna niets op dat vlak. We waren echt pioniers. Mijn werk bestond voornamelijk uit luisteren. En vragen stellen. Als iemand een dierbare verliest, durven mensen er vaak niet naar te vragen. Terwijl je over je gevoelens moet kunnen praten, om iets te verwerken. Vaak wordt er na een halfjaar gezegd: grut, zit je daar nou nóg mee? Ik zei altijd: als mensen meer tijd en rust hadden gehad om naar elkaar te luisteren, dan was ik helemaal niet nodig geweest.”
Repetitie van Café de Verlossing.
Foto Olivier Middendorp
„Kan ik je nu alleen laten?” We zijn bij de kerk, Koetsier wordt vrolijk verwelkomd bij de ingang. Binnen, onder de enorme glas-in-loodramen, heerst bedrijvigheid. Zangeres Fanny Alofs warmt onder de houten kansel haar stem op, een groepje spelers navigeert een bootje op wielen door de middenbeuk van de kerk. Componist Akim Moïseenkov studeert met Simon, een van de senioren, een ritme in. Koetsier schiet een kamer in om zich om te kleden.
Even later komt ze weer naar buiten, in de creatie die Bart Hess voor haar personage ontwierp: een volumineuze jurk van blauw-witte plastic zakken, een strik in het haar. Ze paradeert er opgetogen in rond. „Dat is wat ik zo leuk vind aan de voorstelling”, zegt ze. „Het gaat wel over de dood, maar die kleding, het decor, de liedjes, de dansjes – het is allemaal zo absurdistisch, dat het nergens zwaar wordt. Het is gek. Het is verrassend. Ik vind het een fantastisch stuk.”
Ze voegt zich bij de andere spelers, die klaarstaan om ‘Het lied van de barman’ te repeteren. „Vier met ons het leven”, zingen de in bonte kleding gestoken senioren uit volle borst, in koor. „Laat ons lachen om de dood/ zolang er lucht is, is er adem/ zolang er drank is, is er hoop!”
„Ik rekende gisteren uit dat het over een ruime week allemaal alweer afgelopen is”, zegt Koetsier. „Dan hebben we de laatste voorstelling gespeeld. Gek, toch? Het is in zo’n korte tijd zo’n groot onderdeel van mijn leven geworden. Ik ben best een beetje bang voor het gat waar ik in ga vallen, als het straks afgelopen is.” Dus is ze zich voorzichtig aan het oriënteren, vertelt ze; misschien zijn er vergelijkbare projecten, waar ze aan mee zou kunnen doen. Uit voorzorg heeft ze ook al de nodige afspraken staan, de komende weken. Een weekend naar een thermaalbad, een weekje Oerol. Bezig blijven. Niet op de bank gaan zitten.
Koetsier: „Mijn motto is altijd geweest: een brug die je niet oversteekt, is een gemiste kans op een ander leven. Ik heb veel bruggen overgestoken. Overal ervaringen opgedaan. Dat is leven, vind ik. Nieuwe dingen leren. Ervaringen opdoen. Dát is wat blijft.” Met iets van weemoed bekijkt ze haar medespelers, wat verderop in de kerk. Romain Bischoff tikt op een microfoon. „Even allemaal centraal!”, galmt het door de kerk. Koetsier springt op en voegt zich bij de groep.
In Cannes beperkt het filmspektakel zich niet tot de hoofdcompetitie. De talentencompetitie ‘Un Certain Regard’ telt dit jaar maar liefst drie regiedebuten van filmsterren: Eleanor the Great van Scarlett Johansson, The Chronology of Water van Kristen Stewart en Urchin van de Britse acteur Harris Dickinson, die onlangs Nicole Kidman op de knieën kreeg in Babygirl. Hoe brengen zij het ervanaf?
Acteren in films is glamoureus, maar niet altijd bevredigend. Je moet op het kruisje gaan staan en de woorden en visie van de regisseur realiseren. Na de wrap hoor je een jaar of anderhalf niets tot je moet opdraven bij de première, waar al jouw suggesties eruit zijn geknipt en de slechtste takes gebruikt. Waarna je contractueel verplicht bent warme woorden te wijden aan dit wanproduct.
Geen wonder dat regie dan lonkt. Dan ben jij de baas en heb je invloed op het eindproduct. Je weet hoe je het beste uit je mede-acteurs haalt. Misschien is acteren sowieso alleen maar een opstapje geweest: denk aan Ron Howard. Of wacht je tot je ervaring en een eigen stem hebt, zoals Halina Reijn. Of wissel je acteren met regie af: George Clooney, Robert Redford, Mel Gibson. Of behoud je totale controle door ook jezelf te regisseren: Clint Eastwood. Of financier nu en dan een ‘acteursfilm’ over acteren, zoals Al Pacino of Ralph Fiennes.
Alles is mogelijk, maar eerst is het zaak je debuutfilm te overleven. Cannes is het hoogste podium, maar ook riskant. Ryan Gosling hield het na de vijandige ontvangst in Un Certain Regard in 2014 bij één probeersel: The Lost River. De filmpers zag louter epigonisme, al werden de prachtige beelden geprezen – en op het conto van cameraman Benoît Debie geschreven.
Kristen Stewart Beeld Andreas Rentz
Kristen Stewart
Filmsterren hebben privileges als ze de overstap naar regie maken: ze hebben macht, een netwerk, mensen die hen willen plezieren. Kristen Stewart (35) heeft dus wel een ‘typisch filmsterrenperspectief’ als ze deze week in Cannes beweert dat iedereen die iets te vertellen heeft een film kan maken. Dat filmen regie-ervaring en technisch inzicht vereist, is volgens Stewart „bullshit” en een „typisch mannelijk perspectief”. Toch kan niet iedereen voor zijn filmdebuut een beroep doen op de furieuze, veerkrachtige actrice Imogen Poots (Stewart: „Ze heeft geen grote borsten, maar wat een big tits energy!”).
Stewart zegt er hard voor te hebben gewerkt en zelf acht jaar naar geld te hebben gehengeld: haar Amerikaanse film werd opgenomen in Letland en Malta. Het resultaat mag er wezen: de feministische punk-biopic The Chronology of Water is even heftig als stijlvast. Gebaseerd op Lidia Yuknavitch’ gelijknamige memoires over haar horrorjeugd onder een autoritaire, incestueuze vader en verdoofde moeder en haar studententijd waarin ze de vrijheid extatisch vierde en haar trauma’s verdoofde met drank, drugs en seks. En hoe ze al die malheur tenslotte wist te kanaliseren in literatuur.
Stewart filmt zeer subjectief, rauw en tactiel: The Chronology of Water is een filmisch geheugen dat bestaat uit draaikolken van heftige indrukken en lange leemtes. Mensen verschijnen en verdwijnen: dat lieve gitaarspelende vriendje Philip dat ze wrokkig terroriseert (Earl Cave, zoon van Nick) of Jim Belushi als vaderlijke sjamaan Ken Kesey. Stilistisch is Stewart schatplichtig aan de ruige vrouwenschool van Andrea Arnold, Lynne Ramsay en Rose Glass. Met eigen, zeer lijfelijke accenten – aan kots, menstruatiebloed en squirten geen gebrek. Epigonisme is het niet.
Scarlett Johanssons debuutfilm Eleanor the Great draait later op het festival, maar met een hoofdrol voor de 95-jarige June Squibb kan zij zich moeilijk een buil vallen. Squibb scoorde vorig jaar met een fijne zomersurprise als speurneus op een scootmobiel in Thelma.
Urchin van de Britse acteur Harris Dickinson (29), viel deze week zeer in smaak in Cannes. Dickinson zegt al sinds zijn achtste filmpjes te schieten: skate-video’s, webseries. Acteren ziet hij als een tussenstation richting het grotere werk. De afgelopen vier jaar schreef hij aan zijn script tijdens de ‘down time’ op filmsets – voor acteurs bestaan filmopnames uit veel rondlummelen terwijl anderen shots voorbereiden. Het script schoof Dickinson in 2023 bij Cannes „katerige en gapende geldschieters” onder de neus – hij was toen net een grote naam geworden door Gouden Palm-winnaar The Triangle of Sadness.
Harris Dickinson in Cannes Beeld Natacha Pisarenko
Ken Loach
Harris Dickinson, zoon van een kapster en een sociaal werker, zegt in Cannes dat het oeuvre van de sociaal bewogen Britse filmer Ken Loach hem inspireert. Hij bekostigde zijn acteeropleiding met keukenwerk zoals Urchins held Mike, en was net als hij een tijdje afvalruimer. Urchin is een portret van de dakloze die ronddraait in een vicieuze cirkel van eigen makelij. Mike belandt in het gevang als hij een idealistische weldoener – „mensen zouden elkaar moeten vertrouwen” – tegen de grond mept en berooft. We zien hoe hij de weg omhoog vindt en daarna weer de weg omlaag; Mike overleeft als aasgier en kan die mentaliteit niet van zich afschudden. Zijn inspanning ter rehabilitatie is halfslachtig, een nieuwe ontsporing is onvermijdelijk.
Dat je sowieso iets om hem geeft, is door het charisma dat Dickinson ontlokt aan acteur Frank Dillane, die ooit in Harry Potter de jeugdige Lord Voldemort speelde. Hij is louche, berekend, snerend: een soort lompenversie van Steve Coogan. En toch ook zielig: al dat immorele opportunisme van hem eindigt slechts in gedrogeerd slapen op nat karton onder een viaduct. Mike is zijn eigen ergste vijand, niet zozeer een slachtoffer van kapitalistisch wanbeleid. Daarin is Harris Dickinson niet echt een nieuwe Ken Loach.
Zo haalt ook hij op dit filmfestival van Cannes zijn brevet van vermogen: Urchin smaakt naar meer. Al weet je het nooit met acteurs. Regie brengt enorm veel verantwoordelijkheid met zich mee en eenzaamheid op de filmset. Het is keihard buffelen, ontdekte ook Dickinson, die zegt dat hij afgelopen jaar zijn breekpunt bijna vond. Dan heeft acteren en rondlummelen toch ook zijn charme.
Matthijs Janssen vindt zijn penis te klein. Hij is daar zo onzeker over dat hij geen relaties durft aan te gaan. Hij durft sowieso van alles niet. Wat hij dan weer wel durft, is zijn probleem aankaarten op televisie voor 81.000 kijkers. Hij ziet zijn tv-optreden als onderdeel van zijn „reis naar zelfacceptatie”.
In de documentaire Short Dick Man (NPO 3) ensceneert regisseur Willem Timmers allerlei angstaanjagende situaties voor de onzekere Janssen. In decors met figuranten kan die zo oefenen met zich omkleden in de kleedkamer, plassen in een urinoir en zich in de slaapkamer uitkleden voor een date. Bloot douchen gaat hem te ver – hij houdt zijn wijde zwembroek aan. De meest bijzondere oefening is dat hij zijn moeder zijn haar laat wassen – in een poging terug te keren naar de jaren vóór de grote schaamte.
Grote geslachtsdelen zijn de norm. Zeker in de porno. Janssen liep zijn schaamte op door naar porno te kijken. In een kelder vol klassieke beelden vertelt een deskundige dat in de oudheid een kleine juist het schoonheidsideaal was. Teken van verfijning en beschaving. Een forse roede vonden ze barbaars. Het christendom veranderde dat. Het doel van seks werd voortplanting, niet genot, en dat zou beter gaan met een grote.
Dat Janssen het leed van de klein geschapen man bespreekt op tv, vermoedelijk voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse televisie, blijft me fascineren. Waarom delen mensen hun intiemste zaken met de natie? Halverwege zegt hij tegen Timmers dat hij niet wil doorgaan met de documentaire. Helaas gaan ze daar niet dieper op in. Verder mistte ik wat verbreding. Het zou een groter verhaal kunnen zijn over dwingende normen in schoonheid en seks.
Pas op driekwart van de uitzending gaat Janssen naar een uroloog. Die pakt zijn meetlat erbij en concludeert dat hij met dertien centimeter een gemiddeld lid heeft. Niets aan de hand. Het helpt, maar niet helemaal. Het probleem zit meer in zijn hoofd dan in zijn broek. Dappere man, Matthijs Janssen.
Klushuis
Veronique en haar broers gaan samen „een flipavontuur” aan. In het tweede seizoen van De Moeite Waard (RTL 4) kopen zij voor drie ton een klushuis in Utrecht. Dat willen ze samen opknappen en doorverkopen. In het eerste seizoen zagen we al dat je daar flink op kan verdienen.
Maar eerst komt aannemer Bob Sikkes langs. Hij zit in meer woonprogramma’s van RTL zoals Kopen zonder kijken. Zijn rol hier is bedenkelijk kijken en de overmoed van de flippers temperen. Vorsend kijkt hij rond in de bouwval. „Wat komt er tot je?” vraagt presentator Tijl Beckand aan de verbouwgoeroe. De zus en de broers hebben geen enkele kluservaring, dat baart Sikkes zorgen: „Als je het erover hebt van ‘ik heb wel eens een kastje in elkaar gezet’ en ‘ik heb ook wel eens een hamer vastgehouden’… ik weet niet of dat het uitgangspunt is.”
Dat wordt natuurlijk een ramp, denk je dan als kijker. Ook uit leedvermaak, laten we eerlijk wezen. Op tv verschijnen doorlopend mensen die veel avontuurlijker zijn dan ik, dan is het aardig als zo’n durfal op zijn bek gaat.
En er gaat van alles mis. Veronique kan nauwelijks de sloophamer optillen. Raak slaan is ook een probleem. Als ze een geiser willen verwijderen, moeten ze ter plekke googelen hoe dat zit met de leidingen. De verbouwing duurt langer dan beraamd, de kosten lopen op, een broer krijgt een burn-out.
Maar ze blijven van elkaar houden en het lukt wel degelijk. Zelfs Bob Sikkes vindt dat ze het goed hebben gedaan. Na een half jaar zwoegen kunnen ze het huis verkopen voor 4,4 ton. Hoera! Enigszins laat vraagt Veronique zich echter af: „Staat dit wel in verhouding tot wat we erin hebben gestoken?” Per persoon hebben ze er 15.000 euro aan verdiend. Zes maanden werk, dat is 2.500 bruto per maand. Beneden modaal. De bescheten tv-kijker kan weer tevreden terugzakken in zijn bank.