Hij is een moderne boer nu. Mamadou Ba (73) lacht, om zijn gerimpelde gezicht draagt hij een hemelsblauwe kaala, een doek waarmee nomadenherders in het noorden van Senegal zich beschermen tegen het opstuivende zand dat hier alles een vaalrode kleur geeft. De rijzige man staat op de lege vlakte die zijn dorp omringt, naast hem twee van zijn zoons en verder zo’n twintig koeien, hun neus in het zand.
Vroeger zou je Ba hier niet zijn tegengekomen. Niet in deze droogste maanden van het jaar, wanneer in de verste verte geen plukje gras meer voor zijn kudde te vinden is. Net als andere Peul, nomadische herders hier in het verre noorden van het land, trok hij oost- of zuidwaarts op zoek naar groenere weides, tot de regens weer zouden komen. Twee zoons zijn nu met het gros van zijn koeien vertrokken, zegt Ba. Maar hij blijft hier, in Gallodjina.
De komst van een nieuwe fabriek naar de nabijgelegen stad Richard Toll, zo’n achttien jaar geleden, heeft het leven in dorpen als deze opgeschud. Bagoré Bathily, de destijds 27-jarige eigenaar, was vooraf van dorp naar dorp getrokken, rijdend over wegen die op de kaart niet bestonden, om te praten met herders als Ba. Hij wilde hun melk kopen, zei hij. En veel ook. Maar dan wel heel het jaar door.
Melk – dat was altijd iets van de vrouwen in het gezin, vertelt Ba. Iets om de familie mee te voeden, en op de markt wat mee bij te verdienen. Met de twee, drie liter die hun lokale zeboes per dag geven, was daar weinig meer van te maken. Maar nu is het een economische activiteit en hebben de mannen het overgenomen. Mede dankzij Ba’s andere trots: vijf métisses die verderop in de schaduw onder een afdakje staan.
„Ze zijn een mix van zeboes en Holstein-koeien”, zegt hij over de zwart-witgevlekte dieren. Die produceren veel meer melk. „Soms wel 20 liter per dag.” En ze kunnen tegen het warme Sahelklimaat. Ba kocht ze een paar jaar geleden met hulp van de fabriek en een fonds van de Senegalese staat. Nu, zegt de patriarch monter, terwijl de wind zijn boubou – een traditioneel gewaad – opzwiept, is hij een „topleverancier” van melk.

Overschotten
Met zijn fabriek La Laiterie du Berger (de zuivelfabriek van de herder) wilde Bagoré Bathily een hardnekkige kwestie in Senegal oplossen. Net als in veel andere West-Afrikaanse landen komt de meeste zuivel die Senegalezen consumeren niet van lokale boeren. Zuivelproducten zijn gemaakt van, of aangelengd met goedkoop melkpoeder, afkomstig uit vooral Europa. Nederland is na Ierland veruit de grootste exporteur.
Voor Europese zuivelbedrijven als Nestlé, Arla en FrieslandCampina is West-Afrika de afgelopen decennia een belangrijke afzetmarkt geworden: vrijwel nergens ter wereld groeit de bevolking zo hard als in deze regio. Toen de Europese Unie in 2015 ook nog de melkquota losliet en er ineens grote overschotten waren, schoot de export van met name melkpoeders naar landen als Senegal omhoog.
In uitdijende steden als Dakar, ver van waar herders als Mamadou Ba zich met hun kuddes bevinden, maakten de goedkope poeders zuivel bereikbaar voor zowel een groeiende middenklasse als de arme bevolking. Vooral zogenoemde fatfilleds, mageremelkpoeders die worden aangevuld met plantaardige vetten als palmolie. Die zijn nóg goedkoper.

Foto Guy Peterson
Importeerde West-Afrika in 2000 nog voor 119 miljoen euro aan deze mengselpoeders uit de EU, in 2021 was dit bijna verzevenvoudigd naar 781 miljoen euro, blijkt uit cijfers van Eurostat, het statistiekbureau van de EU. Na Nigeria is Senegal de grootste afnemer. Ruim driekwart van de zuivel die de Senegalezen importeren, bestaat uit fatfilleds, vonden onderzoekers van Cirad, een Frans onderzoekcentrum voor landbouw.
In de hoofdstad Dakar vormen fatfilleds zelfs zo’n 80 procent van het aanbod. Dat is overal te zien. In supermarkten, waar zakken en blikken melkpoeders van merken als Nido en Nour hele schappen vullen. En in de buurtboutiques, waar portiezakjes bij de toonbank hangen of het gelige poeder vanuit een grote zak in boterhamzakjes wordt geschept.
Wegconcurreren van boeren
Ook in Senegal is zo een levendige zuivelindustrie ontstaan – een die niet of nauwelijks draait op lokale melk. Al jaren klinkt daarop scherpe kritiek. Van ngo’s, van lokale politici. Zij verwijten multinationals dat ze boeren in West-Afrika wegconcurreren, waardoor investeringen in lokale productie uitblijven.
„Het is alsof we met een kogel in onze voet honderd meter moeten sprinten”, zegt Moctar Gaye, onderzoeker aan Senegals nationale landbouwinstituut ISRA. Dat is niet alleen omdat veel Senegalezen inmiddels gewend zijn aan de smaak van melkpoeder, stelt hij. „We zijn een arm land. Iedereen weet dat verse melk beter voor je is, maar voor veel mensen is dat onbereikbaar. Zeker als ze een groot gezin hebben.”
Dat is ook hoe de multinationals het zien: ze helpen voorzien in wat deze landen zelf bestempelen als een basisbehoefte.
Senegals vorig jaar aangetreden president Bassirou Diomaye Faye wil dat veranderen. Zijn campagne draaide om de belofte van soevereiniteit, óók in Senegals voedselvoorziening. Hij herdoopte het ministerie van Landbouw tot dat van Landbouw, Voedselzekerheid en Veeteelt en stelde bankier Mabouba Diagne aan om Senegal zelfvoorzienend te maken op (onder meer) het gebied van zuivel. Het liefst een beetje snel.
Maar: dat roepen opeenvolgende presidenten en ministers al sinds het begin van dit millennium. Er zijn staatsprogramma’s opgezet en ngo’s als Oxfam lanceerden campagnes met namen als Mon Lait est Locale om lokale melk te promoten. Veel veranderde het niet.
Diepe zucht
Vraag aan Famara Sarr waarom dat zo is, en de carrièreambtenaar – al zesentwintig jaar bezig met dit vraagstuk – zucht diep. Zal hij de lijst afgaan? Het klimaat, hun koeien, de manier waarop de meeste mensen in Senegal vee houden. Het helpt allemaal niet mee. „We zijn gewoon geen melkproducerend land.”
Van de enkele miljoenen Senegalezen die leven van de veehouderij, bestaat zo’n 60 procent uit nomadenherders als Mamadou Ba, aldus het ministerie. Sarr: „Tijdens het regenseizoen, als de weides overal groen zijn, blijven ze met hun kuddes in hun dorpen. Dan is er veel water, veel eten en veel melk. Maar in de droge maanden trekken ze weg, op zoek naar gunstiger omstandigheden. Dan houdt het op met de melk.”
‘Veel melk’ is bovendien relatief: anders dan Europese koeien, die tot wel veertig liter per dag kunnen geven, zijn die in de Sahel gebouwd op overleven, niet produceren. Zelfs als er veel melk is, zegt Sarr, lukt het niet die naar de grote steden te krijgen waar de consumptie het hoogst is. „Melk is ontzettend kwetsbaar. Als je die drie-, vierhonderd kilometer van Dakar inzamelt, moet je wél de logistiek hebben om die hier te krijgen.”
Nestlé probeerde het in de jaren tachtig in het noorden van Senegal door daar een ophaalsysteem op te zetten voor zijn fabriek in Dakar. Na een aantal jaar stopte dat; de levering van melk was te onzeker, zegt Sarr. „Ze verkochten en gebruikten ook melkpoeder en zagen dat dat veel concurrender was.” Niet alleen was poedermelk goedkoper, nu omgerekend enkele tientallen eurocenten per liter, de toelevering is ook stabieler.
En toch. In het uiterste noorden, daar waar de rivier de Senegal een grijzige grens met Mauritanië vormt, probeert een ondernemer te laten zien dat het wel kan.


Abiboulaye Gaye (25) haalt ’s ochtends en ’s avonds melk op bij herders die tussen dorpen rijden. Hij vult emmers en levert de melk vervolgens af bij een verwerkingsfabriek van Dolima in Richard Toll.
Foto’s Guy Peterson
Rocketscience
Het was nooit zijn plan een fabriek te openen, glimlacht Bagoré Bathily. Hij was destijds net afgestudeerd als dierenarts, had een idealistisch idee en, dacht hij, een goede businesscase: als hij lokale boeren kon helpen meer melk te produceren, zou hij Senegal wellicht van zijn verslaving aan melkpoeder kunnen afhelpen. Net als de westerse multinationals zag Bagoré de kansen – groeiende middenklasse, groeiende vraag – en de problemen. „De productie verhogen is in principe geen rocketscience”, zegt hij. Van het een kwam het ander.
Op een zanderig fabrieksterrein in Richard Toll steekt nu tegen de hemel een metershoge tank af met daarop in grote letters: Dolima. Gemotoriseerde driewielers rijden er ’s ochtends en ’s avonds voor. Hun laadbakken zijn gevuld met tonnen verse melk. Die dragen ze een voor een over aan mannen met blauwe haarnetjes op.

Dolima, een van La Laiteries merken, is Bathily’s grootste succes. In winkels overal in Senegal vind je in de koeling zijn grasgroene portiezakjes en potten yoghurt met vanille- of aardbeiensmaak. Of thiakry, een lokale favoriet, gemaakt met gierstkorrels. „Goed voor mij, goed voor mijn land”, staat erop. Ernaast de contouren van een herder met zijn koe.
Voor die succesvolle productenlijn met (deels) lokale melk moest hij het vertrouwen winnen van de vele herders in deze regio, vertelt Bathily. Samen dromen, noemt hij het. Leveren aan de fabriek betekende immers ook dat zij een deel van hun kudde het hele jaar door nabij Richard Toll moesten houden, óók in de gortdroge maanden waarin ze altijd naar elders trokken. Bathily beloofde hun in ruil hulp met veevoer, dierenartsen en een gegarandeerde afname.
Mamadou Ba was niet meteen om. De omgerekend 30 eurocent per liter (nu 50) die Bathily destijds bood, vond hij te laag. Op de markt verkocht zijn vrouw hun melk gestremd voor ruim het dubbele. Uiteindelijk ging hij toch overstag. Nu hoor je Ba niet klagen. Als de regens beginnen, verdient hij rond de miljoen CFA-frank per maand met zijn melk, zo’n 1.500 euro. Deze dagen is dat ongeveer de helft, zegt hij – nog altijd meer dan vroeger.
Ook Gallodjina is veranderd. Tussen de traditioneel uit riet opgetrokken hutjes verrijzen nu simpele huizen van steen.
La Laiterie zelf is inmiddels een bedrijf met een miljoenenomzet (40 miljoen euro in 2024), zo’n achthonderd werknemers en 3.500 herders die in het noorden van Senegal melk leveren. Naast Bathily’s familie is de Franse multinational Danone de enige aandeelhouder. „Ze hebben niets met de productie te maken, maar zijn blij met wat we proberen te doen”, zegt de ondernemer, die druk in de weer is met het openen van een tweede fabriek, dicht bij Dakar.
Bathily’s idealisme heeft wel deels plaatsgemaakt voor pragmatisme. La Laiterie is momenteel Senegals enige grote zuivelfabrikant die lokale melk gebruikt. Maar: het gros van zijn producten bevat slechts 10 tot 20 procent van deze melk. De rest is gemaakt van geïmporteerde melkpoeder die vanuit de haven in Dakar naar Richard Toll wordt gebracht. „Het lukte niet quitte te draaien, de volumes waren te laag”, legt Bathily uit.
Winstgevend zijn met uitsluitend verse melk lukt niet, zolang concurrenten zich niet hoeven bezighouden met zaken als vijf liter melk hier ophalen, vijf liter daar. „We moesten ons bedrijfsmodel wel omgooien.” Met die poeders dus, die Bathily juist hoopte overbodig te maken. Toch gelooft hij nog altijd in lokale melk, zegt hij stellig. Maar dan moet er wel wat veranderen.

Exotische koeien
Wat precies, daarover verschillen de ideeën. Zo wordt al jaren gepraat over wel of niet verhogen van het nu lage importtarief van 5 procent dat West-Afrikaanse landen rekenen voor melkpoeders. Onder anderen Senegals minister Diagne heeft zich uitgesproken voor zo’n verhoging. Sommige belangenorganisaties willen verder gaan en roepen op tot een importstop, in ieder geval voor de goedkope fatfilleds.
Bathily is sceptisch. „Dan gaan mensen alleen maar minder melk drinken.” Liever pleit hij voor een model zoals in Nigeria. Daar verplicht de regering multinationals die melkpoeder importeren ook een deel lokale melk te gebruiken en zo lokale productie te stimuleren.
„Wij hebben daar in 2013 ook naar gekeken”, zegt Famara Sarr van Senegals ministerie van Landbouw. Toen fabrikanten doorgaven hoeveel liter verse melk ze dan minimaal dagelijks nodig hadden, stokte het plan. „Zelfs als we het hele land door zouden gaan, zouden we dat niet redden.” Eerst moest de productie omhoog.
Daarvoor zet Sarrs ministerie al zo’n tien jaar in op import van „exotische koeien” – Holsteins, Montbeliards, Jerseys – in vergelijking met Senegals zeboes enorme koeien, die meer melk geven. Veehouders kunnen ze door subsidie voor een relatief lage prijs kopen, al dan niet om te kruisen met lokale koeien. Inmiddels zijn er al bijna zevenduizend naar Senegal gehaald. Ook wordt zaad van deze rassen voor inseminatie geïmporteerd.
„Je zou denken dat we daardoor al veel meer melk zijn gaan produceren”, zegt Oumar Fall, en haalt dan zijn schouders op. De secretaris van de Nationale Associatie voor de Intensivering van de Melkproductie – een collectief van veehouders – gaat voor op de megaveehouderij van hun president, vlak bij Dakar. Uit alle hoeken klinkt loom ge-moe. Onder een rieten afdak lummelen Montbeliards, kort geleden geïmporteerd en nu hier in quarantaine. Hun eigenaren zullen ze nog die week ophalen, zegt Fall, die er zelf vijf kocht.
Maar die productie dus. Het probleem, zegt hij: de wil is er, de middelen ontbreken. „Je kunt koeien hierheen halen, maar daar begint het pas.”
Het grootste obstakel is het gebrek aan voer. Dat probleem wordt alleen maar groter, ziet onderzoeker Moctar Gaye, die zich namens landbouwinstituut ISRA richt op de veehouderij. Door bevolkingsgroei wordt land schaarser, wat leidt tot conflicten tussen boeren en herders. Daar komt de klimaatverandering bovenop.
Gaye: „Om veevoer te verbouwen, heb je regen nodig. Maar hier valt op sommige plekken nog geen tweehonderd millimeter per jaar. Dan moet je irrigeren, maar dat is kostbaar.”
Europese melkkoeien hebben ook nog eens veel meer eten nodig dan zeboes. „Het gevolg is dat ze hier veel minder melk geven en dat het gros van de inseminaties mislukt.”
De sleutel, herhaalt Gaye, is genoeg voer. Geïmporteerd, desnoods. „Als we dat vraagstuk oplossen, kunnen we alles oplossen.” Misschien dat Senegal dan ooit zelfvoorzienend kan worden, vervolgt hij droogjes. „Maar we zijn nog très, très, très loin.”


Poeder
Terug in het noorden blijkt hoe ver. Op een mat voor haar huis haalt Sira Sow (46) papieren uit een zak. Gouden ringen hangen zwaar in haar oren, net als bij veel Peul-vrouwen is haar kin getatoeëerd. Sinds een aantal jaren blijft ook zij in de droge maanden achter in haar dorp, Bingiel Dene, om melk te leveren aan de fabriek van La Laiterie. In het regenseizoen verdient ze veel geld, benadrukt Sow. Maar nu. „Mijn koeien lijden.”
Na tegenvallende regens liet haar man dit keer niet de gebruikelijke twaalf, maar zes koeien bij haar achter toen hij met hun kudde wegtrok. Maar ook die krijgt ze nauwelijks gevoed. Ter illustratie schuift Sow een uitdraai naar voren waarop in nette kolommen is bijgehouden hoeveel liter melk ze die maand leverde, hoeveel veevoer ze kocht en hoeveel krediet ze aan het eind over had. Februari 2025: -30.695 CFA-frank, min 47 euro. „Alles gaat op aan voer.”
In plaats van het beetje melk dat Sow iedere dag achterhield voor haar kinderen en zichzelf, gaat nu iedere druppel naar de fabriek. Want: zonder melk geen krediet, zonder krediet geen voer, zonder voer geen melk. Zelf drinken ze nu poeder, zegt de vrouw. Haar dochter legt een dichtgeknoopt zakje op de mat. Zo gaat het niet, besloot Sow. Volgend jaar trekt ze weer mee met haar man.

