In de nieuwe roman van Karl Ove Knausgård moeten de personages zien te overleven in een op hol geslagen wereld

Sinds er een nieuwe, grote ster aan de hemel staat, gebeuren er raadselachtige dingen in Noorwegen. Honderden krabben trekken over het land, insecten teisteren de zomerse fjorden. In het ziekenhuis sterft een man aan een hersenbloeding, maar kort daarna registreren de apparaten weer hersenactiviteit, wat medisch gezien onmogelijk is. In heel het land is er sinds de komst van de ster niemand meer gestorven, behalve vier van de vijf leden van een blackmetalband, die op gruwelijke wijze ritueel geslacht en gevild zijn. De wijze waarop dat is gebeurd, lijkt onmogelijk voor mensenhanden.

Hoe gaan we door met leven, in het licht van zo’n onverklaarbaar en onwaarschijnlijk fenomeen? Dat is de leidende vraag in de Morgenster-reeks van Karl Ove Knausgård, waarvan nu het derde deel is verschenen (hoeveel delen de reeks zal krijgen, wil het Noorse literaire fenomeen nog niet zeggen). In het eerste deel, De morgenster (2021), beschreef Knausgård de komst van de ster vanuit twaalf personages, wiens verhaallijnen elkaar deels kruisten. In het tweede deel, De wolven van de eeuwigheid (2024), koos hij voor een strakkere vorm met het verhaal van een begrafenisondernemer die post-Tsjernobyl naar de Sovjet-Unie reist. De komst van de ster verbond beide delen met elkaar, maar de boeken waren afzonderlijk van elkaar te lezen. Het derde rijk keert terug naar het veelvoud aan personages van het eerste deel, van wie we sommigen al kennen.

De Morgenster-reeks was een onverwachte wending in het oeuvre van Knausgård, die in eerdere boeken juist de fictie had afgezworen. De Noor schreef literatuurgeschiedenis met zijn zesdelige serie Mijn strijd: duizenden pagina’s aan verslavend autobiografisch proza waarin hij het dagelijkse leven zonder ook maar iets te verzinnen nieuwe glans gaf. Hij schreef over zijn gezinsleven, het eindeloze, routineuze zorgen en boodschappen doen en schoonmaken. Hij schreef over de dood van zijn vader en zijn turbulente huwelijk met een vrouw, ook een schrijver, die leed aan psychoses. En hij schreef over hoe hij niet meer in fictie geloofde. Hij wilde het leven grijpen, bij de waarheid uitkomen, en daarvoor moest hij door een woud aan verhalen en vertogen heen breken, hij moest de mooischrijverij opofferen. Mijn strijd was zeker geen perfecte literatuur, maar het was een triomf dankzij de manie, de omvang van het project. Het werk kreeg betekenis tegen de achtergrond van een wereld waarin de feiten zelf steeds meer op fictie begonnen te lijken.

Enkel met een groot gebaar kon Knausgård terugkeren naar zijn oude liefde, de roman. Knausgårdiaans is de omvang: de Morgenster-reeks is opnieuw een project van duizenden pagina’s, en Het derde rijk is met vijfhonderd bladzijden aan de bescheiden kant. Maar waar hij in Mijn strijd het kleine leven beschreef, confronteert hij de lezer nu met kosmische dimensies.


Lees ook

Interview met Knausgård: ‘We hebben het lichaam verlaten, alles is scherm’

Karl Ove Knausgård in Londen, september dit jaar.

In het eerste deel was het vooral intrigerend hoe de personages zich onder de nieuwe ster bleven gedragen als typische personages van Knausgård. Er gebeurden vreemde dingen, ja, maar ondertussen moesten ze ook koken (in elk boek eten ze minimaal één keer garnalen met witbrood), opruimen, hun kinderen naar bed brengen. Er waren magische plotelementen, maar het echte verhaal speelde zich niet af in de sterren, maar in de slaapkamers, waar de mensen net als altijd ruzieden, wanhoopten en naar houvast zochten. Dat getuigde van een enorme beheersing door de schrijver, om het niet willen uitspelen van het grote gebaar, maar zich stoïcijns te blijven concentreren op het kleine leven.

Het derde deel, Het derde rijk (iemand moet nog eens schrijven over de nazi-connotaties van Knausgårds titels) lijkt het meest op dat eerste deel. Opnieuw lezen we over de alledaagse beslommeringen van zijn personages: een man raakt in de greep van een allesverterende jaloezie jegens zijn vrouw, een jong meisje wordt verliefd op een metalhead, een neurowetenschapper werkt aan een boek over hersens. Ondertussen moeten ze zich verhouden tot die gekke ster en tot een wereld die uit balans is geslagen. Zoals mensen tijdens de coronapandemie ook probeerden door te gaan met het gewone leven, passen ook de personages hier zich direct aan.

Banaliteit

Toch is Het derde rijk minder overtuigend. Te vaak verzandt de vertelling in banaliteit, in passages waarin de vertelling maar al te herkenbaar wordt, niet omdat het zo lijkt op het gewone leven, maar omdat het lijkt op genre-literatuur. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij Geir, een kalende detective met een vrouw en een maîtresse. Hij onderzoekt de raadselachtige dood van de bandleden van Kvitekrist. Ondertussen maakt hij zich druk over zijn gebit, waarvan een tand is uitgevallen. Hier wordt de vertelling wel erg Netflix-achtig: een detective die een moord moet oplossen, en langzaam zijn geloof in rationele verklaringen loslaat. Serieus, Knausgård? Het wreekt zich hier dat de dialogen zo sober zijn, het versterkt het cliché-gehalte van het personage.

Knausgård is op zijn best – in al zijn werk – wanneer hij zijn eigen tobberigheid en hunkering naar het grote weet in te dammen door zijn blik te richten op de directe wereld om hem heen. In de betere delen van de Morgenster-reeks zijn de alledaagse uitwisselingen (van het type ‘je hebt het zeker druk gehad vandaag’) rustpunten, ze vormen een interessant contrast tegen de achtergrond van de apocalyptische ster. Maar in Het derde rijk valt het regelmatig plat, en is de geloofwaardigheid weg.

Ook Line, een jonge student die verliefd wordt op een geheimzinnige, zwijgzame jongen, is niet goed uitgewerkt. Knausgård maakt niet overtuigend geloofwaardig waarom ze zo verliefd wordt op iemand die haar nauwelijks aandacht geeft en er lugubere seksuele fantasieën op nahoudt, en toch geeft ze zich zonder veel weerstand aan hem over. En zo zijn er meer passages die niet zorgvuldig lijken te zijn geschreven. Twee verhalen beginnen min of meer hetzelfde: met een landing in het vliegtuig. Dat lijkt eerder slordig dan dat er sprake lijkt te zijn van een bewuste herhaling. Twee keer observeert een man – verschillende mannen – de kleur van zijn urine.

Het middendeel in een langere reeks is altijd het moeilijkst om te schrijven én te lezen. Pas als het project voltooid is, kunnen we het in het grotere geheel plaatsen, krijgt de kale rechercheur betekenis, of de eenzame neurowetenschapper die plots geïnteresseerd raakt in esoterische kristallen.

Vliegende demonen

Aan de andere kant was De morgenster, het eerste deel, juist zo interessant omdat Knausgård zich leek te verzetten tegen de afgehechte plot waarin geen gaten mogen zijn. Hij behield de openheid, ondanks de Stephen King-elementen, en dat was een sterk poëticaal statement. Het derde rijk blijft ook open, maar het is een openheid die niet naar zichzelf verwijst, maar die in afwachting is van een vervolg. Sommige verhaallijnen worden wel afgesloten, andere niet.

Het interessantst is het perspectief van Tove, die we in De morgenster leerden kennen als de psychotische vrouw-van. Tove, kunstenares, raakt op zomervakantie met haar gezin in een manie. Haar beleving van de zomer die we eerder al door de ogen van haar man Arne lazen, is rijk, doorleefd, zinnelijk. Het morgenster-motief maakt dat we niet zeker zijn of haar innerlijke stemmen ‘echt’ zijn of door haar eigen geest geproduceerd. We krijgen dezelfde scène voorgeschoteld als in De morgenster, maar nu vanuit haar oogpunt. Dit duo-perspectief wijst ons op hoe we de realiteit enkel construeren vanuit onze eigen blik, en hoe beperkend dat is. Hoe koppig is de geest, hoe klein, lijkt Knausgård hier te zeggen. We missen enorme metafysische verschuivingen omdat we meer bezig zijn met of we wel krijgen waar we recht op hebben van onze partner, of omdat we op zoek naar peuken er tussenuit knijpen. Wat, denkt de lezer, missen wij zelf wel niet?

Helaas krijgt Toves verhaal een bizar slot met vliegende demonen en gillende kinderen – het contrast kan niet groter zijn met het soort literatuur waar Knausgård in excelleert. Duivels, bloed en kristallen: wie net als ik de duizenden pagina’s Mijn strijd heeft verslonden, gelooft het gewoon niet.