De oorlog blijven herdenken namens Nederland vond hij een eer en belangrijk ‘voor al diegenen die er niet meer zijn’

Een applaus klaterde over het plein in Arromanches. Het was 6 juni 2024 en Max Wolff, de laatste nog levende Nederlandse Normandië-veteraan, had zojuist een krans gelegd om de tachtigste verjaardag van D-Day, de geallieerde landing in Frankrijk, te herdenken. Premier Rutte was er ook en had een gesprek gehad met ‘meneer Max’, zei hij tegen NRC. „Als mensen zoals hij niet waren gaan vechten, dan hadden hier nog hakenkruizen gehangen.”

Wolff, van wie het ministerie van Defensie deze dinsdag bekendmaakte dat hij is overleden, was verguld met alle aandacht die hem in Normandië ten deel viel. „Ik vind het uitermate bijzonder om hier nu te zijn. Dat had ik me indertijd nooit kunnen bedenken, dat ik tachtig jaar later deze ceremonie zou doen.”

Max Wolff werd geboren in 1926 in een Joods gezin in Arnhem. Zijn vader was eigenaar van een groothandel in vee en vlees. Nadat de Duitsers in 1940 Nederland bezetten, werd hun bestaan steeds onleefbaarder. In 1942 besloot de familie Nederland te ontvluchten, richting Zwitserland. Zijn zusjes Kitty en Elly zouden met Elly’s man Sieg als eerste gaan; Max en zijn ouders volgden later. Hij herinnerde zich: „Mijn vader sprak de woorden: ‘Al hetgeen ik bezit draag ik bij me.’”

Rampzalig

Voor zijn zussen en zwager liep de vluchtpoging rampzalig af. Ze werden bij de Zwitserse grens gearresteerd en door de Zwitserse wachters overgedragen aan met de Duitsers collaborerende Fransen. Uiteindelijk belandden ze in Auschwitz, waar zij direct na aankomst werden vermoord. In totaal kwamen 286 familieleden van Wolff om in de Holocaust.

Max en zijn ouders verhuisden in België van onderduikadres naar onderduikadres. Ze zaten onder meer in Halle bij Brussel in een zuurstofarme bankkluis van drie bij drie – met „één luchtkoker, en een emmertje voor de nodige boodschapjes”, aldus Wolff. Half juni 1944 nam de SS een deel van het gebouw in gebruik; de kans op ontdekking werd daarmee heel groot. Wolff besloot de reis naar Normandië te wagen. Daar waren de geallieerden een week eerder aan land gekomen.

In de buurt van de stad Caen kwam hij uiteindelijk achter de Britse frontlinie terecht. Wolff meldde zich aan voor militaire dienst en werd verscheept naar het Verenigd-Koninkrijk. Daar zou hij worden ingedeeld bij de Nederlandse Prinses Irene Brigade, maar deze mannen hadden juist hun kamp verlaten om aan de strijd in Normandië deel te nemen.

Wolff sprak vloeiend Frans en Duits en werd daarom ingedeeld als tolk bij een Britse eenheid. Zo belandde hij na enige weken opnieuw in de buurt van Brussel, waar een emotioneel weerzien volgde met zijn ouders. In Nederland maakte hij de zogenoemde ‘Stadhuisramp van Heusden’ mee. In de nacht van 4 op 5 november 1944 bliezen de Duitsers de stadhuistoren van Heusden op. In de kelder schuilden op dat moment honderden burgers voor geallieerde beschietingen. Wolff hielp in de daaropvolgende dagen met het bergen van de in totaal 134 dodelijke slachtoffers.

Door dagenlange artilleriebeschietingen tijdens de slag om de Ardennen eind 1944 raakte Wolffs gehoor permanent beschadigd. In april 1945 bereikte zijn oorlog een gruwelijke apotheose toen hij belandde voor de poorten van het concentratiekamp Bergen-Belsen. „De vreselijke dingen die ik daar gezien heb, zijn me tot op de dag van vandaag bijgebleven”, zei hij daar later over.

Na de Bevrijding leek het erop dat Wolff zou moeten dienen in Nederlands-Indië, maar dankzij een interventie van zijn ouders bleef hem deelname aan de dekolonisatie-oorlog bespaard. Wolff runde tot zijn pensionering een groothandel in kousen en sokken, trouwde met Marion Kunstenaar en zij kregen drie dochters.

Zware boekwerken

In een gesprek met NRC vertelde zijn dochter Batya deze maand dat de dood en de oorlog „altijd onderhuids aanwezig” waren thuis. Haar vader vervatte zijn familiegeschiedenis in kilo’s zware boekwerken. Ook stelde hij indexen op met zoveel mogelijk persoonsgegevens van elke familielid op een rij, inclusief plaats van overlijden.

Max Wolff bezocht met zijn tweede vrouw Carla de afgelopen jaren tal van ‘laatste’ herdenkingen van de Tweede Wereldoorlog. In 2019 zei hij in Terneuzen dat hij het een „grote eer” vond om bij zulke gelegenheden Nederland te mogen vertegenwoordigen „Ik sta er vooral voor al diegenen die er niet meer zijn. Ik vind het belangrijk dat we blijven gedenken.”

In juni vorig jaar was hij dus in Normandië en in september gaf hij nog acte de présence bij de herdenking van de Slag om Arnhem. Bij de feestelijkheden op 5 mei in Wageningen moest hij dit jaar vanwege zijn slechte gezondheid verstek laten gaan. Hij kwam er graag, omdat hij het doorgeven van het verhaal van de oorlog belangrijk vond, indachtig een frase uit het boek Joël uit de joodse bijbel: „Vertel daarvan aan uw kinderen, laten uw kinderen het aan hun kinderen vertellen en hun kinderen weer aan het volgende geslacht.”