Column | Na de preek, bij de dominee thuis

De jongste van vier jaar ligt al in bed. „Hij heeft”, zegt zijn moeder, Enike van der Kuijl (32), „spina bifida, weet je wat dat is?” Open ruggetje. Toen ze vijfentwintig weken zwanger was is hij geopereerd, in de baarmoeder. Ruggetje gesloten, geen waterhoofd, maar Jesse zal nooit kunnen lopen. „Veel mensen laten een kind met een spina bifida eh…” Aborteren. Zij en haar man, dominee Leendert van der Kuijl (33) van de Gereformeerde Gemeente in Waarde, op Zuid-Beveland, zouden dat nooit gedaan hebben. Enike: „Al het leven komt bij God vandaan.” De dominee: „In het ziekenhuis was de Heere heel dichtbij”. Enike: „Jesse is net zo blij en vrolijk als onze andere kinderen. En hij kan net zo ondeugend zijn.”

Het is zondagavond kwart voor acht, de dienst van zes uur in de Adullamkerk is net voorbij. De dominee heeft zijn schoenen uitgedaan en zit in zijn leunstoel. Hij heeft een vol uur gepreekt en dat was de derde keer vandaag. De ochtenddienst ging over de ongelovige Thomas, de middagdienst over het dode dochtertje van Jaïrus – door Jezus weer tot leven gewekt – en nu is het over het zesde gebod gegaan: ‘Gij zult niet doodslaan.’

Enike zit naast hem en op de zachte banken rondom hen zitten hun andere kinderen: Maria (15), Aron (13), Micha (10), Loïs (8) en Timon (6). „Ja, we waren er vroeg bij”, zegt de dominee. Hij was toen nog visboer, vóór zijn roeping. Hij Enike: „We waren nog niet getrouwd.” De dominee: „En wij geloven dat seksuele intimiteit uitsluitend is voor binnen het huwelijk.” Hij lacht, Enike lacht, de kinderen lachen en allemaal zeggen ze tegen Maria dat zij echt nog even moet wachten. En Maria? Die lacht het hardst. Op tafel staan stroopwafels en chips en Enike pakt een A-viertje met vragen over de preek. Die heeft de dominee vooraf gemaakt en alle kerkgangers, stel ik me voor, zitten nu thuis met hun kinderen over de preek te praten, stroopwafels en chips erbij, telefoons ver weg. „Loïs”, zegt Enike, „weet je nog het voorbeeld van de vulkaan?” Loïs weet het nog. Maar wat ermee bedoeld werd? Maria: „Als die uitbarst, moet je wegwezen.”

En dan gaat het over de moordenaar in onszelf, de gruwelen waartoe we in staat zijn, over de „noodzaak van Jezus, die Zijn vijanden liefhad”, en Maria zegt: „De mens is een mens een wolf.” Haar vader knikt en zegt: „Nietzsche?” Later gaat het over het kleine meisje dat van haar fiets viel, ook een voorbeeld uit de preek. Iedereen schoot toe om haar te helpen, ze voelden erbarmen. „En jij, Aron?”, zegt Enike. „Wat zou jij doen als je je zusje zag vallen met de fiets?” Aron: „Eh, eerst even uitlachen.” Zijn moeder glimlacht en zegt: „Je zou dus geen erbarmen voelen.” De dominee: „Ik zal binnenkort in de preek terugkomen op het begrip erbarmen.”

In de trein terug probeer ik te bedenken wat ik eigenlijk gezien heb, in dit kleine dorp zo dicht bij de Randstad. De zwarte kleren die ik had aangetrokken om naar de kerk te gaan, dat was zwaar overdreven. Mensen lopen daar niet in het zwart, behalve de dominee en zijn ouderlingen. Maar verder?