Column | Onze eeuw heeft zijn eigen monsters

Brandweerhumor. Mijn vader, toen bijna dertig, stond op de ladder tijdens de grote brand van Schiedam, maart 1943. Amerikaanse bommenwerpers legden bij een aanval op de haven per abuis halve woonwijken in Rotterdam-West in puin. Honderden doden. Tijdens het blussen van de brandende puinhopen werd vader ineens toegeroepen door een aantal breed lachende collega’s onderaan de ladder. Ze hadden een collegiale suggestie. „Zou je niet eerst je eigen huis gaan blussen, De Jong?”

Inderdaad, ook dat was eraan. Moeder was uit voorzorg – er viel vaker een bom – al vertrokken naar familie. Hij stuurde haar een telegram: „Ons huis in puin. Zelf ongedeerd.”

Goed, zo heb ik ook mijn kleine persoonlijke herdenking alsnog gehad. Uit de talloze andere van de afgelopen tijd – en nu nog die van het bombardement op Rotterdam in 1940 – spreekt een bijna wanhopige behoefte aan ‘verbinding’. En toch maakte de stroom vrome woorden en moraliserende opinies over de mens en zijn geschiedenis alles bij elkaar een onzekere, obligate en stuurloze indruk.

Geen wonder, want onze eeuw kent in zijn twintiger jaren zijn eigen monsters. We staren ze dagelijks in de bek. Genocide in Gaza, oorlog en verschroeide aarde in Oekraïne,oorlogszuchtige parades in Moskou, en een Amerika dat in de greep is van autoritair-revolutionaire zeloten.

Genocide? Ja, aan die weemakende conclusie kan zelfs het prudente NIOD niet echt meer ontkomen (de directeur spreekt van „genocidaal geweld”).

Een lompe tegenwerping, populair bij luidkeels-rechts, is dat er bij genocide allang geen Gazanen meer over zouden zijn. Het is vileine kletskoek, het gaat niet alleen om aantallen. Ook in de omschrijvingen van de Pools-Joodse jurist Raphael Lemkin (1900-1959), die de term bedacht, is uitroeiing geen sine qua non. Inheemse Amerikanen, Armeniërs, Bosnische moslims – ze werden niet volledig uitgemoord. Dat was ook zelden zwart op wit de ‘bedoeling’, en toch spreken we van genocide.

Kern van het begrip is dat met een combinatie van geweldsmiddelen – massamoord, vernietiging van politiek, economisch en cultureel leven, uithongering – het voortbestaan van een volk of groep onmogelijk wordt gemaakt. Volgens kenners gaat dat inmiddels op voor de bloedige wurggreep van Israël op Gaza – tot en met openlijke plannen voor etnische zuivering. Het begint nu kennelijk zelfs door te dringen tot het manisch-introverte Catshuis van marathon-man annex dagvoorzitter Schoof.

Jodenhaat? Ja, ook dat is er. Natuurlijk is kritiek op Israël niet per se antisemitisch, zoals Netanyahu de wereld wil aanpraten, maar dat betekent niet dat zulke kritiek het nóóit is. Het blijft lastig om in een leus als ‘Palestina Arabiyya’ louter oecumenisch rechtsgevoel te horen en niet de roep om vernietiging van de ‘zionistische entiteit’. Zoals het pijn aan je ogen doet om leden van uiterst rechtse partijen met antisemitische antecedenten naar Israël te zien reizen voor een conferentie over: antisemitisme. Nietzsche zou nog opkijken van zo’n omwenteling van waarden.

Avishai Margalit noemde de Shoah ooit uniek omdat Joden voor de nazi’s niet eens laag in de raciale hiërarchie stonden, maar er geheel buiten vielen. Ze hadden geen Rassengestalt maar nestelden zich als parasieten in ‘echte’ volken. Daarom was het niet genoeg hen eronder te houden, maar moesten ze van de planeet verdwijnen. De gekte valt te herkennen in allerhande complottheoriëen.

De apocalyps? Ook die is terug van weggeweest, in de koortsdromen van christelijke nationalisten en tech-miljardairs rond Trump die smachten naar het einde van de seculier-humanistische orde. Een euforisch ondergangsdenken dat Naomi Klein treffend „Eindtijdfascisme” noemt.

Met zulke monsters gaan we dieper de eeuw in. Niets te lachen dus onderaan de ladder – wel blijven blussen, en niet alleen – of eerst – je eigen huis.

Sjoerd de Jong is redacteur van NRC. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.