Opinie | Japans bekendste boyband krijgt slechts lof

Door de televisie golft collectieve rouw. Dit keer is het menens: Arashi (‘storm’) houdt op. De vijfkoppige Japanse popgroep, die in eigen land goddelijke status geniet, keert nog één jaar terug. Daarna is het klaar, vertelt frontman Satoshi Ohno. Katsudou shuuryou – „we stoppen met onze activiteiten”, gonst het. Niet „we gaan uit elkaar”, benadrukken presentatoren, fans en deskundigen. „Maar het is wel het einde van een tijdperk”, aldus Arashi-professor Osamu Seki op tv.

Cameraploegen storten zich op de straten van Tokio voor straatinterviews. Mediakanalen gooien er meer pushberichten uit dan voor de Noord-Koreaanse raket die richting de Japanse zee raast. Op zender MBS meldt presentatrice Maya Shimizu dat de fanclub van Arashi ruim drie miljoen leden telt, die jaarlijks dertig euro lidmaatschapsgeld overmaken. „Een ongelooflijk bedrag”, zegt ze, alvorens nog wat statistieken van de popgroep te sommen: tientallen nummer-één-hits, miljardenomzet.

Indrukwekkend, inderdaad. Fascinerend ook zijn de geschokte voorbijgangers uit de straatinterviews die hun hand voor de mond slaan. Sommigen huilen. „Ze gaan uit elkaar”, begint de interviewster telkens. Ze gebruikt het woord kaisan: opheffen. Een van de jonge vrouwen die geïnterviewd wordt gelooft het niet en pakt haar telefoon erbij om het snel op te zoeken. „Nee, ze stoppen met hun activiteiten”, zegt ze zichtbaar opgelucht.

„Dat verschil is cruciaal”, verklaart TBS-presentator Takahiro Inoue in een uitzending volledig gewijd aan Arashi. Een tienkoppig panel aan experts knikt instemmend mee. „De fans willen helemaal niet horen dat ze uit elkaar gaan”, zegt hij, begeleid door een PowerPointpresentatie van meer dan honderd slides.

Zwijgcultuur

Arashi, Japans grootste boyband ooit, raakt een diepe snaar in de Japanse ziel. Op het eerste gezicht lijkt het verhaal van de popgroep er één van succes, van culturele impact. Arashi behoort tot het collectieve geheugen van Japanners. Maar de jubelstemming verdoezelt een donkerder kant van het verhaal. „Ik hield van naar concerten gaan van Johnny’s popgroepen… Sorry, voormalig-Johnny’s popgroepen”, zegt een panellid op tv. Achter het fenomeen Arashi schuilt een systeem. En dat systeem heeft een naam: Johnny’s.

Johnny Kitagawa, de oprichter van het machtige talentenbureau Johnny’s, stond aan de wieg van het succes van Arashi en andere popgroepen. Nu bouwde Kitagawa niet alleen sterren, maar ook een zwijgcultuur. Na zijn dood in 2019 werd publiek wat velen al fluisterden: Kitagawa misbruikte decennialang jonge jongens, vaak aspirant-idolen. Tientallen slachtoffers stapten naar voren. Toch duurde het lang voordat de Japanse media het oppikten. Alleen roddelblad Shukan Bunshun durfde te publiceren. De rest zweeg. Bang voor rechtszaken, bang voor de macht van Johnny’s, bang voor de fans.

Pas nadat buitenlandse media het verhaal oppakten, gingen de Japanse mediakanalen, die alles decennialang onder het tapijt veegden, ineens diep door het stof. De ene zender na de andere kwam met publieke excuses en vertelde aan kijkers en luisteraars dat ze hun les geleerd hadden.

Diezelfde media, die jarenlang wegkeken, zetten Arashi nu weer op een voetstuk. Alsof hun succes los staat van het systeem dat hen voortbracht.

Wat verdwijnt is Arashi. Wat blijft is het systeem dat hen mogelijk maakte. En de media spreekt weer liever ‘katsudou shuuryou’ dan over ‘kaisan’. Liever over een zachte landing dan de harde waarheid. De pedofiele mediamagnaat die de populairste popgroep van Japan ooit mogelijk maakte, wordt nogmaals stilgezwegen. Het valt te betwijfelen of Japan zijn les heeft geleerd.