Mahler 1 door het Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Mäkelä. Gehoord: 9/5 Concertgebouw Amsterdam. Herhaling 10/5, 13.30u. Terugkijken kan hier.
Toen het Amsterdamse Concertgebouw op 11 april 1888 voor het eerst zijn deuren opende, had Gustav Mahler net de laatste hand gelegd aan zijn Eerste symfonie. Nou ja, het zou nog tot 1896 duren voor het werk zijn definitieve vorm vond, maar het is een prikkelende gedachte dat twee muziekinstituten van formaat tegelijkertijd ‘van wal staken’. Een beetje als met de geliefden in een romcom: ze kenden elkaar nog niet, maar ze waren voor elkaar bestemd, de mooiste zaal en het grootste symfonische oeuvre.
Honderdzevenendertig jaar en vier weken later gaven het Concertgebouworkest en zijn aankomend chef-dirigent Klaus Mäkelä een gloedvolle lezing van die Eerste, het startschot van het tien achter elkaar uitgevoerde symfonieën in het derde Mahler Festival.
Mäkelä had er zin in: hij kwam de trap al af toen er nog gestemd moest worden, bleef na een paar treden staan en trok zich nog even terug. Zodra hij op de bok stond gaf hij de houtblazers volop ruimte om hun klank te boetseren tegen het achterdoek van zinderende strijkers, en ook toen de celli het eerste thema inzetten bleven de blazers de boventoon voeren. Er volgden geweldig naturel uitgevoerde versnellingen, schitterend fluisterzacht spel; de daverende climax van het eerste deel voelde verdiend.
Lees ook
De grote NRC Mahler Symfonieëngids
Mäkelä’s meesterschap
In het tweede deel vergrootte Mäkelä het contrast uit tussen de opgewonden, wat logge Ländler en het elegante trio, wat goed werkte als opmaat naar het derde deel, de treurmars op ‘Vader Jacob’ in mineur die het emotionele zwaartepunt van de symfonie vormt. De opeenvolgende inzetten van contrabas, fagot en cello werden met veel persoonlijkheid gefraseerd, culminerend in de verrukkelijke tubasolo van Perry Hoogendijk. Hoe mooi ook van klank, de ijzeren marspuls kreeg er wel iets wolligs door, wat afdeed aan de noodlottigheid.
De finale was daarna een voortreffelijke geleide tocht annex achtbaanrit door het ene na het andere sublieme muzikale landschap. Hoe de hoge intensiteit van de openingssectie schoorvoetend naar een lyrische langzame passage scharnierde: je weet dat Mäkelä zulke transities als geen ander kan vormgeven, maar het meesterschap blijft verbluffend.
Kleindochter Marina Mahler was erbij, en ook voormalig Concertgebouwdirecteur Martijn Sanders, onder wiens leiding in 1995 het tweede Mahler Festival plaatsvond.
Klaus Mäkelä dirigeert het Concertgebouworkest in Mahlers ‘Eerste symfonie’ op het Mahler Festival. Foto Eduardus Lee
Voor 1,4 miljard katholieken is Paus Leo XIV hun nieuwe geestelijk leidsman. Men mag aannemen dat ze naar hem zullen luisteren, al zullen niet alle katholieken hun paus in alles volgen. Een nieuwe paus, het is de katholieken gegund, maar wat betekent een paus anno 2025 voor de rest van de wereld?
Een paus heeft geen leger van betekenis, zijn grondgebied past in het centrum van Amsterdam, hij heeft geen grondstoffen. In de ogen van veel atheïsten is de kerk een archaïsch instituut. Toch kan de paus, zeker in een gewelddadig tijdsgewricht, een belangrijke rol vervullen, door te appelleren aan universele waarden en menselijke waardigheid.
De paus is voor velen nog steeds een morele autoriteit, met celebrity-status bovendien. Dat geeft hem invloed. Hij trekt altijd de aandacht en wat hij zegt is vaak ook bedoeld voor niet-katholieken en niet-gelovigen. Een pleidooi voor klimaatmaatregelen is universeel. Hetzelfde geldt voor mensenrechten.
De paus beschikt bovendien over een fijnmazig diplomatiek netwerk. Daarnaast is het Vaticaan ook nog eens formeel toehoorder bij de Verenigde Naties. Kortom, er is geen ander geestelijk leider met een vergelijkbare politiek invloedrijke positie als de paus.
De macht van de paus kent uiteraard grenzen. Een paus kan geen oorlogen voorkomen. Hij kan wel aandacht vragen voor de slachtoffers van geweld. Paus Franciscus kwam op voor het lot van de Palestijnen. Hij kon de Gaza-oorlog niet tegenhouden, maar hij was er snel bij om de Israëlische regering te bekritiseren.
Het kan geen kwaad als slachtoffers en machtelozen een invloedrijke pleitbezorger hebben. Van Robert Prevost mag verwacht worden dat hij die lijn van zijn voorganger zal voortzetten. Prevost kan tegelijk een stem zijn voor het mondiale Zuiden. Hij woonde en werkte twintig jaar in Peru.
Prevost is de eerste Amerikaanse paus. Zijn voorgangers zagen het als hun taak China of Rusland aan te spreken op schending van mensenrechten. Dat is ook nu nog steeds geboden.
In het tijdperk-Trump moet de paus ook de Verenigde Staten tot orde de roepen. Het Vaticaan en de VS waren in zekere zin bondgenoten in die naoorlogse ordening van democratie en recht. Trump geeft niet veel om die regels en is – getuige de ontmanteling van USAID – niet van plan om Amerikaanse welvaart in zetten voor mensen in onfortuinlijke omstandigheden. Daar ligt een taak voor Prevost.
De wereld heeft vanaf nu te maken met twee Amerikanen die veel invloed hebben in het publieke domein. Twee Amerikanen met geheel verschillende achtergronden. Naast de vastgoedman uit New York, die MAGA-president werd, staat een paus, die opgroeide in Chicago en wiens grootouders van moeders kant creolen waren uit New Orleans.
De paus is de vertegenwoordiger van een conservatief instituut. Dat zal met Prevost niet veranderen. In de katholieke kerk woedt al decennia een strijd tussen conservatieven en hervormers. Dát is een gevecht voor katholieken onderling.
Maar, in een tijdsgewricht waarin het aantal conflicten elk jaar toeneemt, waar grootmachten internationale normen met voeten treden, waar de macht van de sterkste regeert en wetteloosheid de regel wordt, in zo’n wereld is een krachtige stem voor de humaniteit onontbeerlijk. Iemand moet in zo’n wereld appelleren aan het geweten. Het is te hopen dat Leo XIV dat op een geloofwaardige manier zal doen.
Een frommelig, leeg eenpersoonsbed staat in een onversierde kamer. De uitsnede van de foto houdt het hoofdeinde net niet binnen boord. Het is een wit ledikant, gesloten aan drie zijden, met opbergruimte eronder. De matrashoes is wat lossig om het bed gespannen, plukt boven de lades uit. Lege witte muur, grijzige vloer. Het beeld uit blauw en grijstinten lijkt zwart-wit. Koud.
In dat bed zou de puberzoon van Lisa Hu (1983) moeten liggen, maar hij ligt er niet. De kijker weet niet of de jongen gewoon op school is, met zijn vrienden afgesproken heeft, of dat het lege bed betekent dat hij er echt niet is. Want hij was weg, anderhalve maand, vertelt de fotograaf bij de serie Ik mis je. Ze hadden ruzie gehad. Hij bleef weg, tot hij terugkwam. En nu wonen ze weer samen, maar het is anders. Hun samenzijn is kwetsbaar, afstandelijk. Lisa Hu geloofde dat liefde alles kon overwinnen, maar ze weet nu dat liefde ook een last kan zijn, pijn kan doen.
Foto’s uit serie Ik mis je van Lisa Hu. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.Foto Lisa Hu
De vier fotografen, –twee moeders, een niet-moeder, en een kind– reflecteren op het thema moederschap in een kleine fotogalerie in Rotterdam, Ballon Rouge. Het gekke aan de werken in de tentoonstelling Honey and Ashes is dat taboes enerzijds met voeten getreden worden, tegelijkertijd gaan de werken juist over maatschappelijke verwachtingen, de norm, en de pijn die volgt op het niet voldoen aan de ideeën over goed moederschap. Gabriëlle de Kroon voelt een emotionele afstand tot haar kinderen. Lisa Hu heeft een moeizame relatie met haar puberzoon. Anne Nobels wil geen kinderen. Pipilotta Yerna wil niet dat haar moeder doodgaat.
‘Zoals het met emancipatoire bewegingen gaat: er is achterstand in te halen’, schreef Sandra Smets, over de moedertentoonstelling in het Centraal Museum, Good Mom/Bad Mom. Zo had ook die expositie, schreef Smets, ‘veel te vertellen en ontrafelen.’ Gek, moeders zijn het begin van het leven, moederkunst wordt al lang gemaakt (Maria), toch moet er eerst een basisterrein gelegd worden, verkend worden, voor we verder kunnen.
Foto’s uit serie Ik mis je van Lisa Hu. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.
Foto Lisa Hu
Anna Nobels (1993) zet een lelie in de fik. Op de foto valt eerst de vlam op, vier likken vuur in een donker beeld. Dan de lelies: één staat in brand, twee niet. Ze zijn open, stampers steken als puntjes af tegen de roze bladeren. De scène voltrekt zich in het donker, het lijkt nacht. Ze koos de bloem omdat die staat voor vruchtbaarheid, vrouwelijkheid. Nobels kiest ervoor om geen kinderen te krijgen. Met het verbranden van de bloemen markeert ze die keuze. In Burning Lilies zien we meer dan brandende flora. Zwemmende lichamen, zee, huid, trots vooral, maar ook verdriet. Niet, zo lijkt het, vanwege de keuze, maar vanwege de verantwoording die Nobels en haar man telkens maar moeten afleggen aan de wereld.
Foto’s uit serie Burning Lilies van Anne Nobels. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.
Foto Anne Nobels
Op een andere manier dan Lisa Hu voelde ook Gabriëllede Kroon (1969) afstand tot haar kinderen. De afstand lijkt vanuit haarzelf te komen. Ze verkeerde in zwaar water, rouw, tien jaar geleden, de wereld voelde hard. Het lukte haar niet om daar uit te kruipen, de weg naar haar kinderen te vinden, écht bij ze te zijn. Ze vond een oplossing. Zoals kinderen dat doen maakte ze haar eigen wereld, een parallelle. Één waarin het zacht was, er lucht was, ze rust vond. Met haar camera schiep ze een alternatieve ruimte waarin ze samen konden zijn, Gabriëlle, Zeb en Carlos. Het lijkt gelukt te zijn.
Foto’s uit serie Zeb & Carlos van Gabriëlle de Kroon. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.
Foto Gabriëlle de Kroon
Moeders gaan dood. Soms zomaar, ineens, en je kunt er niets tegen doen. Maar Pipilotta Yerna (1994) vertikt het. Háár moeder zal niet zomaar doodgaan. Ze heeft een oplossing. Ze maakt haar moeder alvast zelf dood. In She is the canary in the coalmine of a dying empire ensceneert ze sterfsituaties. Levenseindes die haar wel mooi lijken, bijzonder, of spectaculair. Ze zoekt naar de beste manier van overlijden. Een val uit een raam, een val van de trap, verdrinking. Het is macaber, ja, maar je kunt het ook een eerbetoon noemen.
Foto Pippilotta Yerna
Uit de reeks She is the canary in the coalmine of a dying empire (2020).
Yerna ziet zichzelf als een slangenbezweerder die het gevaar onder controle houdt door haar moeder te laten sterven, telkens weer. „Zo”, lijkt ze te willen zeggen, het is al gebeurd, het hoeft niet meer. Zo is er ook een theorie rondom het blafgedrag van puppies. Je moet ze eerst aanleren te blaffen als er iemand aan de deur is. Dan heb je het geblaf in het gareel, en vervolgens, als de hond alleen nog binnen die kaders blaft, leer je ‘m te stoppen. Zo maakt Yerna ook duidelijk aan de dood: dat is háár terrein, die dood bepaalt niet zelf wanneer het komt en gaat.
Foto uit serie She is the Canary in the Coalmine of a Dying Empire van Pippilotta Yerna. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.Foto Pippilotta Yerna
Mahler 1 door het Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Mäkelä. Gehoord: 9/5 Concertgebouw Amsterdam. Herhaling 10/5, 13.30u. Terugkijken kan hier.
Toen het Amsterdamse Concertgebouw op 11 april 1888 voor het eerst zijn deuren opende, had Gustav Mahler net de laatste hand gelegd aan zijn Eerste symfonie. Nou ja, het zou nog tot 1896 duren voor het werk zijn definitieve vorm vond, maar het is een prikkelende gedachte dat twee muziekinstituten van formaat tegelijkertijd ‘van wal staken’. Een beetje als met de geliefden in een romcom: ze kenden elkaar nog niet, maar ze waren voor elkaar bestemd, de mooiste zaal en het grootste symfonische oeuvre.
Honderdzevenendertig jaar en vier weken later gaven het Concertgebouworkest en zijn aankomend chef-dirigent Klaus Mäkelä een gloedvolle lezing van die Eerste, het startschot van het tien achter elkaar uitgevoerde symfonieën in het derde Mahler Festival.
Mäkelä had er zin in: hij kwam de trap al af toen er nog gestemd moest worden, bleef na een paar treden staan en trok zich nog even terug. Zodra hij op de bok stond gaf hij de houtblazers volop ruimte om hun klank te boetseren tegen het achterdoek van zinderende strijkers, en ook toen de celli het eerste thema inzetten bleven de blazers de boventoon voeren. Er volgden geweldig naturel uitgevoerde versnellingen, schitterend fluisterzacht spel; de daverende climax van het eerste deel voelde verdiend.
Lees ook
De grote NRC Mahler Symfonieëngids
Mäkelä’s meesterschap
In het tweede deel vergrootte Mäkelä het contrast uit tussen de opgewonden, wat logge Ländler en het elegante trio, wat goed werkte als opmaat naar het derde deel, de treurmars op ‘Vader Jacob’ in mineur die het emotionele zwaartepunt van de symfonie vormt. De opeenvolgende inzetten van contrabas, fagot en cello werden met veel persoonlijkheid gefraseerd, culminerend in de verrukkelijke tubasolo van Perry Hoogendijk. Hoe mooi ook van klank, de ijzeren marspuls kreeg er wel iets wolligs door, wat afdeed aan de noodlottigheid.
De finale was daarna een voortreffelijke geleide tocht annex achtbaanrit door het ene na het andere sublieme muzikale landschap. Hoe de hoge intensiteit van de openingssectie schoorvoetend naar een lyrische langzame passage scharnierde: je weet dat Mäkelä zulke transities als geen ander kan vormgeven, maar het meesterschap blijft verbluffend.
Kleindochter Marina Mahler was erbij, en ook voormalig Concertgebouwdirecteur Martijn Sanders, onder wiens leiding in 1995 het tweede Mahler Festival plaatsvond.
Klaus Mäkelä dirigeert het Concertgebouworkest in Mahlers ‘Eerste symfonie’ op het Mahler Festival. Foto Eduardus Lee