Het was alsof hij door de bliksem was getroffen, zou hij zich later herinneren in zijn autobiografische Bekentenissen. Een jonge filosoof uit Genève, Jean-Jacques Rousseau, bladerde tijdens een stevige wandeling nabij Parijs terloops door een literair tijdschrift, toen zijn oog viel op een aankondiging. De prestigieuze Académie van Dijon loofde een prijs uit voor het beste essay dat de volgende vraag beantwoordde: heeft de bloei van wetenschappen en kunsten bijgedragen aan de verbetering van de moraal, of juist niet?
Als Rousseau op een paard had gezeten, was hij er zeker afgedonderd, zoals Paulus op weg naar Damascus: „In een oogwenk nadat ik dit las, zag ik een ander universum en werd ik een ander mens.” Zijn antwoord op de prijsvraag, opgesteld tijdens koortsige nachten en vanuit zijn bed gedicteerd, was een striemende aanklacht tegen de beschaving. In plaats van onze menselijke geest te verheffen, hadden wetenschap en kunst deze juist verziekt. Overal waar kennis bloeit, aldus Rousseau, raken morele deugden in verval. Elke beschaving bezwijkt vroeg of laat onder het gewicht van haar eigen nutteloze verfijning, waarna ze onder de voet wordt gelopen door virielere barbaren.
Rousseaus vertoog uit 1750 is een pril voorbeeld van iets wat de moderne samenleving overal zou vergezellen waar ze voet aan de grond krijgt: bijten in de hand die je voedt, omdat je weet dat die je niet op je gezicht zal meppen. Sta even stil bij wat hier gebeurt. Een erudiete filosoof – nota bene medeauteur van de beroemde Encyclopédie van de Franse verlichting – schrijft voor de intellectuele elite van het land een tirade tégen wetenschap en verfijning. Zelf voorspelde Rousseau dat zijn essay onthaald zou worden op een „universele storm van protest tegen hem”, maar de ironie is: de Académie gaf hem de eerste prijs en hij werd op slag een filosofische beroemdheid.
Toevluchtsoord van vrijheid
Natuurlijk was de meningsvrijheid in Rousseaus tijd, de achttiende eeuw, beperkt. De katholieke kerk en de Franse koning duldden geen tegenspraak, en meerdere verlichtingsdenkers belandden in de gevangenis of moesten vluchten. De bestemming van Rousseaus beroemde wandeling was nota bene de gevangenis van Vincennes, waar zijn vriend Diderot achter de tralies zat vanwege zijn atheïstische overtuigingen. Voor elkaar hadden de verlichtingsdenkers echter een toevluchtsoord van intellectuele vrijheid gecreëerd, waar je onbevreesd kritiek kon leveren op elkaars ideeën. Rousseau wist best dat zijn kompanen Diderot en d’Holbach geen knokploeg op hem zouden afsturen omdat hij hun idealen van vooruitgang en verlichting had besmeurd. Dus wat was er makkelijker dan in díe hand te bijten?
Een vrije en liberale samenleving – een unieke erfenis van de Europese verlichting – is bij uitstek een hand die zich straffeloos laat bijten. Waar kan je politieke leiders vrijelijk op de korrel nemen, zelfs beledigen en beschimpen, zonder enige angst voor repercussies? Waar kan je het economische systeem waarin je leeft bespugen, en foeteren over zowel reële als denkbeeldige problemen? Enkel in een vrije samenleving natuurlijk. Dit leidt tot een paradox die beschreven zou zijn door de Amerikaanse diplomaat Daniel Patrick Moynihan: „De hoeveelheid mensenrechtenschendingen in een land is altijd omgekeerd evenredig aan de hoeveelheid klachten over mensenrechtenschendingen die je daar hoort.” Vrij vertaald: hoe meer geklaag, hoe beter.
Deze wet van Moynihan is relatief obscuur – ik kon zelfs de exacte bron niet terugvinden – maar van mij mag ze worden ingelijst en opgehangen in elke aula en klaslokaal. Als je in een samenleving terechtkomt waar je geen klachten hoort over corruptie en onderdrukking, en waar iedereen tevreden lijkt met de huidige leiders, maak je dan zo snel mogelijk uit de voeten. De kans is groot dat je in een totalitaire dystopie zit. Kom je echter in een samenleving terecht waar iedereen klaagt dat politici zakkenvullers en pedofielen zijn, dat onze media louter propagandakanalen zijn, en dat je tegenwoordig níets meer mag zeggen, dan mag je opgelucht ademhalen: je hebt een vrije samenleving gevonden!
Net zoals de gelegenheid de dief maakt, creëert ze ook de criticaster. Niets is makkelijker dan als vrije burger je eigen vrije samenleving te hekelen, omdat het volkomen veilig is. Het kan zelfs je ijdelheid strelen. Niet alleen kan je jezelf een schouderklopje geven voor je moed om de heersende machten aan te vallen, maar als je kritische reacties krijgt, kan je zelfs roepen dat men je de mond probeert te snoeren. Terwijl het loutere feit dat je zoiets in alle openbaarheid kúnt roepen, je ongelijk bewijst. Jonathan van het Reve noemt het de ‘censuurschwalbe’, naar de bekende voetbaltactiek waarbij je theatraal tegen de vlakte gaat om een gemene tackle van je tegenstrever te veinzen en zo een strafschop in je voordeel af te dwingen.
Meer dan tachtig jaar geleden verwonderde de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter zich er al over dat antikapitalisme onder de intellectuele elite in kapitalistische landen „bijna een vereiste van de etiquette” was. Elk weldenkend persoon haastte zich om het kapitalisme te veroordelen, dat was gewoon een kwestie van beleefdheid. In het kapitalistische Westen had je zelfs talrijke ‘fellow travelers’ van het communisme, die straffeloos het totalitaire alternatief konden verheerlijken waar ze zelf nooit onder hoefden te lijden (slechts een verdwaasde enkeling pakte daadwerkelijk zijn koffers en verkaste naar Moskou). In de Sovjet-Unie was dat wel even anders. Wie daar openlijk zijn afkeer van het marxisme beleed, kreeg geen schouderklopjes en sociale erkenning, maar een enkeltje naar de Goelag.
Vermoeiend gedoe
De Sovjet-Unie bestaat al lang niet meer, maar toch blijft zulk vermoeiend gedoe een favoriet tijdverdrijf van westerse intellectuelen, vooral aan universiteiten. De Franse filosoof Pascal Bruckner schreef ooit dat „niets westerser is dan de afkeer van het Westen”. Die zelfhaat wordt doorgaans met de linkerkant van het politieke spectrum geassocieerd, en toegegeven: progressieven toonden zich de afgelopen decennia creatiever in de zoektocht naar steeds nieuwe manieren om de eigen beschaving te beschimpen. Een academische conferentie in de humanities voelt soms als een Mexicaans verjaardagsfeestje, waarbij geblinddoekte kinderen beurtelings op een piñata meppen, net zo lang tot die uiteenspat en iedereen snoepjes krijgt – met de westerse moderniteit als piñata van dienst. Hoe harder je mept, hoe groter de beloning. Noem een kwaad in de wereld, en de westerse beschaving is als bron aangewezen door een linke denker, vaak iemand die doceert aan een westerse universiteit. Racisme, slavernij, kolonialisme, uitbuiting, milieuvernietiging, patriarchaat, homofobie.
Toch heeft links geen patent op zulke antiwesterse aanstellerij. Conservatieve denkers klagen al twee eeuwen dat de moderne samenleving godsgeloof ondermijnt en gemeenschappen uit elkaar rukt, terwijl ze gulzig profiteren van de vrijheden die de moderniteit hen daartoe biedt. Daarnaast is er een lange traditie van rechtse denkers in het Westen die heulen met dictators als Hitler en Mussolini, gezworen vijanden van de ‘westerse’ verlichting.
De laatste jaren is rechts bezig aan een stevige inhaalbeweging bezig qua anti-verlichting. Drie jaar na de brutale invasie van een soeverein en democratisch land kiest Donald Trump openlijk partij voor de dader in plaats van het slachtoffer. Propagandisten als Tucker Carlson kunnen kwijlend langs supermarktrekken in Moskou lopen om de zegeningen van Poetins regime te bezingen, Thierry Baudet kan ongehinderd Russische complottheorieën over MH-17 in de ether pompen en de hielen van Poetin likken. Zowel uiterst links als uiterst rechts zijn er rotsvast van overtuigd dat Rusland ‘geprovoceerd’ werd door het agressieve Westen, waardoor Poetin niet anders kon dan Oekraïne binnenvallen. Enkel in een vrije samenleving kan je ongestoord de propaganda van je vijanden papegaaien.
Soms krijgen die vijanden zelf in hoogsteigen persoon een platform. In 2013, toen de Syrische dictator Bashar Assad zijn eigen volk met gifgas uitmoordde en president Obama een militaire interventie overwoog om hem tegen te houden, mocht Assads beschermheer Vladimir Poetin een opiniestuk schrijven in The New York Times, om het Westen een lesje te geven in internationaal recht. Begrepen de westerse leiders niet, waarschuwde de wijze Poetin, dat een schending van de Syrische territoriale integriteit zonder een mandaat van de VN-Veiligheidsraad (waar Rusland een vetorecht heeft) een flagrante daad van agressie zou zijn, in strijd met het VN-Handvest? Zes maanden later annexeerde Poetin de Oekraïense Krim, als opmaat voor de grootschalige invasie in 2022. Zouden westerse leiders ook een kolommetje in de Russische krant Izvestia – gecontroleerd door het Kremlin – krijgen om onze westerse zorgen hierover toe te lichten?
Slangen tegen je borst
Slangen tegen je borst drukken blijft een tegennatuurlijke houding, die veel zelfbeheersing vergt en die elke generatie opnieuw moet leren. In de ogen van Vladimir Poetin is onze bereidheid om hem een podium te geven in de The New York Times geen blijk van generositeit, maar juist van een deerniswekkend gebrek aan aan ruggengraat. Als wij zo slap willen zijn om vrije media te vieren, dan moeten we dat zelf maar weten.
De huidige leider van de Verenigde Staten lijkt het eens te zijn met zijn Russische collega dat het gedogen van je critici een blijk is van zwakte. Donald Trump neemt wraak op advocatenkantoren die betrokken waren in rechtszaken tegen hem, verbant kritische media uit het Witte Huis, en chanteert progressieve universiteiten. De Amerikaanse overheid arresteerde inmiddels een hele resem anti-Israëlische en anti-Amerikaanse activisten die ‘pro-Hamas’ zouden zijn, zonder duidelijke bewijzen te leveren voor medeplichtigheid of steun aan terrorisme.
De bekendste onder hen is Mahmoud Khalil, een student internationale politieke aan Columbia University die de protesten voor een boycot tegen Israël leidde. Natuurlijk kan je Khalil een aansteller noemen, die naarstig zijn tanden zet in de hand die hem voedt. Als hij echt denkt dat de VS een land van verfoeide zionisten en imperialisten zijn, waarom vraagt hij dan een Green Card aan om daar te mogen studeren? Maar een echt vrije samenleving gunt ook ondankbare vlerken hun vrijheid.
Het vermogen tot zelfkritiek behoort tot de kern van de verlichting. Daarom moeten we het blijven koesteren. Toch mogen we ons, de wet van Moynihan indachtig, niet van de wijs laten brengen door de traditie van ondankbare aanstellerij waar die zelfkritiek toe leidt, zowel op links als op rechts. Liberale democratieën worden zo veelvuldig en eenzijdig beschimpt, dat velen zich afvragen of ze het nog waard zijn om te verdedigen. Zelfkritiek is broodnodig om te leren van onze fouten, maar rituele zelfkastijding kan onze weerbaarheid aantasten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef George Orwell over westerse progressieven die zich voordeden als pacifisten, maar wier echte drijfveer neerkwam op „de haat tegen de westerse democratie en bewondering voor totalitarisme”. In tijden van vrede kan zulke zelfhaat weinig kwaad, maar wanneer je samenleving letterlijk bedreigd wordt door totalitaire vijanden die haar willen vernietigen, is die zelfhaat bijzonder kwalijk.
Vergelijk het met een immuunsysteem. Een gezond lichaam heeft nood aan een robuust immuunsysteem, maar als het te overijverig is, gaat het zo hard tekeer dat het de eigen lichaamscellen begint aan te vallen. Die immuunaandoening dreigt ons vogels voor de kat te maken. Vladimir Poetin en ayatollah Khamenei hoeven zich niet eens meer uit te sloven om het Westen neer te sabelen. Ze krijgen het hele requisitoir op een presenteerblaadje aangeboden door westerlingen zelf.
