Het bericht over de vrouwen die op Koningsdag een mogelijke verkrachter van een andere vrouw af schopten ging deze week als een lopend vuurtje door mijn vriendinnenkring. Ook gisteren was het tijdens een verjaardag onderwerp van gesprek.
„Daarom moeten dochters ook op balletles”, zei A., „daar krijgen ze de trapkracht van een Fries paard van.”
„En doe ze voor de zekerheid ook maar op kickbocksen,” riep J., „mocht zo’n eikel nog behoefte hebben aan een ontwrichte kaak.”
„Nou nou”, begon J.’s echtgenoot, „Dat is wel erg heftig, zeg, je moet ook weer niet voor eigen rechter gaan spelen, zeker als je nog niet precies weet wat er aan de hand is.”
Er volgde hierop zo’n stilte dat hij de kamer snel verliet. Ik keek naar mijn vriendinnen. Allemaal zijn we weleens belaagd, allemaal hebben we vanwege seksueel geweld op het politiebureau gezeten, en met geen enkele van onze zaken werd iets gedaan. Want tja, of te weinig bewijs, of geen prioriteit, of onderbezetting, of weet ik veel. We leven anno 2025 in een land waarin verdachten van aanranding of verkrachting zelden worden vervolgd en er steeds meer zedenzaken op de plank belanden. Dat geeft een boodschap af: niet alleen dat je er als slachtoffer alleen voor staat, maar vooral dat iemand met jouw lichaam kan doen wat hij (of zij!) maar wil. Vind je het dan gek dat jochies op fatbikes hardloopsters op hun achterste slaan. Die ettertjes maken zich geen enkele zorgen over vervolging.
Ik keek naar mijn vriendinnen. We werden opgevoed met het idee van een rechtvaardige samenleving, waarin aanranders en verkrachters altijd zouden worden bestraft. Daarnaast moesten we er natuurlijk wél op letten dat we ons niet te uitdagend kleedden. Onze moeders legden ons uit hoe de pil werkte en demonstreerden daarnaast ook nog maar even hoe je je huissleutels zo tussen je vingers plaatste dat je vuist een steekwapen werd.
J. rekte zich uit.
„Je moet natuurlijk niet voor eigen rechter gaan spelen”, neuriede ze, „Maar als ik heel eerlijk ben, vind ik het wel een zeer bevredigende gedachte dat die gast van Koningsdag momenteel de afdruk van meerdere schoenzolen in zijn gezicht heeft staan. Het geeft een aardige waarschuwing af aan al die andere engerds die maar denken dat ze gewoon hun gang kunnen gaan.”
„Laten we voortaan platte schoenen aantrekken tijdens het stappen,” zei A., „met van die leren zolen en stalen neuzen enzo. Gewoon, omdat we er voor elkaar moeten zijn.”
„Omdat we er voor elkaar moeten zijn”, humde J.
Ellen Deckwitz schrijft elke week op deze plek een column.
Een frommelig, leeg eenpersoonsbed staat in een onversierde kamer. De uitsnede van de foto houdt het hoofdeinde net niet binnen boord. Het is een wit ledikant, gesloten aan drie zijden, met opbergruimte eronder. De matrashoes is wat lossig om het bed gespannen, plukt boven de lades uit. Lege witte muur, grijzige vloer. Het beeld uit blauw en grijstinten lijkt zwart-wit. Koud.
In dat bed zou de puberzoon van Lisa Hu (1983) moeten liggen, maar hij ligt er niet. De kijker weet niet of de jongen gewoon op school is, met zijn vrienden afgesproken heeft, of dat het lege bed betekent dat hij er echt niet is. Want hij was weg, anderhalve maand, vertelt de fotograaf bij de serie Ik mis je. Ze hadden ruzie gehad. Hij bleef weg, tot hij terugkwam. En nu wonen ze weer samen, maar het is anders. Hun samenzijn is kwetsbaar, afstandelijk. Lisa Hu geloofde dat liefde alles kon overwinnen, maar ze weet nu dat liefde ook een last kan zijn, pijn kan doen.
Foto’s uit serie Ik mis je van Lisa Hu. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.Foto Lisa Hu
De vier fotografen, –twee moeders, een niet-moeder, en een kind– reflecteren op het thema moederschap in een kleine fotogalerie in Rotterdam, Ballon Rouge. Het gekke aan de werken in de tentoonstelling Honey and Ashes is dat taboes enerzijds met voeten getreden worden, tegelijkertijd gaan de werken juist over maatschappelijke verwachtingen, de norm, en de pijn die volgt op het niet voldoen aan de ideeën over goed moederschap. Gabriëlle de Kroon voelt een emotionele afstand tot haar kinderen. Lisa Hu heeft een moeizame relatie met haar puberzoon. Anne Nobels wil geen kinderen. Pipilotta Yerna wil niet dat haar moeder doodgaat.
‘Zoals het met emancipatoire bewegingen gaat: er is achterstand in te halen’, schreef Sandra Smets, over de moedertentoonstelling in het Centraal Museum, Good Mom/Bad Mom. Zo had ook die expositie, schreef Smets, ‘veel te vertellen en ontrafelen.’ Gek, moeders zijn het begin van het leven, moederkunst wordt al lang gemaakt (Maria), toch moet er eerst een basisterrein gelegd worden, verkend worden, voor we verder kunnen.
Foto’s uit serie Ik mis je van Lisa Hu. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.
Foto Lisa Hu
Anna Nobels (1993) zet een lelie in de fik. Op de foto valt eerst de vlam op, vier likken vuur in een donker beeld. Dan de lelies: één staat in brand, twee niet. Ze zijn open, stampers steken als puntjes af tegen de roze bladeren. De scène voltrekt zich in het donker, het lijkt nacht. Ze koos de bloem omdat die staat voor vruchtbaarheid, vrouwelijkheid. Nobels kiest ervoor om geen kinderen te krijgen. Met het verbranden van de bloemen markeert ze die keuze. In Burning Lilies zien we meer dan brandende flora. Zwemmende lichamen, zee, huid, trots vooral, maar ook verdriet. Niet, zo lijkt het, vanwege de keuze, maar vanwege de verantwoording die Nobels en haar man telkens maar moeten afleggen aan de wereld.
Foto’s uit serie Burning Lilies van Anne Nobels. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.
Foto Anne Nobels
Op een andere manier dan Lisa Hu voelde ook Gabriëllede Kroon (1969) afstand tot haar kinderen. De afstand lijkt vanuit haarzelf te komen. Ze verkeerde in zwaar water, rouw, tien jaar geleden, de wereld voelde hard. Het lukte haar niet om daar uit te kruipen, de weg naar haar kinderen te vinden, écht bij ze te zijn. Ze vond een oplossing. Zoals kinderen dat doen maakte ze haar eigen wereld, een parallelle. Één waarin het zacht was, er lucht was, ze rust vond. Met haar camera schiep ze een alternatieve ruimte waarin ze samen konden zijn, Gabriëlle, Zeb en Carlos. Het lijkt gelukt te zijn.
Foto’s uit serie Zeb & Carlos van Gabriëlle de Kroon. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.
Foto Gabriëlle de Kroon
Moeders gaan dood. Soms zomaar, ineens, en je kunt er niets tegen doen. Maar Pipilotta Yerna (1994) vertikt het. Háár moeder zal niet zomaar doodgaan. Ze heeft een oplossing. Ze maakt haar moeder alvast zelf dood. In She is the canary in the coalmine of a dying empire ensceneert ze sterfsituaties. Levenseindes die haar wel mooi lijken, bijzonder, of spectaculair. Ze zoekt naar de beste manier van overlijden. Een val uit een raam, een val van de trap, verdrinking. Het is macaber, ja, maar je kunt het ook een eerbetoon noemen.
Foto Pippilotta Yerna
Uit de reeks She is the canary in the coalmine of a dying empire (2020).
Yerna ziet zichzelf als een slangenbezweerder die het gevaar onder controle houdt door haar moeder te laten sterven, telkens weer. „Zo”, lijkt ze te willen zeggen, het is al gebeurd, het hoeft niet meer. Zo is er ook een theorie rondom het blafgedrag van puppies. Je moet ze eerst aanleren te blaffen als er iemand aan de deur is. Dan heb je het geblaf in het gareel, en vervolgens, als de hond alleen nog binnen die kaders blaft, leer je ‘m te stoppen. Zo maakt Yerna ook duidelijk aan de dood: dat is háár terrein, die dood bepaalt niet zelf wanneer het komt en gaat.
Foto uit serie She is the Canary in the Coalmine of a Dying Empire van Pippilotta Yerna. Onderdeel van groepstentoonstelling Honey and Ashes in tentoonstellingsruimte Ballon Rouge.Foto Pippilotta Yerna
Mahler 1 door het Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Mäkelä. Gehoord: 9/5 Concertgebouw Amsterdam. Herhaling 10/5, 13.30u. Terugkijken kan hier.
Toen het Amsterdamse Concertgebouw op 11 april 1888 voor het eerst zijn deuren opende, had Gustav Mahler net de laatste hand gelegd aan zijn Eerste symfonie. Nou ja, het zou nog tot 1896 duren voor het werk zijn definitieve vorm vond, maar het is een prikkelende gedachte dat twee muziekinstituten van formaat tegelijkertijd ‘van wal staken’. Een beetje als met de geliefden in een romcom: ze kenden elkaar nog niet, maar ze waren voor elkaar bestemd, de mooiste zaal en het grootste symfonische oeuvre.
Honderdzevenendertig jaar en vier weken later gaven het Concertgebouworkest en zijn aankomend chef-dirigent Klaus Mäkelä een gloedvolle lezing van die Eerste, het startschot van het tien achter elkaar uitgevoerde symfonieën in het derde Mahler Festival.
Mäkelä had er zin in: hij kwam de trap al af toen er nog gestemd moest worden, bleef na een paar treden staan en trok zich nog even terug. Zodra hij op de bok stond gaf hij de houtblazers volop ruimte om hun klank te boetseren tegen het achterdoek van zinderende strijkers, en ook toen de celli het eerste thema inzetten bleven de blazers de boventoon voeren. Er volgden geweldig naturel uitgevoerde versnellingen, schitterend fluisterzacht spel; de daverende climax van het eerste deel voelde verdiend.
Lees ook
De grote NRC Mahler Symfonieëngids
Mäkelä’s meesterschap
In het tweede deel vergrootte Mäkelä het contrast uit tussen de opgewonden, wat logge Ländler en het elegante trio, wat goed werkte als opmaat naar het derde deel, de treurmars op ‘Vader Jacob’ in mineur die het emotionele zwaartepunt van de symfonie vormt. De opeenvolgende inzetten van contrabas, fagot en cello werden met veel persoonlijkheid gefraseerd, culminerend in de verrukkelijke tubasolo van Perry Hoogendijk. Hoe mooi ook van klank, de ijzeren marspuls kreeg er wel iets wolligs door, wat afdeed aan de noodlottigheid.
De finale was daarna een voortreffelijke geleide tocht annex achtbaanrit door het ene na het andere sublieme muzikale landschap. Hoe de hoge intensiteit van de openingssectie schoorvoetend naar een lyrische langzame passage scharnierde: je weet dat Mäkelä zulke transities als geen ander kan vormgeven, maar het meesterschap blijft verbluffend.
Kleindochter Marina Mahler was erbij, en ook voormalig Concertgebouwdirecteur Martijn Sanders, onder wiens leiding in 1995 het tweede Mahler Festival plaatsvond.
Klaus Mäkelä dirigeert het Concertgebouworkest in Mahlers ‘Eerste symfonie’ op het Mahler Festival. Foto Eduardus Lee
Het is een eerste stap. Maar ook eerste stappen tellen. In de brief die minister van Buitenlandse Zaken Cas-par Veldkamp (NSC) deze week aan Eurocommissaris Kaja Kallas stuurde over de Gaza-oorlog, staan terechte harde woorden. Veldkamp, die ondanks grote betrokkenheid bij het onderwerp tot nu toe behoedzaam opereerde, schreef aan Kallas dat hij wil dat de Europese Unie onderzoekt of Israël de voorwaarden van het associatieverdrag met de EU schendt. In dat verdrag, dat Israël handelsvoordelen geeft, staat dat mensenrechten en democratie centraal staan. Het is duidelijk dat Israël die voorwaarde schendt, stelt Veldkamp met reden vast. Daarbij blokkeert Nederland met een veto de geplande verlenging van het zogeheten EU-Israel Action Plan, waarmee bijvoorbeeld Israëlische studenten kunnen meedoen aan het Erasmus-uitwisselingsprogramma en Israëlische ngo’s subsidie kunnen krijgen.
Het zijn tekenen aan de wand dat zelfs voor de Nederlandse regering de maat vol begint te raken. Israël schendt op grove wijze het humanitair en het oorlogsrecht. De manier waarop de Palestijnse bevolking in Gaza wordt geterroriseerd, mag niet zonder felle internationale veroordeling doorgaan. De internationale gemeenschap moet er alles aan doen om erger te voorkomen. Israël heeft Gaza afgesloten van humanitaire hulp, waardoor de bevolking honger lijdt. Er zijn ruim 50.000 doden en ontelbare gewonden gevallen. En Gaza staat alleen maar meer ellende te wachten. Zo zei de extreem-rechtse minister van Financiën Bezalel Smotrich dat Gaza binnen een paar maanden „totaal vernietigd” zal zijn. De 2,3 miljoen Gazanen, opgejaagd, getraumatiseerd en naar het leven gestaan, zullen gedwongen worden samengebracht op een klein deel van het kleine gebied, tussen de zuidelijke grensstad Rafah en het iets noordelijker gelegen Khan Younis. Gazanen zullen hier zo wanhopig van worden, dat ze Gaza willen ontvluchten, zei Smotrich. Voor wie nog twijfelde: dit is etnische zuivering.
En deze etnische zuivering is al lange tijd gaande. Gaza wordt platgebombardeerd, het leven wordt uit het dichtbevolkte gebied gezogen, waardoor zij die geluk hebben het gebied ontvluchten. Israël pakt burgers samen op een klein deel, en de regering-Netanyahu maakt duidelijk niet van plan te zijn Gaza na de oorlog te verlaten. Er is geen enkel duidelijk of realistisch einddoel geformuleerd, waardoor Netanyahu zichzelf de kans geeft de oorlog te rekken zolang hij dat wil. De vernietiging van Hamas, door Netanyahu vaak genoemd als doel, zal er niet komen. De Israëlische gijzelaars die nog vast zitten in Gaza, komen op deze manier ook niet thuis.
De Nederlandse houding ten opzichte van Israël is veel te lang te slap geweest. Het kabinet-Schoof en het vierde kabinet-Rutte hebben niet of nauwelijks veroordelende woorden uitgesproken toen tienduizenden burgers werden vermoord. Dat is moreel verwerpelijk, zeker voor het land dat zich als gastland van het Internationaal Gerechtshof en het Internationaal Strafhof opwerpt als de hoeder van het internationaal recht. Bovendien: het leidt nergens toe. Juist landen die hun vriendschap met Israël serieus nemen, zouden het land kunnen wijzen op het heilloze, duistere pad dat de regering-Netanyahu gekozen heeft.
Enkele malen hebben de premiers Rutte en Schoof zogeheten ‘rode lijnen’ getrokken, die niets waard bleken. Rutte trok die lijn bij een eventuele inval in Rafah. Toen die kwam, gebeurde er niets. Schoof zei eind vorig jaar op vragen van NRC dat zijn ‘rode lijn’ het internationaal oorlogsrecht is. Dat is overduidelijk geschonden. Bijvoorbeeld toen in maart vijftien hulpverleners in Gaza werden geëxecuteerd door het Israëlische leger, waarna Israël loog over de toedracht. De blokkade van hulpgoederen is ook zo’n schending van het oorlogsrecht.
Uiteindelijk was deze blokkade een van de concrete aanleidingen voor de brief van minister Veldkamp. Premier Schoof had het vrijdag over een „optelsom”. Hoe betekenisvol ook, die stap had veel eerder gezet kunnen – en moeten – worden. En ze moet niet op zichzelf staan. Nederland moet niet alleen mikken op een internationale reactie, het kan zelf ook meer doen. Bijvoorbeeld met gerichte sancties die de kolonistenbeweging of de oorlog in Gaza raken. Maar de defensiesamenwerking tussen Nederland en Israël blijft vrijwel ongemoeid. Het kabinet loopt hierin achter bij de publieke opinie. Nog maar 15 procent van de bevolking steunt het pro-Israëlische beleid van het kabinet, bleek vorige maand uit onderzoek van Ipsos I&O. Dat was aan het begin van de oorlog nog 29 procent. Het kabinet moet snel veel meer doen, en de Nederlandse bevolking ziet dat in grote meerderheid ook zo. De brief van minister Veldkamp moet daarom geen eenmalige daad blijven.