Als we Adi vijf woorden horen zeggen in Three Kilometers to the End of the World is het veel. Hij is de hoofdpersoon van deze Roemeense artfilm die vorig jaar in Cannes met de Queer Palm werd bekroond. Hij zit in elk shot. Zijn warrige krullenbol. Zijn ineengedoken schouders. En zijn gezicht. Dat is het grootste gedeelte van de film een slagveld van blauwe plekken, schrammen, bloederige hechtingen en een opgezwollen oog, waardoor het nog eens extra lastig is te lezen wat er in dit personage omgaat. Alleen al naar hem kijken doet pijn.
Een film met een queer thema, maar Three Kilometers is ook een heel herkenbare film uit de Roemeense filmgolf die sinds 2000 door het internationale artfilmcircuit spoelt. Regisseur Emanuel Pârvu (1979) begon zijn carrière als acteur bij landgenoot Cristian Mungiu, die met een Gouden Palm in Cannes voor het minimalistische abortusdrama 4 maanden, 3 weken en 2 dagen (2007) eigenhandig de Roemeense Noul val (‘nieuwe golf’) op de kaart zette.
De methode-Mungiu: talig, juridisch en procedureel in combinatie met totaalshots die vaak net níet laten zien wat er precies aan de hand is – zie ook Three Kilometers. Adi wordt het slachtoffer van een haatmisdrijf nadat de twee zonen van de lokale maffiabaas hem met een vakantieganger hebben ‘betrapt’. Dat er iets sluimerde tussen die twee hebben we zelf met eigen ogen in de openingsscènes kunnen zien. Ze slenteren door de avondschemer. Adi blesseert zijn hand – een doorn, een insect? De vakantievriend zuigt het wondje uit. In de ogen van twee ouwe dronkenlappen die dat vanuit het café zien, waren ze elkaar aan het aflikken. Het escaleert. Als de lokale gangster, aan wie Adi’s vader nog geld verschuldigd is, het navertelt (roddel gaat sneller dan WhatsApp in dit kleine gehucht in de Donaudelta) dan horen we: „Zo komen ze hier op vakantie, dan gaan ze op de hoek staan neuken. Voor je het weet zit het er vol mee.” Ook die retoriek kennen we.
Artfilms met een queer thema doen het de afgelopen jaren goed op filmfestivals en in de filmtheaters. Vorig jaar rond deze tijd draaide het Macedonische, in Venetië met een Queer Lion bekroonde Housekeeping for Beginners in de Nederlandse bioscopen. Uit Polen kwamen het Call Me By Your Name-achtige Elefant en coming-out-film Norwegian Dream. De Georgische regisseur Levan Akin had veel succes met And Then We Danced en het in de transscene in Istanbul gesitueerde Crossing Istanbul – een film die hij in eigen land niet kon maken. Want net als het Roemenië van Three Kilometers zijn dat landen waar queers gevaar lopen, zowel van overheidswege als van homofobe burgers.
Iedereen praat in Three Kilometers. Maar wat zeggen ze nu echt? Ook dat is karakteristiek voor de Roemeense film. Een agent stelt een vraag. Een getuige zegt dat dit niet de goede vraag is. En voor je het weet hebben ze het woordenboek erbij gehaald om over de betekenis van woorden te discussiëren. Zo blijven de belangrijke dingen onbenoemd. De vooroordelen. De onuitgesproken trias van corruptie, religie en justitie.
Wie niet oplet, kan zomaar denken dat de film over de geldproblemen van Adi’s vader gaat. Zo’n man die alles over heeft voor zijn zoon. Maar die stiekem ook vindt dat dit homoseksuele gedoe hem nu even niet zo goed uitkomt. Het zijn woorden die echoën in de oren van oudere Nederlanders, toen ook hier nog meer intolerantie en repressie was. En we zien ook nu wereldwijd hoe fragiel de situatie op het gebied van mensenrechten is. En dat de erosie daarvan begint bij queerrechten, de kanarie in de kolenmijn.
Niet alleen kijken naar Adi doet pijn, ook het luisteren naar de manier waarop hij monddood wordt gemaakt. En zijn zwijgen.
‘I’d rather eat my own shit than be in a band with him again.” Het was volgens gitarist Noel Gallagher volkomen ondenkbaar dat hij ooit nog samen met zijn zingende broer Liam zou optreden. Een reünie van Oasis zou er dan ook nooit-maar-dan-ook-nooit komen. „Zelfs niet als alle uitgehongerde kinderen ter wereld ervan afhankelijk zouden zijn.”
Het wereldvoedselprobleem is nog lang niet opgelost, maar die ondenkbare reünie kwam er natuurlijk toch. Volgende week begint Oasis in het Verenigd Koninkrijk aan een 41 shows tellende stadiontournee die tot november langs zo’n beetje alle continenten trekt (maar Nederland overslaat).
Na zestien jaar wachten smachten de fans om de monsterhits (‘Wonderwall’, ‘Live Forever’, ‘Don’t Look Back in Anger’) weer te horen, en verheugen de haters zich stilletjes op het andere handelsmerk van de Britpopgiganten: hun oneindige strubbelingen, scheldkanonnades en knokpartijen.
De Gallaghers zijn niet alleen. Vetes tussen bloedverwanten lijken oververtegenwoordigd in de popmuziek. Zit er een patroon in alle broeder- en zustertwisten? En zijn daaruit lessen de trekken waarmee Oasis hun tour tot een succesvol einde kan brengen?
Lees ook
Oasis zou zelfs niet terugkeren als ‘alle stervende kinderen ervan afhankelijk waren’. Toch begint de kaartverkoop zaterdag
Les 1. Het gebeurt in de beste families
Eerst het troostende nieuws: het hoort erbij. Ruzie maken is niet per se erg, en het maakt deel uit van een lange traditie. Waar je in ieder ander familiebedrijf elkaar makkelijk kunt ontlopen en tactisch de taken kunt verdelen, beland je als bandlid toch altijd weer samen in dezelfde studio, tourbus of kleedkamer, waar je eindeloos moet rondhangen. Gooi naast een flinke portie verveling ook nog wat alcohol en drugs in die snelkookpan en voordat je het weet, ontploft de boel.
En laat je niet misleiden door decibellen, want het gebeurt zeker niet alleen bij ruige rockers als The Stooges, Creedence Clearwater Revival of AC/DC. Hoe zoetsappig de close harmony van The Everly Brothers, The Beach Boys of The Jacksons misschien ook klonk, ook binnen in die broers kolkten woede en wedijver.
Chris (links) en Rich Robinson van The Black Crowes. Foto Thomas Cooper / Getty Images
Les 2. Het kan altijd erger
„We’re bad, but we’re not that bad”, zeiden de Gallaghers ooit tegen elkaar toen ze geschokt toekeken hoe zanger Chris Robinson van de Amerikaanse rockband The Black Crowes en zijn broer en gitarist Rich elkaar aftuigden. En dat was nog niet eens de keer dat Chris zijn broer te lijf ging met een kapotgeslagen fles, vanwege een ruzie over… een setlist. „We wilden elkaar echt zo veel mogelijk pijn doen”, verklaarde Chris lachend toen de broers voor de zoveelste keer de strijdbijl hadden begraven. „Het was op alle mogelijke manieren ongezond”, gaf Rich toe.
Les 3. Sla elkaar nooit in het gezicht
In hun eindeloze bokspartijen respecteerden de Robinsons wel altijd die ene gouden regel uit de rock-’n-roll: gij zult elkaar nooit in het gezicht slaan. Blauwe ogen en gebroken neuzen passen nu eenmaal niet op de bühne. Ook de vingers van muzikanten zijn offlimits. Het publiek mag namelijk niet het slachtoffer worden.
David Lee Roth, larger-than-life-zanger van hardrockband Van Halen verklapte ooit hoe drummer Alex zijn broer en virtuoze gitaargod Eddie van Halen te grazen nam na een ruzie over – wederom – de setlist. Met één vuist gaf hij zijn broer een gigantische afranseling. „Maar met zijn andere arm beschermde hij tegelijkertijd voorzichtig Eddies hoofd zodat die niet tegen het beton zou beuken, want we moesten nog spelen.”
„Alex is de rock. Ik ben de roll”, zo quote de drummer zijn in 2020 overledene broer in zijn recent verschenen memoires Broers. „We vechten, we maken ruzie – zelfs in de dingen waar we elkaar wél in vinden.” Maar aan de vechtpartij wijdt hij geen woord, al geeft hij wel toe woest te zijn geweest toen zijn broer de gitaarsolo van Michael Jacksons wereldhit ‘Beat it’ inspeelde – helemaal toen het album Thriller op één belandde, net voor Van Halens eigen plaat 1984.
„Ik haat hem niet meer dan iemand anders”, zei Ray Davies van The Kinks over zijn broer Dave. „Maar zeker ook niet minder.” Ook in hun talrijke matpartijen respecteerden ze de code om elkaars gezicht te sparen. Het ging pas fout toen drummer Mick Avory zich ermee ging bemoeien en met een bekkenstandaard begon te zwaaien. Resultaat: zestien hechtingen in de kaak van Dave. De voortdurende broer- en bandguerrilla zou resulteren in een vierjarig tourverbod in de Verenigde Staten.
Ann en Nancy Wilson van Heart. Foto Richard Creamer / Getty Images
Les 4. Ontloop elkaar (en bespaar niet op extra vervoer)
Blijven meppen werkt averechts. „Je zoekt op den duur gewoon een reden om te vechten”, bekende zanger-gitarist Caleb Followill van de Amerikaanse rockband Kings of Leon (met daarin zijn broers Jared en Nathan én neef Matthew). „Dat kan the stupidest shit zijn, zelfs een barkruk.” Pas toen het viertal in 2021 het achtste album had voltooid, gaven ze toe: dit is de eerste plaat waarbij we niet met elkaar op de vuist zijn gegaan.
Om het geweld te beperken had de band al een draconische maatregel ingesteld: ze reisden jarenlang apart. Pas anderhalf uur voor het optreden kwamen ze samen, meteen na afloop ging ieder weer zijn eigen weg.
De zingende zussen Ann en Nancy Wilson hadden na vijftig jaar en drie reünies van hun hardrockband Heart zo’n genoeg van elkaar dat ze – eenmaal aangekomen met eigen tourbussen – óók nog de backstage opdeelden in zogeheten ‘sanctuary zones’. Daar mochten alleen hun eigen partners, managers en stylisten komen.
Maurice, Robin en Barry Gibb van The Bee Gees. Foto Jeff Hochberg / Getty Images
Les 5. Wacht niet tot er één doodgaat
Zoals bij iedere ruzie geldt: hoe grimmig de strijd ook is, uiteindelijk weet iedereen diep van binnen dat het nergens over gaat. Alleen: vaak komt verzoening te laat. Zie ook: het Britse discotrio Bee Gees. Hoe spekglad Barry Gibbs en zijn jongere tweelingbroers Robin en Maurice hun driestemmige falsetstemmen ook lieten galmen, achter de schermen schreeuwden ze vooral tegen elkaar wie de beste was. Maurice, het eerste slachtoffer van deze verplaswedstrijd, degradeerde tot zijn grote verdriet tot de boodschappenjongen van de andere broers. „Ik zei: ‘Nee Robin, jij moet Barry bellen!’ En: ‘Nee Barry, bel jij Robin maar!’ Ze zeiden allebei: ‘Oh nee!’ En dat ging achttien maanden zo door.”
Drie reünies en twee sterfgevallen later, stond Barry in 2012 met een roos in zijn handen aan het graf van de aan kanker gestorven Robin. Maurice was negen jaar eerder overleden na een hartstilstand. „God weet hoeveel ruzie we hebben gemaakt”, treurde de oudste broer. „Zelfs tot het einde toe hadden we conflicten met elkaar, wat nu niets meer betekent. Het betekent gewoon niets meer. If there’s conflict in your lives – get rid of it.”
Als er één beeld is dat de afstudeerfilms van de Nederlandse Filmacademie in 2025 samenvat dan is het Raymond Thiry, komisch spartelend aan een strop. Het is een onrustwekkend en deprimerend beeld uit fictiefilm Bungelen, maar ook héél grappig.
Dat typeert de lichting van 2025. Zoals de afgelopen jaren kun je in de vijf documentaires en zes fictiefilms een kleurenwaaier aan maatschappelijke problemen zien. Van klimaatproblematiek tot zelf- en seriemoord. Maar de toon van veel films is licht, hoopvol, en humoristisch.
Neem de documentaire waar we wilden zijn (allemaal kleine letters), gemaakt in samenwerking met de AVROTROS (allemaal grote letters). Regisseur Kellan Vogelzang introduceerde de film op de premièredag van de eindexamenfilms op donderdagochtend in het Eye Filmmuseum in Amsterdam als volgt: „Deze film kwam voort uit een frustratie met de moderne maatschappij.” Het feit dat je niet weet waar je eten vandaan komt, het gebrek aan intermenselijk contact. En dus togen zes crewleden naar Lapland om met een groep Nederlanders van de wildernis te leven.
Je zet je schrap. Het klinkt als duurzaamheidsles. Maar de film blijkt een lief portret van mensen die proberen te ontsnappen aan een te druk leven. Ze likken mieren van hun handen. „Zuur, joh!” En: „God, wat zijn die mieren lekker. […] Ik neem nog een handje mee.” Ze discussiëren bij het avondeten verhit over de behoefte aan, ironisch genoeg, vijf minuten bezinning. En ze leren elkaar de beste manier een gevangen vis uit zijn lijden te verlossen: „Je moet hem hard slaan, dat is beter voor de vis. Harder. Hij is dood. Hij is dood!”
Scène uit de fictiefilm ‘Bungelen’. Beeld Nederlandse Filmacademie
Meer genrefilms
Met Lichting 2025 studeren er 83 filmmakers en vijf componisten af. Van 25 juni tot 6 juli zijn de films – gemaakt in samenwerking met omroepen – te zien in Eye Filmmuseum, in het Documentaire Paviljoen en op de Nederlandse Filmacademie.
Meer dan in de sombere coronajaren maakten de studenten genrefilms. Beneath the Baobab Tree (KRO-NCRV) is een horrorfilm gebaseerd op West-Afrikaanse mythologie: een zwangere vrouw wordt achtervolgd door zwermende, gifgroene vuurvliegjes. Bungelen gaat over een man die zijn levenslange drang tot lustmoorden onderdrukt, totdat hij buurman Chris (Raymond Thiry) ziet bungelen in het bos. En in Moksha (VPRO) probeert een wetenschapper de sterren terug te brengen naar een post-apocalyptische vuilniswereld. Natuurlijk is er ook Hollands jeugddrama: in Niemandsland worstelt een tiener met bekvechtende ouders en een intense semi-erotische vriendschap.
De productiekwaliteit is heel hoog – visuele effecten zijn zelfs van blockbusterniveau. Maar verhaaltechnisch schort er soms wat. Bij enkele films lijkt het verhaal te groot voor een kortfilm.
Kinderfilm De Kleine Hoteldetective (NTR) is de meest volledig geslaagde fictiefilm. De elfjarige Billie probeert er achter te komen wie de geheimzinnige hotelinspecteur is die beslist over het hotel van haar moeder. Het is een klassieke kids-on-top-film: volwassenen zijn scheefgegroeide excentriekelingen, kinderen weten wel beter. En het is een verademing voor ouders die nog weleens zwetend wakker worden na een bezoek aan De Bellinga’s: Pretpark op Stelten. Ook Sugar (BNNVARA) is geslaagd: een invoelend portret van een vrouw die begint met sekswerk.
Scène uit de horrorfilm ‘Beneath the Baobab Tree’. Beeld Nederlandse Filmacademie
Documentaire
De documentaires zijn beter dan de fictiefilms, en visueel gewaagder. Prachtige animatie illustreert Sanyi Kakas (VPRO): een grappige reportagedocu over een haan die een Hongaars dorp dichter bij elkaar bracht.
Ook Moeders, Moeders, Moeders (NTR) is indrukwekkend, met zijn droevige zwartwit-beelden en vlekkige krijttekeningen. Regisseur Paul Hylkema onderzoekt de complexe band die hij heeft met zijn moeder, die weer een gemankeerde band met háár moeder heeft. Het onderzoek blijft wat aan de oppervlakte, maar beelden zeggen veel: de afwisseling tussen extreme close-ups en vergezichten illustreert hoe familie zowel nabij als onkenbaar kan voelen.
De meest gewaagde film is The Birds Shall Return (HUMAN). Hij werd geboren uit frustratie met de Filmacademie. „Bij de UvA waren er protesten tegen Israël”, zegt regisseur Nour Alkheder. „Maar bij ons was het stil.” De film is een poging „de camera te gebruiken” om de genocide op Palestijnen aan de kaak te stellen. Verhalen van grootmoeders en derde-generatie-Palestijnen leiden naar een confronterend punt: strijd is voor Palestijnen géén keuze, maar noodzaak. De film is beeldschoon, toch had je iets van de visuele poëzie willen inruilen voor verdere uitweiding.
Scène uit de documentaire ‘Sanyi Kakas’. Beeld Nederlandse Filmacademie
Punk
Het absolute hoogtepunt van dit jaar was kus kus beng beng (BNNVARA). In de film legt regisseur Ollie Launspach virtuoos de impact van zijn gendertransitie op zijn relatie vast.
Het begint als een portret van zijn partner Sterre Mulder. Haar levensverhaal flitst in knipsels, foto’s en anekdotes over het scherm. Op het nieuws dat Launspach in transitie ging was ze niet enthousiast. Maar ze is begripvol en vrolijk. Ze wikkelt de zwachtels af na de operatie en zegt liefdevol: „Hey Frankenstein.” En: „Ik denk dat het mooi wordt.”
Launspach heeft echter moeite haar begrip te accepteren. Hij trekt, duwt en schudt, totdat Sterre (en de kijker) er ongemakkelijk van wordt. Er breekt iets open als zij zegt: „Jij wil horen dat ik het moeilijk vindt, omdat jij jezelf haat.” Daarna draait de film om en gaat het plots over de knipsels, foto’s en anekdotes van zíjn leven.
Drie, vier films later wordt er op de premièredag nog steeds over nagepraat in Eye – een prestatie, zeker als er inmiddels films over de vernietiging van de aarde langsgekomen zijn.
Wat kus kus beng beng zo ontroerend en overtuigend maakt, is dat de film de ervaring van een levensveranderende keus vat. Hoe het brein op hol slaat – een wespennest dat een tik heeft gekregen. Nooit wordt het uitleggerig. Omdat het in elk manisch gemonteerd beeld zit. Ook de muziek is grandioos – componist Xiangming Niu won terecht de Filmscore Award. Het is herkenbaar, punk en recalcitrant: midden in de film verschijnen er minutenlang dagboekfragmenten van Mulder op beeld.
Bij de borrel achteraf vertelt Launspach dat hij helemaal niet van plan was een egodocument te maken. Hij en producenten Isa Sluis en Swaantje Kooijmans deden eerst onderzoek, spraken met talloze stellen, maar werden niet „filmisch verliefd”. Launspach schrok wel van de verhalen die hij hoorde; de twijfels en gevoelens die een transitie losmaakt. Het moest toch écht over hem en Sterre gaan. Ze werkten innig samen in het maken van de film – als afgestudeerd cultuurcriticus daagde Mulder Launspach ook op kunstzinnige manier. En de camera was een buffer waardoor ze elkaar de moeilijke vragen eindelijk durfden te stellen.
Voor wie zich na het zien afvraagt hoe het nu, maanden later, met de relatie gaat, had Launspach bij de vertoning een boodschap. „Ik ben trots om te zeggen: we zijn nog samen!”
Een röntgenfoto van het bekken, met bovenin de gesp van een riem, links en rechts de klinknagels van een spijkerbroek, een rits die naar beneden loopt en, rondzwevend in het klinische blauw, een spiraaltje. De coverfoto van het album Virgin is ‘volledig transparant’ – even letterlijk als figuurlijk. Lorde (28) wil zich volledig tonen: rauw, ongesluierd en eerlijk. Het is een hyperpersoonlijke blik vol feministische symboliek waarmee de zangeres een krachtig statement maakt: geen schuilen, geen filters, gewoon zij – vanbinnen en vanbuiten.
Cool, eigenzinnig en ongrijpbaar was Ella Yelich-O’Connor, oftewel Lorde uit het strandplaatsje Takapuna, Nieuw-Zeeland, al op haar zestiende, toen ze debuut Pure Heroine (2013) afleverde. Overrompelend was toen de uitgeklede, elektronische sound vol eigenaardige geluidjes. Zo ook opvolger Melodrama (2017): dwingend, edgy en fris. Donkere gevoelens heel sterk bezingen, heel inspirerend voor zelfbewuste popvrouwen als Billie Eilish net ná haar.
Het ingetogen, van zon doordrenkt gitaaralbum Solar Power (2021) stond daar haaks op. Er waren – misschien wel met opzet – geen hits. Lorde schudde het altijd door haar verfoeide, snel in de schoot geworpen glamourleven af en leidde een teruggetrokken, eco-bewust leven. De ogen van het zonnekind, zoals ze zich toen presenteerde, stonden dof om de verontrustende klimaatveranderingen.
Maar dat veranderde. Ze verruilde haar rustige bestaan in de Nieuw-Zeelandse natuur toch voor het onrustige stadsgewoel van New York. Daar leeft Lorde een hongerig naar ervaringen jagend twintigersleven, even avontuurlijk als chaotisch, even onbezonnen als zoekend naar zingeving, lust, liefde. Als we de sterk opzwepende synthpop dancetrack ‘What Was That’, haar eerste single in lange tijd, mogen geloven gaat dat van MDMA slikken en dansen in de New Yorkse nachtclub Baby’s All Right tot de rauwe nasleep van een relatiebreuk, toen verdriet haar meetrok in zijn draaikolk.
In al zijn rauwheid draait Virgin van Lorde om bevrijding. Ze kwam zichzelf behoorlijk tegen. Dat een verbroken relatie zakken gevoel voor kwetsbare liedjes oplevert, weten we al een dikke eeuw. Maar voor Lorde was er in deze jaren uit de schijnwerpers ook het doorstaan van een eetstoornis (‘Broken Glass’). En er spelen genderthema’s, die verwarren. In het jachtige openingsnummer ‘Hammer’ zingt ze „Some days I’m a woman. Some days I’m a man. I might have been born again.” In de video van powerballad ‘Man of the year’, wat een nummer, plakt ze haar borsten af. Ze voelt zich nu meer op haar gemak bij fluïde expressie.
Lorde’s plaat is persoonlijk en gedurfd. Met in het oor kruipend melodieuze, therapeutische electropop vol stekelige synths, dancerave extatische uitspattingen en bewerkte, dramatische vocalen gooit ze met hulp van producers als Jim-E Stack en Dan Nigro alles van zich af. Die emotionele directheid komt over en sluit haar weer aan, al kan ze zweverig zijn en is niet alles even sterk. De korte duur van Virgin (34 minuten, 11 nummers) blijft verbazen. Maar uitzonderlijk is hoe Lorde de schoonheid van een soms zo verlammend en rommelig eind-twintigersleven vangt én in alle intensheid weet te normaliseren.
Amanda Kuyper
Sef brengt poëtische teksten op steengoede muziek
Volgens de Duitse dichter Rainer Maria Rilke kan goede poëzie alleen maar voortkomen uit ervaringen die herinneringen worden, die vergeten raken en weer terugkeren in taal. Zo klinkt Lieve Monsters, het nieuwe album van Yousef Gnaoui, alias Sef. Op Lieve Monsters lijkt Sef, die vrijwel alle muziek zelf schreef en produceerde, te zijn geland – de vergeten ervaringen van lollige muziek (‘De Leven’, ‘Broodje Bakpao’) en zwaardere muziek (IJSLAND) hebben vorm gekregen en zijn teruggekomen als poëzie. Of beter, als steengoede muziek.
Het album is een spekkoek, met evenveel dom-slimme woordspelletjes als gelaagde teksten („Ruimte is rijkdom/ en rijkdom is keuze/ en keuze is vrijheid/ en vrijheid is een kooi”). Er zit evenveel lucht in als dat er druk op staat. Want al is het einde van de wereld nog steeds een terugkerend thema, als het aan Sef ligt gaat hij dansend ten onder. En dat doet hij niet alleen.
Zo is ‘Bang’ een gesampelde bewerking van ‘Voor Alles’, het nummer dat Wende schreef op de kort voor zijn dood geschreven tekst van Joost Zwagerman. De opzwepende beat botst keihard met de melancholieke duisternis van de originele tekst, maar werkt juist daardoor goed. Openingstrack ‘Pacifist’ bevat een ontroerende sample van Sefs jonge zoon Aziz Gnaoui die onbezorgd zingt.
Het tekstueel sterke ‘Ruimte/Tijd’ heeft een prachtig, klein, meanderend intermezzo van Joep Beving, dat gekruid is met een opzwepende sample van Bob Marley, over actie ondernemen tegen het systeem. „Life is not pressure/ the system is pressure”, klinkt het echoënd, voor er opeens een verwrongen junglebeat aanspringt die doet denken aan de woeste muziek van de Britse dj Blawan. „Kijk verlies je je gezicht/ en is dat je enige bezit/ dan gaat alles in de fik.”
Die intensiteit loopt door in ‘h-e-l-p’, dat begint op een manier die doet denken aan Nelly Furtado’s ‘I’m Like a Bird’, maar het is ‘Porcelain’ van Moby. Al is het maar omdat ‘h-e-l-p’ niet de vrije, maar de paniekvogel bezingt: „H-E-L-P-M-I-J, A-U-fucking-B”. De track lijkt tegen het eind bijna te verzinken in apathie, maar dan stopt het nummer abrupt en knalt de ongemakkelijke, opgejaagde beat van het volgende hoogtepunt ‘ok computer’ erin. Een snelle jungledrum en teksten als: „Een duivel met vleugels, een engel met hoorns/ in zoveel lawaai zijn ze moeilijk te horen/ weet niet precies welke schouder er nu aan het woord is.” Klinkt bizar, maar dat moet kunst af en toe zijn.
Waar Sef op eerdere albums soms misschien iets te graag duidelijk wilde maken dat hij iets te zeggen had, zijn de teksten op Lieve Monsters subtieler en effectiever. Dat werkt omdat het nu de muziek is die telkens weer nieuwe hoeken om slingert, met nieuwe genres en andere gevoelens. En als achter die hoek onverhoopt toch het einde van de wereld blijkt te schuilen, kunnen we maar beter dansen.
Jonasz Dekkers
Klassiek Alex Paxton Delicious
Muziek die klinkt ‘alsof je in een aardbei bijt’ wil de Britse componist Alex Paxton maken. Zijn nieuwe album Delicious, met een bonte verzameling ensemblestukken, is héél veel aardbei, plus een pak suiker: vrolijk, catchy, maf, melodieus, hyper. Alles kan in deze cartooneske, voorspelbaar onvoorspelbare, soms ook dodelijk vermoeiende muziek. (Joep Stapel)
KLassiek Hainbach & Ensemble Modern Primer
Totaal andere koek is de meeslepende elektro-akoestische trip Primer van de Berlijnse componist-producer Hainbach en de nieuwemuziekspecialisten van Ensemble Modern. Ze knipten en mixten een gezamenlijk liveconcert tot een schemerduistere studiocollage, waarin noise, soundscapes, subtiele tinkelmuziek en grauwe lyriek elkaar versterken. Hoogtepunt is het titelstuk, met industriële sleepbeat en trompetsolo. (JS)
Rock Hotline TNT Raspberry Moon
Missie volbracht: op hun derde album weet Hotline TNT het genre shoegaze op te tillen tot ehm, … popgaze? In plaats van naar hun schoenpunten staart het Amerikaanse vijftal met opgeheven hoofd naar de zonnige horizon. Fuzzy gitaren zijn gebleven, maar de oorwurmen in riffs en melodieën van zanger-gitarist Will Anderson zijn onweerstaanbaar optimistisch. (Frank Provoost)
Latin Adrian Quesada Boleros Psicodélicos II
Texaan Adrian Quesada is vooral bekend als helft van duo Black Pumas. Solo duikt hij diep in psychedelische latinballads, romantische, meeslepende songs die net zo goed op de achter- als voorgrond werken. Deel één was een groot succes, deel twee zal dat ongetwijfeld evenaren, met opnieuw sterke gastbijdragen van iLe, Angélica Garcia en de geweldige stem van de Cubaanse Daymé Arocena. (Peter van der Ploeg)
Metalcore Turian Blood Quantum Blues
Zangeres Vern Metztli-Moon van metalcoreband Turian uit Seattle heeft iets om kwaad over te zijn: ze is Yaqui, een Mexicaanse bevolkingsgroep die door de Spanjaarden werd onderworpen, gedeporteerd en uitgemoord. In Turian gromt en gilt ze het verhaal van zich af met spijkerharde gitaarrifs en elektronische passages. Zoals in ‘Chemical Bath’, dat klinkt alsof Converge en Fear Factory samengaan. Unieke sound, die hard aankomt. (PvdP)