Paardenbloemen uit Gaza verwijderen, las ik op sociale media. Welja, dat kon er óók nog wel bij. Briesend zag ik voor me hoe het hoopgevende geel zou worden uitgerukt. Weg met de jonge groene blaadjes die als sla kunnen worden gegeten. Weg met de toverbollen vol pluisjes, vol wensen voor wie ze in één keer leegblaast. Het nieuws was droevig en vervreemdend. Want waarom moest de paardenbloem weg?
Pas later zag ik dat er gewoon ‘gazon’ stond. Natuurlijk stond dat er, hoor ik de liefhebbers van aangeharkt groen nu zeggen – dat onkruid dulden wij niet in onze tuin! Pis-en-lit, zeggen de Fransen, de bedplasser. Wat kan ons die Taraxacum, die incontinente dertien-in-een-dozijnplant schelen?
Dan hebt u buiten Karst Meijer en Erik van den Ham gerekend. Afgelopen zondag, op de vijfde Nederlandse Dag van de Paardenbloem, presenteerden zij hun Veldgids Paardenbloemen.
De door Erik zelfgemaakte paardenbloemenboter stond nog in de koelkast, toen ik ze na afloop opzocht in hun Herbarium Frisicum te Wolvega. Ik mocht een toastje proeven terwijl ze me rondleidden door het oude schoolgebouw. De grootste privécollectie gedroogde planten van Europa – ik was er nog nooit geweest maar was op slag verliefd. Lades vol dennenappels, potten vol aardappels op sterk water, een ‘hooibarium’, een zolder vol mos. En natuurlijk rijen vol kasten met netjes geordende herbariumbladen. Ik leerde dat je de planten droogt boven een kacheltje, verpakt in ribbeltjeskarton en oude kranten. Dat je losse bladen nooit moet samenbinden: dan verschuift het gedroogde materiaal.
Bovenal praatten we over de bloem die Karst al veertig jaar bestudeert. Bloemen, moet ik zeggen, want niet alleen bestaat één paardenbloem uit honderd minuscule lintbloempjes (Karst: „Als ik er eentje voor je pluk geef ik je een heel boeket cadeau”), ook bestaan er alleen al in Nederland duizend soorten paardenbloemen. Preciezer: ‘microsoorten’. Of ondersoorten, daarover zijn biologen het onderling niet allemaal eens – weinig planten zijn zó ingewikkeld als de paardenbloem. Wie zich er op eigen houtje in verdiept raakt algauw overweldigd. Neem alleen al de verschillende sekslevens. In Zuid-Europa planten paardenbloemen zich wél met behulp van stuifmeel voort, maar in Nederland is er sprake van apomixis: alle nakomelingen van een moederbloem zijn een genetische kopie van haar én van elkaar.
Dan heb je dus ook nog al die soorten. Bij de een zijn de zijlobben driehoekig, bij de ander deltaoïde (het verschil leest u maar in de Veldgids). De ‘nootjes’ waarmee de pluisjes vastzitten kunnen strokleurig, zalmkleurig, roodbruin of donkerbruin zijn. De omwindselbladeren, net onder de bloem, staan in meer of mindere mate omhoog. Karst houdt zijn armen in de lucht als een ballerina: „Hoe zeldzamer de soort des te hoger die omwindsels!”
En ja, de bedplassersgeruchten kloppen. De paardenbloem – pissebloem zeggen de Belgen – werkt vochtafdrijvend. Maar net zo goed is Taraxacum een bijenverleidster, een vrolijk mini-boeketje, een wensbloem, een symbool van hoop. Laat haar dus vooral groeien in uw gazons. En in Gaza.
Gemma Venhuizen is biologieredacteur en doet elke woensdag ergens vanuit Nederland verslag.
Stel je voor, je bent een jonge Baraus stormvogel. Je hebt de eerste maanden van je leven doorgebracht in een nest in de majestueuze vulkanische bergen van Réunion, een Frans eiland in de Indische Oceaan. Het is lente en je voelt instinctief dat het tijd is uit te vliegen. Als je op een avond je vleugels uitslaat, laat je je leiden door de maan en de sterren: die zullen je, net als vele generaties voor je, vanuit de bergen naar de oceaan leiden.
Maar dan: een felle stadionlamp, een met led-lampen verlichte supermarkt, een met lantaarnpalen aangeklede autoweg. Je raakt in de war, ziet het verschil niet tussen lamp en maan, je stort neer. Als je geluk hebt brengt iemand je naar de lokale vogelbescherming (SEOR). Als je pech hebt, ga je dood door de val, word je platgereden of opgepeuzeld door een kat.
Tijdens de Nuits sans Lumières worden gemeenten, bedrijven en burgers gevraagd in de weken dat de jonge stormvogels uitvliegen, hun lampen te doven na zonsondergang.
Foto Romain Philippon
Met uitsterven bedreigd
Ieder jaar stortten in april en mei honderden jonge Baraus stormvogels neer op Réunion, een tropisch eiland ter grootte van Drenthe naast Madagascar en de enige plek waar deze sierlijke, meeuw-achtige zeevogels voorkomen. Er is een direct verband met de urbanisatie van het eiland sinds de jaren vijftig, zegt leidinggevende Julie Tourmetz op de veranda van het vogelcentrum in het kustplaatsje Saint-André. „De jongen gebruiken de maan en de sterren om zich te oriënteren. Maar mensen hebben tussen de nestjes en de kustlijn lichtbarrières gecreëerd – dorpen en steden – waardoor ze gedesoriënteerd raken.”
In de jaren negentig begon het vogelcentrum met reddingsacties. „Doordat er zoveel obstakels zijn door de urbanisatie en omdat deze vogels vanwege hun bouw hoogte nodig hebben om uit te vliegen, kunnen ze niet op eigen kracht opnieuw uitvliegen”, zegt Tourmetz. De acties bleken niet genoeg: sinds 2000 wordt de Baraus stormvogel door het massale neerstorten van de jongen en andere bedreigingen (zoals de kat) met uitsterven bedreigd. Precieze cijfers over de omvang van de populatie zijn er niet, maar duidelijk is dat die fors is verkleind. „Vroeger zaten de stormvogels overal op het eiland, nu zijn ze geconcentreerd op een aantal steile kliffen en rotswanden.”
Een medewerker van de lokale vogelbescherming laat een stormvogel los die gered is door een inwoner.
Foto’s Romain Philippon
Daarom begon de SEOR in 2009 met de Nuits sans Lumières: de nachten zonder licht. Het centrum vraagt gemeenten, bedrijven en burgers in de weken dat de jonge stormvogels uitvliegen, hun lampen te doven na zonsondergang – dit jaar van 11 april tot en met 7 mei. Je merkt het meteen op die eerste nacht: sommige plaatsen zijn vanaf 18.30 uur bijna volledig in donker gehuld, de met oerwoud bedekte bergen tonen beduidend minder witte stipjes, op veel autowegen moet je het doen met enkel je koplampen.
Er is begrip voor de actie, blijkt in het overdag kleurrijke, maar ’s avonds pikdonkere Entre-Deux. Foto Romain Philippon
Lees ook
Een van de grootste bedreigingen voor al het leven: kunstlicht
Bewustwording
Er is begrip voor de actie, blijkt in het overdag kleurrijke, maar ’s avonds pikdonkere bergplaatsje Entre-Deux. Gemeentemedewerker Gérard Bayard (63) vertelt trots dat „ik de lampen hier heb uitgedaan”. Als kind hield hij wel eens een lamp op bij de rivier waarboven de vogels naar beneden vlogen. „Meteen kwamen er dan één of twee op je af en kon je ze pakken.” In die tijd was Réunion erg arm en aten bewoners de vogels („ze smaken naar vis”) – iets wat Bayard zich nu niet meer kan voorstellen.
Paul Alanoix (56), die toekijkt hoe zijn zoon voetbalt tot het laatste licht is verdwenen, vond vorig jaar een neergestort stormvogeljong op zijn veranda. „We hebben de brandweer gebeld en die brachten hem naar de SEOR”, zegt hij, keurig volgens protocol. De kans is groot dat het jong overleefde: vorig jaar werden 1.351 neergestorte vogels naar het centrum gebracht waarvan 1.195 overleefden. Het was een piekaantal, onder meer vanwege dikke bewolking en omdat een cruciaal gelegen berggemeente weigerde nieuw aangelegde lampen te doven.
De anekdotes tonen de bewustwording van het belang van de bescherming van de vogels. Alle Réunionnais kennen inmiddels de Nuits sans Lumières: Tourmetz rijgt interviews aaneen, bij restaurants liggen flyers, vrijwilligers gaan bedrijven, gemeenten en scholen af. Daarbij wordt benadrukt dat lichtvervuiling niet alleen negatieve invloed heeft op de Baraus stormvogels: ook andere dieren, van schildpadden tot vleermuizen en mieren, raken gedesoriënteerd door een overvloed aan kunstmatig licht. Bij mensen kan het leiden tot slaapstoornissen en depressie – terwijl volgens onderzoek uit 2016 meer dan 80 procent van de wereldbevolking in sterk verlichte gebieden leeft.
Beeld Romain Philippon
Lees ook
Lees ook: Autoweg zonder verlichting kan best, vindt Franse stad Montpellier
Niet opgelost
Maar het probleem is niet opgelost, zo blijkt uit de eerste resultaten van dit jaar: zo’n vijfhonderd neergestorte vogeljongen zijn in de eerste tweeënhalve week naar de SEOR gebracht, op een slechte dag kwamen er zelfs zeventig binnen. „Meer mensen doven hun lichten, maar onder de streep neemt de lichtvervuiling alleen maar toe omdat de verstedelijking blijft toenemen”, verklaart Tourmetz. Ze maakt zich ook zorgen over de opkomst van de led-lamp sinds een jaar of vijf. Minder schadelijke, maar vaak duurdere, opties zijn oranje lampen, of lampen met bewegingssensoren.
Céline Stuby laat met een hoofdlamp op haar hond uit in Entre-Deux. Het bergplaatsje Entre-Deux op vrijdag 11 april, de eerste ‘nacht zonder licht’ van dit jaar.
Foto’s Romain Philippon
Ook botsen de Nuits sans Lumières op weerstand in de 24-uursmaatschappij die ook op Réunion bestaat. Voetbalclubs balen dat ze niet kunnen trainen in de avond. Winkeliers klagen over minder mensen op straat. De Zwitserse Céline Stuby (28), die in Entre-Deux met een hoofdlamp haar hond uitlaat, zegt dat ze zich „onveiliger voelt”. Anaïs Boyer (23) die bij de lokale crêperie werkt, vindt het donker „heel eng” – ze is bang om te vallen of overvallen te worden. En ze voelt de noodzaak niet: „Ik heb gehoord dat die pétrels helemaal niet bestaan! Ik heb er zelf nog nooit een gezien.”
Lichtvervuiling heeft niet alleen negatieve invloed op de Baraus stormvogels, maar ook andere dieren.
Foto Romain Philippon
Zorgen over veiligheid hoort Tourmetz vaker. Ze onderstreept dat er geen verband is aangetoond tussen duisternis en onveiligheid – als het gaat om criminaliteit noch om verkeersveiligheid: mensen gaan zelfs langzamer rijden. Maar ze erkent dat er „ieder jaar wel iemand onderuit gaat tijdens de Nuits sans Lumières”. Ze wil er niet te veel op focussen. „We moeten in plaats daarvan ons het donker weer toe-eigenen, en opnieuw leren genieten van de nachtelijke sterrenhemel.”
De hamburgerruzie begon als een pitaconflict. Of als een wrap-boterham-pitaconflict, als je heel volledig wilt zijn, maar die pita’s leken Djinty (van het Slangenbondje) toch wel het meest dwars te zitten. „Omdat we zo welvarend zijn gaan leven de laatste tijd – nou ja, niet ik, want ík vreet nooit drie pita’s – vreet ze gewoon drie pita’s in de middag. En dan nog drie wraps.”
„Ze”, dat was medeslang Romy, die er tevens een gewoonte van had gemaakt om extra boterhammen te eten bij de avondmaaltijd. „Daarna pakt ze ook nog zo’n vanillevlatoetje”, viel Julia bondgenoot Djinty bij. Julia zat in het Haaienbondje en had er geen last van als Romy de voorraadkast van de Slangen leegat, maar ze was niet te beroerd om plaatsvervangend boos te worden. Een andere Haai had trouwens ook nog gezien hoe Romy tijdens het Koningsdagspel een wrap met chocopasta naar binnen had gewerkt. Schandalig. Djinty leek inmiddels in staat de hongerige mond van haar teamgenoot dicht te tapen.
De confrontatie naderde in reality-spelshow De Bondgenoten (SBS6); dat voelde je dinsdag aan alles. De teams (of ‘bondjes’) moeten spellen winnen om punten te scoren, en die punten zijn weer nodig om boodschappen te bestellen. Je kunt je voedselvoorraad dus snel zien slinken als je bondje slecht presteert, of als een van je teamgenoten wel heel erg van pita’s houdt. Maar toen Djinty bij het avondeten aan Romy had laten weten dat de pita-intake flink omlaag moest, moest de echte ruzie nog beginnen. Want wat ontdekte Romy toen ze de volgende ochtend hongerig en humeurig wakker werd? Bondgenoot Jelle had afgelopen nacht hamburgers uit de Slangenkoelkast staan bakken – voor zichzelf, maar ook voor Peter. Peter! Van het Gierenbondje! En dan mocht zíj haar éígen pita’s niet eten?
Na De Bondgenoten begon op SBS6 een programma over ouders die met heel veel kinderen naar andere landen verhuizen (Jelies & Gnodde: grote gezinnen emigreren). Op NET5 gingen intussen weer wat singles 24 uur lang op blind date in een villa vol camera’s (Lang Leve de Liefde), terwijl op RTL4 mensen werden gevolgd die net waren getrouwd zonder elkaar van tevoren te kennen (Married at First Sight) en op RTL5 de dagelijkse bezigheden te zien waren van een familiebedrijf dat zich heeft gespecialiseerd in tafelzuur (De Augurkenkoning).
Doos van Pandora
Als je alle realityprogramma’s uit het huidige aanbod zou halen, zou je haast geen tv-gids overhouden. Het is moeilijk voor te stellen dat er tijden waren waarin dit genre nog vernieuwend was. Maar die tijd wás er natuurlijk wel, toen John de Mol in 1999 de doos van Pandora openmaakte en er Big brother uit tevoorschijn toverde.
Dinsdagavond blikten realitysterren en programmamakers in Back to Reality (PowNed) terug op de shows die sindsdien het genre hebben gevormd. Ook komt soms om onduidelijke redenen cabaretier Nabil Aoulad Ayad in beeld om bijvoorbeeld te zeggen dat hij De Gouden Kooi heel grappig vond – de Big Brother-achtige show waarin deelnemers elkaar moesten wegpesten uit een villa.
Het idee voor De Gouden Kooi kwam ook uit de koker van De Mol en ontstond al eind jaren negentig, maar omdat het mogelijk te schadelijk zou zijn voor deelnemers werd het concept toen ‘afgezwakt’ tot Big Brother. Tot in 2006 de ethische bezwaren blijkbaar niet meer zo zwaar wogen en De Mol toch aan de slag ging met De Gouden Kooi, waarvan maar één berucht seizoen zou worden uitgezonden, vol treiterijen en viezigheden. De onbetwiste winnaar bleek uiteindelijk Terror Jaap, wiens handelsmerk het was om rond te rollen in zijn eigen spuug.
Zo goor en gemeen als in De Gouden Kooi wordt het in de meeste realityprogramma’s niet vaak meer, maar heel gezond kun je een show als De Bondgenoten niet noemen, en ik zou hetzelfde durven zeggen over vrijwel ieder ander realityformat – zelfs over de gemoedelijkste varianten. Waarschijnlijk had De Mol die doos nooit moeten openen. Maar we krijgen hem nu hoe dan ook niet meer dicht.
Paardenbloemen uit Gaza verwijderen, las ik op sociale media. Welja, dat kon er óók nog wel bij. Briesend zag ik voor me hoe het hoopgevende geel zou worden uitgerukt. Weg met de jonge groene blaadjes die als sla kunnen worden gegeten. Weg met de toverbollen vol pluisjes, vol wensen voor wie ze in één keer leegblaast. Het nieuws was droevig en vervreemdend. Want waarom moest de paardenbloem weg?
Pas later zag ik dat er gewoon ‘gazon’ stond. Natuurlijk stond dat er, hoor ik de liefhebbers van aangeharkt groen nu zeggen – dat onkruid dulden wij niet in onze tuin! Pis-en-lit, zeggen de Fransen, de bedplasser. Wat kan ons die Taraxacum, die incontinente dertien-in-een-dozijnplant schelen?
Dan hebt u buiten Karst Meijer en Erik van den Ham gerekend. Afgelopen zondag, op de vijfde Nederlandse Dag van de Paardenbloem, presenteerden zij hun Veldgids Paardenbloemen.
De door Erik zelfgemaakte paardenbloemenboter stond nog in de koelkast, toen ik ze na afloop opzocht in hun Herbarium Frisicum te Wolvega. Ik mocht een toastje proeven terwijl ze me rondleidden door het oude schoolgebouw. De grootste privécollectie gedroogde planten van Europa – ik was er nog nooit geweest maar was op slag verliefd. Lades vol dennenappels, potten vol aardappels op sterk water, een ‘hooibarium’, een zolder vol mos. En natuurlijk rijen vol kasten met netjes geordende herbariumbladen. Ik leerde dat je de planten droogt boven een kacheltje, verpakt in ribbeltjeskarton en oude kranten. Dat je losse bladen nooit moet samenbinden: dan verschuift het gedroogde materiaal.
Bovenal praatten we over de bloem die Karst al veertig jaar bestudeert. Bloemen, moet ik zeggen, want niet alleen bestaat één paardenbloem uit honderd minuscule lintbloempjes (Karst: „Als ik er eentje voor je pluk geef ik je een heel boeket cadeau”), ook bestaan er alleen al in Nederland duizend soorten paardenbloemen. Preciezer: ‘microsoorten’. Of ondersoorten, daarover zijn biologen het onderling niet allemaal eens – weinig planten zijn zó ingewikkeld als de paardenbloem. Wie zich er op eigen houtje in verdiept raakt algauw overweldigd. Neem alleen al de verschillende sekslevens. In Zuid-Europa planten paardenbloemen zich wél met behulp van stuifmeel voort, maar in Nederland is er sprake van apomixis: alle nakomelingen van een moederbloem zijn een genetische kopie van haar én van elkaar.
Dan heb je dus ook nog al die soorten. Bij de een zijn de zijlobben driehoekig, bij de ander deltaoïde (het verschil leest u maar in de Veldgids). De ‘nootjes’ waarmee de pluisjes vastzitten kunnen strokleurig, zalmkleurig, roodbruin of donkerbruin zijn. De omwindselbladeren, net onder de bloem, staan in meer of mindere mate omhoog. Karst houdt zijn armen in de lucht als een ballerina: „Hoe zeldzamer de soort des te hoger die omwindsels!”
En ja, de bedplassersgeruchten kloppen. De paardenbloem – pissebloem zeggen de Belgen – werkt vochtafdrijvend. Maar net zo goed is Taraxacum een bijenverleidster, een vrolijk mini-boeketje, een wensbloem, een symbool van hoop. Laat haar dus vooral groeien in uw gazons. En in Gaza.
Gemma Venhuizen is biologieredacteur en doet elke woensdag ergens vanuit Nederland verslag.