Stel dat Schopenhauer gelijk heeft en het leven één voortdurende slingerbeweging is tussen pijn en verveling. De enorme materiële overvloed van de rijke geïndustrialiseerde samenleving heeft weliswaar een pijnstillende werking (er is simpelweg minder fysieke pijn dan vroeger, toen we fluoride, anesthesie noch een zittend leven hadden), maar de oplossing van het ene probleem lijkt het andere alleen maar te verergeren. In plaats van pijn lijden we nu aan verveling, dé kenmerkende gemoedstoestand van het moderne leven. Die verveling is een direct gevolg van overvloed: een onuitputtelijke stroom ‘video-content’ of chocoladetaart of eender wat voor snoepgoed en verwennerij kan geen blijvende voldoening geven. Op den duur krijg je overal een keer genoeg van, en dan moet je op zoek naar je volgende kick.
Volgens Schopenhauer komt verveling voort uit „botheid van geest”, uit de „innerlijke leegte” die een mens doet „smachten naar prikkels van buitenaf”, naar alles wat afleiding schenkt en de tijd kan doden. Een man die in weelde baadt maar niet beschikt over de intellectuele gaven om verveling uit te bannen „zou beter af zijn als de armoede hem wat te doen had gegeven”. Is het toeval dat zo veel jonge miljardairs in een gênante midlifecrisis belanden? Het probleem met ‘het bezit van vrije tijd’ is dat die tijd soms meer als een last dan als een geschenk gaat voelen, zowel voor de bezitter als voor de samenleving. Vrije tijd ‘brengt gevaren met zich mee’.
Bedreiging voor de orde
Overtollige mensen met overtollige tijd zijn zelden een recept voor maatschappelijke stabiliteit. Vandaar dat de Romeinen hun bevolking voorzagen van brood én spelen. Vandaar dat de protestantse hervormers zo’n felle strijd voerden tegen ledigheid, om te voorkomen dat de armen ten prooi vielen aan de verlokkingen van de duivel. Maar materiële vooruitgang brengt altijd een potentieel teveel aan vrije tijd met zich mee. „Minstens even belangrijk als het grote probleem van werk”, schreef de Amerikaanse filosoof Alfred H. Lloyd in de jaren twintig van de vorige eeuw, is […] het probleem van de vrije tijd”.
Vrije tijd kan een bedreiging voor de maatschappelijke orde vormen als mensen niet in staat zijn hun besteding ervan in goede banen te leiden. Daarom was de Amerikaanse filosoof en psycholoog John Dewey ook van mening dat een „waarlijk democratische samenleving” in de moderne tijd ook een „zinvolle vrijetijdsbesteding voor iedereen” moet garanderen.
Conservatieve critici hebben dat ideaal altijd afgedaan als luchtfietserij. „Het is bespottelijk om te denken dat als mensen maar vijftien of twintig uur per week werken, ze in hun vrije tijd in de weer zullen gaan met een brok marmer of een partituur”, schrijft jurist en rechtsfilosoof Richard Posner. „Als ze geen consumptiegoederen en diensten hadden om hun tijd mee te vullen, zouden ze vechten, stelen, te veel eten en drinken en uitslapen.” Los van de maatschappelijke functie van werk is het ook een noodzakelijk kwaad. Zonder zo’n overloopvat om de tomeloze hartstocht en de overtollige energie van mensen op te vangen zou de beschaving snel tot barbarij vervallen.
Verslavende, sensatiebeluste en onbenullige media en amusementsvormen zijn doorgedrongen in alle uithoeken van het leven in de eenentwintigste eeuw
Weinig standpunten zijn zo lang en zo consequent door de elite gehuldigd, en dat is niet zo gek. Toen begin negentiende eeuw de industrialisatie in het Verenigd Koninkrijk goed op gang kwam, brachten de autoriteiten het aantal nationale feestdagen terug van zeventien naar vier. Vrije dagen verleidden de mensen immers maar tot allerhande zedeloos gedrag, variërend van volkssporten als ‘hanenwerpen’ tot liederlijke dronkenschap. Zoals ook duidelijk geïllustreerd werd door de onuitroeibare traditie van ‘Blauwe Maandag’, of ‘Saint Monday’ in het Engelse taalgebied, de dag waarop arbeiders met een weekendkater hun werk verzuimden.
Deze arbeiders beschikten niet over de financiële armslag van de rijke man die volgens Schopenhauer beter af zou zijn als de armoede hem wat te doen had gegeven, maar ook hun vrije tijd bracht gevaren met zich mee. Of het onvermogen om de vrije tijd nuttig te besteden nu leidde tot verveling en geestelijke leegte onder de rijken of tot driftige buien van genotsbevrediging onder het ‘klootjesvolk’, de wortel van het probleem is dezelfde. Te veel vrije tijd en te veel verveling maken mensen vatbaar voor oplichters, volksmenners en hun eigen lage driften.
Weinig zingeving
In de ruim tien jaar dat ik nu schrijf en nadenk over werk en de opofferingskosten daarvan in de moderne tijd, heb ik het ‘probleem van de vrije tijd’ meestal alleen terloops aangestipt, vooral omdat ik hoopte dat het wel oplosbaar is. Maar de huidige politieke situatie in de Verenigde Staten (en in sommige andere geïndustrialiseerde democratieën) vraagt om nadere bezinning en kan niet volledig worden begrepen zonder het probleem van verkeerd bestede vrije tijd mee te wegen.
Niet alleen is het aantal gewerkte uren gaandeweg steeds verder gedaald, maar het meeste werk (al die ‘niet-onmisbare’ functies) kan mensen ook niet meer zoveel zingeving verschaffen als vroeger. Die trend onderstreept hoe belangrijk het is dat vrije tijd voorziet in alle behoeften en verlangens die maken dat wij mensen zijn en niet slechts „aangeklede apen”, zoals de Britse schrijver C.S. Lewis het noemde.
Het is echter geen geheim wat de meeste mensen met hun vrije tijd doen. Verslavende, sensatiebeluste en onbenullige media en amusementsvormen zijn doorgedrongen in alle uithoeken van het leven in de eenentwintigste eeuw, tot de werkvloer aan toe. Veel van dat amusement speelt natuurlijk in op de essentiële behoefte van de moderne mens: het blijvende verlangen naar iets wat ontzag en verwondering inboezemt; het verlangen naar een gevoel van stralende genade, de ervaring van het sublieme in een onttoverde wereld.
We kampen nu met de gevolgen van deze combinatie van ontwikkelingen. Valse romantiek is sterk in opkomst bij hoogopgeleide jonge conservatieven, die zijn grootgebracht met de gedachte dat ze ertoe doen en nu tot de ontdekking komen dat er eigenlijk geen behoefte aan hun diensten bestaat. En een theatraal idealisme is het grote euvel van veel te veel hoogopgeleide linkse jongelui, die de historische overwinningen van eerdere progressieve generaties vaak dunnetjes over willen doen, ook al is die buit grotendeels allang binnen.
Zelfhaat
Maar het resultaat dat voor de politiek het meest relevant is, is misschien dat politieke partijen uit de mode zijn en online massabewegingen zeer in trek. Hoe klein dat verschil ook lijkt, het gaat diep. Niet iedereen die als Republikein geregistreerd staat, zal zich meteen aansluiten bij een gewelddadige opstand of juichen als de pijlers van de Amerikaanse rechtsorde worden ontmanteld. Niet iedereen die op de Democraten stemt, wordt daarmee op slag een activist voor intens impopulaire maatschappelijke hervormingen. Daar is meer voor nodig.
Zowel de MAGA-stroming als de intolerante, autoritaire equivalenten ter linkerzijde vertonen veel kenmerken van de massabeweging van ‘ware gelovigen’ zoals die begin jaren vijftig door de havenarbeider annex filosoof Eric Hoffer getypeerd werd. Beide stromingen zijn natuurlijk een afspiegeling van bredere sociaal-economische ontwikkelingen, die variëren van verstoringen in de arbeidsmarkt en groeiende ongelijkheid tot dalende sociale mobiliteit en een ‘hoogopgeleiden-overschot’. Maar belangrijker is dat beide stromingen hun achterban bespelen via díe kanalen en bezigheden die de meeste vrije tijd en aandacht van mensen opslurpen. Als er één ding is dat de maatschappelijk meest schadelijke achterbannen van onze tijd verenigt, is het dat ze allemaal ‘erg online’ zijn.
Het leren waarderen van de meer verrijkende bronnen van zelfontplooiing vergt tijd en zelfdiscipline
Massabewegingen gedijen net als sommige strenge religieuze sekten bij de zelfhaat van hun volgelingen. Dat zijn mensen die zichzelf niets te bieden hebben. Als ze in zichzelf kijken, vinden ze slechts leegte. De gemiddelde volgeling is niet alleen gefrustreerd door zijn levensomstandigheden, maar ook murw van verveling en ontevreden over zichzelf. In zijn werk, zijn sociale leven en zijn privésituatie vindt hij volop bewijzen van zijn machteloosheid, dus zoekt hij een nieuwe identiteit voor zichzelf in het lidmaatschap van de beweging. Plotseling hoort hij ergens bij.
De concrete boodschap van de beweging is bijzaak. De ongewenste eigen identiteit kan men afschudden door bij zichzelf een of andere geestelijke stoornis vast te stellen (die zelfdiagnose is een groeiende trend op sociale media) en zo toe te treden tot een nieuwe gemeenschap van lotgenoten. Door zichzelf weg te cijferen ten opzichte van historisch onrecht. Door zich een nieuwe identiteit of godsdienst aan te meten. Of door trouw te zweren aan een charismatische leider die belooft de instanties op de schop te nemen die jouw ontplooiing zogenaamd in de weg hebben gestaan. Dit gedrag tref je doorgaans niet aan onder mensen die zelf een gezonde en verrijkende invulling aan hun vrije tijd geven.
Dat het inhoudelijke programma van de beweging van ondergeschikt belang is, levert ironische situaties op. De traditioneel ‘mannelijke’ beeldtaal van de MAGA-beweging lijkt velen aan te spreken; maar wat zijn zij die braaf achter de alfafiguur van de grote leider aanlopen anders dan gedweeë meelopers? Veel aanhangers klagen over economische ongelijkheid, maar zijn zelf bepaald niet berooid. Wie echt straatarm en wanhopig is, heeft tijd noch middelen om af te reizen naar partijbijeenkomsten, aan opstanden mee te doen of memecoins en ander waardeloze merchandising te kopen. Die kan zich niet de uitrusting veroorloven om in het weekend soldaatje te spelen.
Ook het nationalistische karakter en de hersenloze destructiedrang van de beweging zijn kenmerkend. Wie zelf weinig gepresteerd heeft, beroept zich vaak op de prestaties van zijn land. „Wanneer we ons ik afzweren en opgaan in een compact geheel, doen we niet alleen afstand van ons individueel gewin, maar ook van onze individuele verantwoordelijkheid”, schreef havenarbeider en filosoof Hoffer. „Wanneer we onze individuele onafhankelijkheid verruilen voor het groepsgevoel van een massabeweging, vinden we daarin een nieuwe vrijheid: de vrijheid om zonder wroeging of schaamte te haten, intimideren, liegen, martelen, moorden en verraden.”
Gezonde relatie komt niet vanzelf
Krijgen de oude puriteinse zedenmeesters dan toch gelijk? Misschien, maar alleen omdat zij ons een self-fulfilling prophecy hebben nagelaten. Een samenleving die zo doortrokken is van het protestantse arbeidsethos en zo in het teken staat van het najagen van individueel succes, is niet in staat om haar burgers op een ander soort leven voor te bereiden.
Terwijl onze eigen wijsgerige traditie toch oplossingen te over biedt voor het probleem van de vrije tijd, of die nu de nadruk leggen op het belang van vriendschap (Epicurus), bezinning (Aristoteles) of het dienen van de publieke zaak „met oog voor de ander” (Cicero). Deze essentiële menselijke kwaliteiten zijn danig uitgehold, resulterend in een tijdperk van eenzaamheid, achteloosheid en opgeklopt groepsdenken. Maar met genoeg vrije tijd en bewuste benutting daarvan kunnen ze in ere worden hersteld. Demagogen, complottheorieën en sekteleiders zullen er altijd zijn, maar ze krijgen geen vat op een volk dat in zichzelf vervulling vindt.
Een gezonde relatie met onze vrije tijd krijgen we niet vanzelf. Dat vereist een ethiek van de vrije tijd, en net als de deugdethiek van Aristoteles moet die ons waarschijnlijk met de paplepel worden ingegoten. Alleen door diepgaande en aanhoudende gewenning leert een mens gaandeweg onderscheid te maken tussen kunst en amusement, tussen lagere en hogere geneugten, tussen het prikkelende en het sublieme. Zij die dit onderscheid ontkennen, zijn van dat idee niet af te brengen, want zij behoren niet tot de ingewijden. Zij weten niet waarover ze spreken.
Het leren waarderen van de meer verrijkende bronnen van zelfontplooiing vergt tijd en zelfdiscipline. Maar een complete entertainmentbranche is er louter op gericht ons van dat rechte pad af te brengen. Vanaf een bepaald moment had onderwijs niet langer het doel evenwichtige burgers te vormen met een rijk geestelijk leven, politiek inzicht en emotionele zelfstandigheid, zoals filosoof en psycholoog Dewey ooit hoopte. Het doel is nu alleen nog om in een tijd van aanhoudende technologische veranderingen de voorraad ‘menselijk kapitaal’ voor onze economie op peil te houden.
Enkele jaren geleden werd alle leerlingen nog op het hart gedrukt dat ze moesten ‘leren programmeren’, ongeacht of daar hun interesse lag. Maar nu krijgen we te horen dat juist op dit vlak de grote taalmodellen al veel beter zijn. Zal een deel van de voor bèta-onderwijs gereserveerde miljarden alsnog opzijgezet worden om de geesteswetenschappen te redden, de vakgebieden bij uitstek waarvan de waarde niet volledig van onvoorspelbare macro-economische ontwikkelingen afhankelijk is? Ik zou er maar niet op rekenen.
De grootsheid van de Verenigde Staten heeft een samenleving voortgebracht waarin de burgers zich geen raad weten met de vrijheid en overvloed die door eerdere generaties tot stand is gebracht. We zijn er nu getuige van hoe deze erfenis wordt verkwanseld, en dat schouwspel is nog vunziger en stompzinniger dan gedacht.
