Opinie | De grens van vriendschap ligt verder dan we vaak denken

Wanneer besloot jij voor het laatst om een vriendschap niet te verbreken, maar vol te houden? Ik stel mezelf die vraag steeds vaker. Niet om terug te kijken, maar om te begrijpen wat vriendschap vandaag nog kan betekenen. In een tijd waarin verschillen sneller op scherp staan, gesprekken eerder stilvallen, en verbondenheid brozer voelt dan ooit.

In mijn moedertaal, het Farsi, bestaan vier woorden voor vriendschap. Ze beschrijven geen gradaties van meer of minder vriendschap, geen vluchtige sentimenten, maar vormen van nabijheid – elk met hun eigen gewicht.

Doost is degene die je kent. Yaar blijft wanneer anderen zwijgend vertrekken. Rafigh deelt een strijd, een overtuiging, een richting. En hamrah loopt met je mee, juist als het ongemakkelijk wordt.

In die woorden ligt iets besloten wat ik in het Nederlands zelden hoor: het besef dat vriendschap niet alleen draait om harmonie, maar ook om uithoudingsvermogen. Dat ze niet ophoudt bij verschil, maar begint bij het vermogen om verschil te verdragen. Juist die woorden komen terug in mijn gedachten nu vriendschappen onder druk komen te staan. Wat eerder nog buitenshuis bleef — maatschappelijke verdeeldheid, ideologische scherptes — dringt zich sinds de pandemie steeds vaker ook tussen vrienden op.

Intoleranter

De ruimte voor afwijkende standpunten is kleiner geworden. Nuance raakt sneller zoek. Het is voor of tegen. En wat ooit begon als maatschappelijk debat, sijpelt langzaam door in het persoonlijke. In onze gesprekken, in onze relaties, in onze vriendschappen. Maar wat is er nu écht veranderd? Zijn we werkelijk intoleranter geworden – of zijn de verschillen waarmee we nu te maken hebben, simpelweg fundamenteler?

Misschien is het geen van beide – en tegelijk allebei. De Amerikaanse moraalpsycholoog Jonathan Haidt helpt ons een deel van die vraag te begrijpen: hoe het kan dat de verschillen zo fundamenteel voelen. In Het rechtvaardigheidsgevoel stelt hij dat onze morele oordelen niet voortkomen uit rationele afwegingen, maar uit intuïties die diepgeworteld zijn in morele fundamenten zoals zorg, loyaliteit, eerlijkheid en heiligheid. Hij gebruikt daarvoor het beeld van een ruiter (ons verstand) op een olifant (onze intuïtie): de ruiter lijkt te sturen, maar volgt vooral. We voelen eerst wat goed is, en zoeken daarna pas de rechtvaardiging.

Dat mechanisme is niet nieuw. Maar het helpt ons wel te begrijpen wat er wél is veranderd. Waar Haidt spreekt over morele intuïties die altijd al verschilden, was er ooit meer sociale infrastructuur om daarmee om te gaan — hoe beperkt of exclusief die soms ook was. In buurten, families, verenigingen of geloofsgemeenschappen ontmoetten mensen elkaar ook buiten hun meningsverschillen om. Die structuren boden niet per se ruimte voor alles, maar fungeerden wél als bedding waarin verschil kon worden verdragen zonder meteen te polariseren. Nu worden morele verschillen vaker publiek, digitaal en geïsoleerd beleefd — zonder context, zonder relatie. En daardoor ook harder.

Sociale media, algoritmes en het verlangen om zichtbaar ‘aan de juiste kant’ te staan, versterken en vergroten morele tegenstellingen. De ruimte om elkaar aan te voelen wordt kleiner. En daarmee wordt het lastiger om verschil als ongemak te verdragen – in plaats van als breuk. Zo verschuiven conflicten van de inhoud naar het fundament.

Misschien ligt de echte breuklijn van deze tijd tussen wie verschil kan verdragen – en wie niet

Tegenstellingen zijn daarnaast niet alleen meer ideologisch, maar ook epistemisch. Waar we vroeger debatteerden over hoe we klimaatverandering moesten aanpakken, wordt nu in twijfel getrokken of die überhaupt bestaat. Iets soortgelijks geldt voor vaccinaties, verkiezingsuitslagen, de rol van journalistiek. De basis verschuift: niet langer „hoe zie jij dat?”, maar „geloof jij hier nog in?” Ik zie dat in mijn omgeving. Gesprekken ontsporen niet alleen als het over politiek gaat, maar ook bij de vraag of technologie een zegen is, of je journalisten nog kunt vertrouwen. Wat ooit ging over voorkeur of twijfel, wordt een geloofskwestie. Tijdens de pandemie werd dat zichtbaar: vriendschappen en families raakten verscheurd, niet alleen door meningsverschillen, maar door het gevoel dat de ander in een volstrekt andere werkelijkheid leefde. Misschien ligt de echte breuklijn van deze tijd niet tussen progressief en conservatief, niet tussen links en rechts, maar tussen wie verschil kan verdragen – en wie verschil niet langer verdraagt.

Gedeelde herinneringen

Die spanning tussen verschil en verbondenheid ervaar ik dagelijks in mijn vriendschap met M. We leerden elkaar kennen via gedeelde herinneringen aan Iran, gesprekken over onrecht, ballingschap en hoop. Onze band was gestoeld op herkenning. Maar naarmate de jaren verstreken, groeiden onze perspectieven uit elkaar. Waar ik het Iraanse regime zie als een onderdrukkende macht die haar bevolking knecht, ziet hij het als een strategisch bolwerk tegen westerse dominantie. Hij spreekt met respect over de ayatollah; ik hoor in diezelfde naam een systeem dat ideologische onderwerping legitimeert.

Onze gesprekken beginnen met goede wil, maar eindigen vaak in stiltes. Niet omdat we weigeren te luisteren, maar omdat we elkaar niet bereiken. En toch: we blijven vrienden. Niet ondanks die verschillen, maar ook dankzij – omdat ze me dwingen mijn standpunten niet als vanzelfsprekend te beschouwen.

Soms vragen mensen waarom ik bevriend blijf met iemand met wie ik zo fundamenteel verschil. Voor mij is dat geen zwakte, maar een keuze. Vriendschap begint niet bij overeenstemming, maar bij de bereidheid om te blijven – ook als het schuurt. Niet om elkaar te overtuigen, maar om het contact niet te verliezen.

De vriendschap met M. heeft mijn overtuigingen niet fundamenteel veranderd, maar ze heeft me wel gedwongen preciezer te denken. Zijn scepsis tegenover het Westen, zijn wantrouwen jegens wat hij ziet als eendimensionale vrijheidsretoriek, raakten iets in mij waar ik zelf misschien te gemakkelijk aan voorbij was gegaan. Hij bracht me terug bij vragen waarvan ik dacht dat ik ze achter me had gelaten. Waarom voel ik me wél thuis bij liberale waarden, maar soms ongemakkelijk bij de vanzelfsprekende morele superioriteit waarmee ze worden uitgedragen? Waar eindigt mijn kritiek op onderdrukking, en waar begint mijn eigen blinde vlek?

Het dwingt me om niet te verstarren in mijn eigen gelijk. Om ruimte te maken voor het ongemak. En om me eraan te herinneren dat verbondenheid geen vanzelfsprekendheid is, maar een keuze. Geen klik, maar trouw. In onze gesprekken gaat het al lang niet meer om gelijk krijgen. Het gaat om blijven zoeken naar wat nog gedeeld is: herinneringen, geschiedenis, en misschien vooral de weigering om elkaar af te schrijven.

In deze tijd voelt het als een kleine daad van verzet om een vriendschap vast te houden waarin fundamentele onenigheid bestaat. Onze band is geen comfortzone, maar een oefening in ongemakkelijke verbondenheid. Wat zegt het over een samenleving als zelfs wij – met onze gedeelde taal en verleden – elkaar niet meer kunnen vasthouden? Wat blijft er dan nog over?

Grens

Dat betekent niet dat elke vriendschap behouden moet blijven. Er zijn grenzen. Momenten waarop het verschil niet langer een brug vraagt, maar een grens stelt aan wat nog gedeeld kan worden. Wanneer het gesprek geen ongemak meer is, maar een afwijzing van je wezen. Wanneer het verschil niet botst, maar ontkent.

Voor mij zou dat bijvoorbeeld zijn als iemand de misdaden van het Iraanse regime niet alleen bagatelliseert, maar actief ontkent – of erger nog: rechtvaardigt, zelfs in het gezicht van de mensen die eraan onderworpen zijn. Dan verschuift het gesprek van een meningsverschil naar een vorm van ontmenselijking. Dan mag je loslaten. Dan wíl je loslaten. Maar zolang er nog ruimte is om te blijven – met alle spanning, ongemak en twijfel – kies ik ervoor om niet te vertrekken.

Vriendschap is een gedeelde verantwoordelijkheid. Niet om alles goed te praten, maar om elkaar niet los te laten in een tijd die alles richting afstand duwt. Misschien herinner ik me daarom nog altijd die vier woorden. Omdat een doost ook in stilte nabij blijft. Een yaar blijft als anderen vertrekken. Een rafigh strijdt niet alleen voor zijn overtuiging, maar ook voor de relatie. En een hamrah loopt met je mee – zelfs als je wegen uit elkaar lopen. Misschien begint de hoop niet bij gelijkgestemden, maar bij het volhouden van een vriendschap die weigert te kiezen tussen trouw en verschil.


Klik op het vinkje naast ‘Ik ben geen robot’