Column | Ja, we zijn medeplichtig. Aan van alles en nog wat

Wanneer ben je medeplichtig aan de wereld? Die vraag kwam bij me op tijdens het lezen van Tommy Wieringa’s essay Optimisme zonder hoop. In dit boekje vraagt hij zich af hoe je moet leven zonder toekomst, of preciezer gezegd, als de toekomst slechts perspectief biedt op klimaatrampen, dictaturen en meer ontwrichtende zaken. De zoektocht mondt uit in een semantische stoeipartij met de termen ‘hoop’ en ‘optimisme’, waarbij het eerste volgens Wieringa zinloos is en het tweede juist niet – een stelling die hij niet echt aannemelijk maakt, omdat hij optimisme lijkt te gebruiken als synoniem voor ‘onverstoorbaarheid’ of ‘een goed humeur’, in plaats van als een houding die wel degelijk op de toekomst gericht is.

Hoe dan ook, het waren niet de termen hoop en optimisme die me aan het denken zetten, maar Wieringa’s woorden over zijn dochters. Hij schrijft: „De angst die me met stomheid slaat is die over de toekomst waarin mijn dochters het grootste deel van hun leven zullen moeten doorbrengen, als ik allang dood en begraven ben. Het onbewoonbare land dat wij voor ze achterlaten.”

Wij, volwassenen, laten een onbewoonbaar land achter voor hen, de kinderen. Maar hé, wil ik dan zeggen: ikzelf groeide ook op in een onbewoonbaar land, of althans, een opwarmend land dat weinig deed tegen klimaatverandering. Als kind was ik daar van streek over, ik voelde me een slachtoffer van de achteloze omgang met de aarde. Maar inmiddels ben ik, als 39-jarige, in een dader veranderd – ik ben onderdeel van het ‘wij’ in Wieringa’s zin ‘het onbewoonbare land dat wij voor ze achterlaten’. Hoe is dat gebeurd? Alleen maar door ouder te worden. Zoals Wieringa schrijft: „Iedereen doet mee, simpelweg omdat we in een mierenkolonie zijn geboren die zich als geheel zo gedraagt, met een systematiek waaraan je je als individu nooit geheel kunt onttrekken.”

Vergelijk het met aansluiten op de roltrap. Roltrap-etiquette schrijft voor dat aan de rechterkant mensen stilstaan, zodat men aan de linkerkant kan doorlopen. In de praktijk gebeurt dit zelden. Je kunt dan zuchtend aansluiten achter de links staande mensen, met als excuus dat je er zelf ook niet door kon. Maar gaandeweg word jij het probleem: nieuwkomers volgen jouw voorbeeld.

De roltrapmetafoor gaat op voor alle collectieve problemen. Of het nu gaat om klimaat, AI of geopolitiek: als individu sluit je aan in een systeem dat je niet zelf koos. Onvermijdelijk ben je vanaf een bepaald punt, bijvoorbeeld wanneer je volwassen bent, deel van dat systeem. Maar maakt dat je ook medeplichtig?

Schrijver Sinan Çankaya zou zeggen van wel. In NRC sprak hij vorige week over de wandaden van Israël in Gaza: „Ik zou wel een particulier verhaal kunnen hebben van ‘niet in mijn naam’. Maar dit gebeurt wel degelijk in naam van ons allemaal. Ik ben ook medeplichtig omdat de Nederlandse staat Israël militair, diplomatiek en politiek steunt.” Iedere burger is dus volgens Çankaya medeplichtig aan de daden van zijn regering. Wrang genoeg is dit precies wat sommigen zeggen over de Palestijnen: dat zij niet in opstand komen tegen Hamas, de terreurbeweging dus wel zullen steunen, en daarom ook daders zijn. In het geval van de Palestijnen gaat dit argument niet op: Gaza is geen democratie, protesteren tegen Hamas is voor Palestijnen levensgevaarlijk. In Nederland ligt dat anders. Betekent dit dat wij moreel verplicht zijn te demonstreren – of anderszins verzet te bieden – als we niet medeplichtig willen zijn aan een onrechtvaardige status quo?

Het is een ingewikkelde vraag. Er is absoluut meer verzet nodig tegen de schendingen van het oorlogsrecht in Gaza. Toch heb ik aanvankelijk moeite met de stelling dat wij allemaal medeplichtig zouden zijn aan regeringsbeleid. Dat is iets anders dan medeplichtigheid aan klimaatverandering: bij dat laatste zijn we betrokken als individuele consumenten, bij het eerste alleen als deel van het collectief. Aan klimaatverandering zijn we medeplichtig door iets te doen (vliegen, spullen kopen, vlees eten), aan de Gaza-oorlog slechts door te bestaan (als Nederlands burger).

Ik leg het vraagstuk voor aan mijn vrienden. De een zegt meteen: ja, we zijn medeplichtig aan het geweld in Gaza. De tweede: ik niet, ik heb op een Israël-kritische partij gestemd. De derde, een jurist, vindt dat de term medeplichtigheid niet te lichtvaardig gebruikt mag worden. Dan zegt de vierde verwonderd: „Waarom vinden jullie medeplichtigheid zo’n zware term? We zijn toch medeplichtig aan zo veel dingen?”

Dit vond ik een behulpzame bijdrage, omdat ze twee dingen tegelijk doet: onze verantwoordelijkheid erkennen, en het woord van zijn ergste zwaarte ontdoen. Ik denk dat mensen medeplichtigheid een zware term vinden omdat ze zich erdoor beschuldigd voelen. Maar in plaats van als vernietigend oordeel, kun je het ook zien als een beginpunt: ja, we zijn medeplichtig aan van alles en nog wat, simpelweg omdat we volwassen burgers zijn – en dat spoort juist aan om iets te doen.

Floor Rusman ([email protected]) is redacteur van NRC