Twaalf Franse nonnen leren opgetogen over het enerverende leven van Betje Wolff en Aagje Deken

Voor het eerst van mijn leven heb ik een kus van een non gekregen. Tot mijn negentiende ben ik op school geweest bij nonnen, eerst bij de zusters van de Heilige Geest, daarna bij de ursulinen, en die waren allemaal zo afstandelijk als een diepvrieskist, en nu kreeg ik een kus van een zuster uit de orde van de dominicanessen. Wat was de aanleiding? Ik gaf in de Franse plaats Trévoux een lezing over Betje Wolff en Aagje Deken, bij ons de bekendste schrijfsters van de achttiende eeuw. Ze staan in de Canon van Nederland met hun roman Sara Burgerhart en áls er op scholen nog lessen over oudere literatuur gegeven worden, komt dát boek aan de orde.

Ik hield die lezing in het huis waar Betje Wolff en Aagje Deken woonden tussen 1788 en 1797. Dat was nadat ze gevlucht waren uit de Hollandse Republiek vanwege de jacht op patriotten, waar zij bij hoorden. In dat prachtige huis in Trévoux, zo’n 25 kilometer boven Lyon, wonen nu 14 gepensioneerde nonnen, de jongste is 76, de oudste 102. Van het landhuis is dus een klooster gemaakt. Soeur Agnes Madeleine, de moederoverste, was zó opgetogen over mijn verhaal over die twee vrijgevochten schrijfsters, dat ze me spontaan een kus gaf.

Ik had me voorgenomen om, na het verschijnen van mijn biografie van Betje Wolff, in elke plaats waar ze gewoond heeft een lezing over haar te geven. Vlissingen, Middenbeemster, De Rijp, Beverwijk: dat is achter de rug. Den Haag: die stad staat nog op mijn to do-lijst. Al vóór de verschijning had ik contact gezocht met mijn contacten in Trévoux om daar een conference te mogen geven: eentje voor de inwoners, maar ook eentje voor de oude nonnen, van wie de meesten té slecht ter been zijn om naar de Médiathèque La Passerelle te kunnen komen.

Er hangt in Trévoux op het centrale plein bij het stadhuis en het zeventiende-eeuwse parlementsgebouw, een plaquette waarop staat vermeld:

Betje Wolff et Aagje Deken

Celèbres Romancières Hollandaises

Vécurent à Trévoux de 1788 à 1797

En hetzelfde daaronder in het Nederlands. Veel inwoners van Trévoux moeten zich toch af en toe wel afvragen wie die schrijfsters dan wel voorstelden en of ze zo beroemd waren dat ze zo nodig in Frankrijk een plaquette moesten krijgen. Toevallig was er dit voorjaar een conference in Trévoux over Femmes d’hier et d’aujourd’hui, vrouwen van gisteren en vandaag, en daarin kon mijn lezing goed ingepast worden.

De woning van Betje Wolff en Aagje Deken in Courcelles
Foto Sabine Greppo

Dinsdag en woensdagGeel landschap

Compaan Floris en hondje Bella vergezellen me op mijn tocht naar Trévoux. Ik moet toegeven dat ik zo onzeker was vooraf, dat ik kenners van het Frans mijn lezing liet controleren en vervolgens met een bijna-native speaker, anderen, en ook stilletjes mompelend voor mezelf de lezing repeteerde, tientallen keren. ’s Nachts lag die naast mijn kussen, zodat ik, wanneer ik wakker lag, alweer begon met voorlezen, om voldoende soepele melodie erin te krijgen. Ook onderweg, in de auto, repeteer ik. In Dijon, waar we een nacht logeren, valt op dat alle groen daar uit het centrum verbannen is en die enkele boom die er nog staat, niet uit aarde maar uit beton en ijzeren roosters omhoog steekt. Mijn hondje uitlaten is een hele klus. In de buurt van Trévoux wordt het landschap geler en geler: bloeiende narcissen, mimosa, forsythia in de bewoonde stukken en koolzaad op de akkers.

Het huis van Betje wolff en Aagje Deken in Trévoux
Foto Sabine Greppo
Vlak voor aanvang van de lezing in Courcelles
Foto Sabine Greppo

DonderdagFranse samenvatting

In de Archives départementales de l’Ain in Bourg-en-Bresse, waar ik wekenlang archiefstukken heb opgevraagd en doorgevlast, overhandig ik een exemplaar van mijn biografie aan een medewerker. Dat moet, want er staan afbeeldingen uit de archieven in. Een samenvatting in het Frans zit erbij. Vriendelijke dank, maar ik vrees dat het boek dezelfde weg zal gaan als archiefstukken.

VrijdagVreemd weerzien

Ik zie de beheerder van het Trévouse archief terug die me in voorgaande jaren onvermoeibaar geholpen heeft bij het zoeken naar archiefstukken. Het is een vreemd weerzien: als ik informeer naar zijn vrouw, blijkt zij twee dagen eerder overleden te zijn. Evengoed is hij gekomen om de techniek in de lezingenzaal te controleren. Het is schitterend weer, en ik vraag me af of er wel iemand naar mijn Conférence: Deux femmes de lettres à Trévoux zal komen.

Marita Mathijsen tijdens de lezing in Courcelles
Foto Sabine Greppo

ZaterdagAankomst per koets

Het regent en het is koud. De goden of wie dan ook zijn me kennelijk welgezind. Weliswaar heb ik wel eens lezingen in het Frans gegeven, maar altijd voor academici bij een congres, en niet voor een algemeen publiek. Ter compensatie van mijn niet accentloze Frans heb ik een extra mooie powerpoint samengesteld, met fraaie historische afbeeldingen van Trévoux, van archiefstukken over ‘les dames hollandaises’, en met de titelpagina van de Franse vertaling van Sara Burgerhart. De zaal stroomt langzamerhand vol: ook in Frankrijk is het gebruik dat ouderen al vroeg een plekje zoeken en dat pas tégen of kort ná het afgesproken beginuur het andere publiek binnenkomt. Het merendeel van de ongeveer vijftig toehoorders bestaat uit dertigers en veertigers, en evenveel mannen als vrouwen.

Welwillend luisteren ze toe. Ik begin ermee dat in de vroege zomer van 1788 drie buitenlandse dames met een eigen koets in Trévoux aankwamen. Dat ze door die koets de indruk wekten heel rijk te zijn – en dat zijn de twee schrijfsters in die tijd inderdaad. De gezelschapsdame die ook in de koets zat, leefde op het kapitaal van Wolff en Deken. Ik vertel dat ze gevlucht zijn uit Holland vanwege de patriottenjacht van de stadhouder met zijn orangisten, en dat ze de bekendste schrijfsters van het land waren. Ik wijs erop hoe progressief ze zijn: als patriotten, als strijdsters tegen onverdraagzaamheid in het geloof, als feministen, als voorstanders van een opvoeding gericht op inzicht, als tegenstanders van de slavenhandel, als voorstanders van natuurbehoud, als schrijvers tegen dierenmishandeling. Ik vertel ook over het enerverende leven van Betje, over haar ontmoeting met Aagje, over de vlucht naar Trévoux, waar ze de omwenteling van de eeuw meemaakten: de Franse Revolutie en daarna de Terreurtijd, waarin ook zij geschoffeerd werden. Ik vertel wie hun vrienden daar waren, hoe ze publiceerden over de schoonheid van de streek en de eenvoud en oprechtheid van het plattelandsleven. En ten slotte over hun barre terugtocht in totale armoede, waarvoor ze moesten bedelen. En dan het bittere einde: niet meer gewaardeerd als schrijvers, vertalen als bezeten om wat geld binnen te krijgen, drie jaar ingewandskanker met helse pijnen bij Betje. Ze stierven negen dagen na elkaar, in de nieuwe eeuw, 1804.

Wat voor vragen hebben de toehoorders? Niet die éne die half Nederland me stelde toen ik bekend maakte de biografie van Wolff te gaan schrijven: „… en, waren ze lesbisch of niet?” In Trévoux willen ze weten waarom het duo speciaal daarheen is gekomen. Ik leg uit dat de meeste patriotten naar Brussel of Parijs waren gevlucht, maar Betje en Aagje hebben zich laten overtuigen door de gezelschapsdame, van wie een broer in Trévoux woonde, om dáárheen te gaan. Dan wil iemand de inhoud van Sara Burgerhart weten. Die valt behoorlijk in de smaak, vooral als ik vertel dat de aanranding die de adellijke schurk gepland heeft nadat hij Sara verleid heeft mee te komen naar een buitenhuis, uiteindelijk voorkomen wordt, als de schurk te horen krijgt dat zijn lievelingspaard zich verstrikt heeft in zijn leidsels en dreigt te stikken, dat de man zijn pantalon dichtknoopt en nadat hij de deur op slot gedaan heeft het paard gaat redden, terwijl Sara met de hulp van een dienstmeisje ontsnapt. Iemand uit het publiek maakt meteen via Gallica (de Franse Google Books) de vertaling open en zegt dat hij dat verhaal wil lezen.

zondagFeministes

De zondag is voor de nonnen. Corcelles, zoals het landhuis heet waar het duo gewoond heeft, ligt op een hoogte even buiten Trévoux, met een magnifiek uitzicht op de Saône, in het groen, tussen eeuwenoude bomen. Even voorbij het huis ligt het hutje dat ik enkele jaren geleden ontdekte, dat wel een replica van Betjes schrijfhuisje in Beverwijk lijkt. Het stamt uit de achttiende eeuw, en het kan eigenlijk niet anders of Betje heeft het gebruikt om daar te schrijven. In elk huis waar ze woonde creëerde ze namelijk ‘a room for one’s own’.

Als ik me aandien plaatst de soeur-overste vaardig haar laptop in de historische kamer waar ik zal spreken, weet in een mum van tijd mijn usb-stick te openen voor de powerpoint en verbindt die met een kanjer van een televisie. Een fotografe uit Lyon is inmiddels gearriveerd en we lopen wat rond door de historische gedeelten, tot soeur Agnes-Madeleine een bel rinkelt en langzaam, met rollators en stokken, twaalf nonnen arriveren. Eén non ligt in het ziekenhuis, één heeft familiebezoek. Veel afwisseling hebben ze niet daarboven in hun afgelegen klooster, en de vrouwen verheugen zich op een verhaal over moedige vrouwen die in hun eigen huis gewoond hebben.

De dominicanessen onderscheiden zich van andere oudere vrouwen door een eenvoudig kruisje dat om hun nek hangt. Ze zijn wat minder kleurrijk gekleed dan ik ken van bejaarden in Nederland, en ze hebben allemaal heel korte kapsels, maar ook hier: steunkousen, gehoorapparaten, platte schoenen. De meesten blijken lerares te zijn geweest, en tonen zich heel belezen en nieuwsgierig. Ik vertel hetzelfde verhaal als dat voor de Trévoux-geïnteresseerden: ook over de vrije liefde die Betje op haar zeventiende een maand lang praktiseerde, en over haar vrijmoedige, felle satires op stijf-orthodoxe dominees.

Marita Mathijsen tijdens de lezing in Courcelles
Foto Sabine Greppo

Ik voeg eraan toe dat ik bij een vorig bezoek een plantje ontvreemd heb van Corcelles om bij het graf van de beide vriendinnen in Scheveningen te planten. Uit de vragen blijkt hoezeer de nonnen zich feministes voelen, omdat ze voor een vrij leven en een eigen beroep kozen op jeugdige leeftijd, en als zodanig voelen zij zich kennelijk verwant aan Betje.

De vragen zijn van een hoog niveau: hoe het kan dat Betje zich zo verzette tegen het orthodox geloof terwijl ze met een dominee getrouwd was, en hoe verhield haar man zich daartoe? Hoe was het mogelijk dat ze zo tegengewerkt werd in haar satirische geschriften terwijl de Nederlandse Republiek juist bekend staat om de afwezigheid van censuur en er geschriften van Voltaire gedrukt werden? Hoe de opvattingen over educatie strookten met die van Rousseau? Als ik na afloop een klein boekje uitdeel met de tekst van mijn lezing, krijg ik die kus van soeur Agnes Madeleine…

In de refter staat daarna een borrel klaar zonder alcohol, met jus d’orange, water, thee, chips, nootjes en puddinkjes die over waren gebleven van het middagmaal. Dan is het tijd voor een groepsfoto. Voor het huis, in de stralende zon.

Hadden Betje en Aagje kunnen bevroeden dat 228 jaar na hun vertrek uit Trévoux iemand in hun eigen woonhuis over hen zou komen vertellen, en dat twaalf nonnen nu weten wat hen daar overkomen is? En dat er nu ook in het stadje zelf ten minste vijftig mensen ervan weten? Ik denk dat Betje er een satire op geschreven zou hebben.