Lood, zink, cadmium. In de bodem van creatieve broedplaats De Ceuvel in Amsterdam-Noord zitten allerlei giftige metalen – het is een voormalige scheepswerf. Ongezond en niet duurzaam, dus wil De Ceuvel ervan af.
De broedplaats maakt daarvoor gebruik van fyto-extractie. De planten die er groeien, zoals brandnetels en kleefkruid, en die ingezaaid worden, zoals wilg en raapzaad, nemen stoffen uit de bodem op terwijl ze groeien. De stoffen worden opgeslagen in de plant, die vervolgens wordt geoogst. Die cyclus wordt net zolang herhaald totdat de bodem schoon (genoeg) is.
Er is alleen één probleem. „De geoogste planten kan je niet composteren, want dan breng je die stoffen weer terug in het systeem”, zegt designer Marte Mei van Haaster (32), wier atelier op een steenworp afstand ligt van De Ceuvel. „Als je ze naar de vuilstort brengt, verschuif je het probleem alleen maar.”
Van Haaster had een idee. Ze wijst naar een A4’tje op een prikbord in haar atelier. Daarop staat de levensloop van de planten uitgetekend nadat ze metalen uit de bodem hebben opgenomen: oogsten, drogen, shredderen. Van de gescheurde plantenresten worden pellets gemaakt, die worden verbrand.
De as die overblijft is perfect voor keramiekglazuur. „De metalen geven het glazuur kleur”, zegt ze. „Als je glazuur maakt uit een receptenboek, dan voeg je er koper of ijzer aan toe. De as was ik, zodat alle zouten eruitgaan. Dat vermeng ik met kleipoeder en smeer ik op ongebakken keramiek en bak ik in één keer helemaal af.” Het eindproduct van het proces is keramische tuingereedschap voor het oogsten en zaaien van de planten bij De Ceuvel.

Het project, Polluted Plants to Pottery (2024), is tekenend voor het werk van Van Haaster. Dat maakt ze van natuurproducten, vaak reststromen, en draait om samenwerking tussen de mens en niet-mens: planten, dieren, en „alles wat een levende oorsprong heeft. Een steen bijvoorbeeld is ook ontstaan door de geologische druk van de aarde.”
Van Haaster, die opgroeide in Amsterdam-Oost, was als kind het liefst buiten en ging vaak naar natuurcampings. „Klimmen in bomen, zwemmen tussen de rotsen en dingen maken met stenen, modder, klei.” Haar basisschool had een grote tuin waar ze tijdens het overblijven naartoe gingen. Ze voelde zich toen al onderdeel van „een groter netwerk aan leven”: „Als mijn moeder me na een bezoek aan Artis vroeg om een leeuw te tekenen, tekende ik het verblijf waar de leeuw in zat.”
Na haar tienertijd, toen ze „meer geconfronteerd werd met de gevolgen van klimaatverandering en ecosysteemvernietiging”, realiseerde ze dat dit voor anderen niet vanzelfsprekend was. „Dat was een moment van bewustwording; dat veel mensen zich gevoelsmatig hebben losgekoppeld van het ecologische systeem waar ze onderdeel van zijn.”
Als designer probeert Van Haaster „ontwerpen te maken die de omgeving niet verder afbreken, maar een stukje gezonder achterlaten”. De objecten die ze maakt moeten mensen helpen zich op een „andere manier tot de natuur te verhouden”. Zoals Will Water Want (2023): een glazen sculptuur in rivier de Dommel ter hoogte van Eindhoven. Op een brug ertegenover monteerde ze luisterbuizen waardoor mensen de rivier konden horen. Zo gaf ze water „een stem”.

In haar atelier – een loods die ze deelt met stylisten, architecten, fotografen, ontwerpers en filmmakers – staan overal samples van werk. Tegels van marmer, kastpoten van klei, keramische handvaten voor tuingereedschap. De kop waar Van Haaster thee uit drinkt is gemaakt van overgebleven klei, het bananenbrood waar ze zo nu en dan een hap van neemt heeft ze zelf gebakken.
Momenteel werkt ze voor „een privépersoon” aan een XL-versie van haar Companion Species Cabinet (2024): een kast van beuken- en dennenhout, keramische poten en glazuur van as van diezelfde bomensoorten. De kast ontwierp ze tijdens een zesweekse residentie bij cultureel insitituut Schloss Hollenegg in Oostenrijk. „Ik heb daar workshops gevolgd over de teloorgang van de Oostenrijkse bossen. Een kever, de hout-etende letterzetter, roeit daar bossen uit omdat het monoculturen zijn. 98 procent van het bos bestaat uit sparren, precies waar die kever van houdt. De kast die er toen uit is gekomen zegt eigenlijk: we staan in dienst van een gezond bos. Het maakt niet uit wat voor fokking hout er uit een bos komt. Wij hebben de ontwerpkracht om met ieder hout iets te maken.”

Als puber was Van Haaster al bezig met kunst en ontwerp. Ze was „in awe” van vrouwelijke (textiel)kunstenaars als Sheila Hicks en Louise Bourgeois en maakte zelf kleding. Na de propedeuse wilde ze overstappen naar de Rietveld Academie. Ze was net achttien toen ze toelating deed. „Ze zeiden: daar zitten mensen van gemiddeld 23. Wat als je even een jaar gaat chillen en reizen? Dan mag je volgend jaar gegarandeerd terugkomen.” Een tussenjaar dus. Maar wat te doen? Het werd modellenwerk. Op haar vijftiende was ze al op straat gescout. Ze schreef zich in bij Platform in Amsterdam, maar nam aanvankelijk geen opdrachten aan. „Ik zat gewoon op school en was er niet mee bezig.” Maar al in de tram van de Rietveld naar huis belde ze haar agent. „Ik zei: ‘Yo, ik heb een jaar, let’s have some fun, let’s see where this goes. Twee maanden later liep ik voor Prada.”
Eén jaar werden er drie. „Als je het net als model begint te maken, of probeert te maken, ben je zoveel aan het investeren. Fysiek maar ook financieel. Ik woonde maanden in New York, maar verdiende geen droog brood. Op een plek waar overdag een vrouw mensen harste, sliep ik ’s nachts op een luchtbed. Toen ik dat een jaar had gedaan en ik het eindelijk begon terug te verdienen, dacht ik niet: oké, ik ga terug naar de Rietveld.”
A gift and a curse, zo omschrijft Van Haaster haar modellencarrière. Ze is dankbaar voor alles wat het haar heeft gebracht: vriendschappen, culturele ontwikkeling, roem, geld. „Vorig jaar stond ik op de cover van Milk Decoration, dat is als ontwerper het hoogst haalbare. Laten we eerlijk zijn, dat is alleen maar omdat ik ook model ben. Maar er zijn veel momenten geweest waarop ik dacht: was ik maar een normale meid, die gewoon student kan zijn. Als model draag je al vroeg verantwoordelijkheden van een volwassene. Ik bedoel, je vliegt op je achttiende businessclass, je leeft voor je werk.” Toen ze in 2013 op de Rietveld begon, werkte ze een tijdlang alleen voor Louis Vuitton, waar ze een contract voor twee jaar had.
Max/Mei
Op de academie vormde ze met haar vriend en medestudent Max Daalhuizen een kunstduo: Max/Mei. Ze trouwden in 2016, toen ze waren afgestudeerd. „Het werk dat we maakten ging over de scheidslijn tussen wanneer iets artificieel is gemaakt en wanneer iets natuurlijk is ontstaan”, zegt ze.
Hun Interdependent Tree (2018), een tijdelijke installatie voor Artis, bijvoorbeeld, bestond uit roze ballon-achtige sculpturen die rustten op houten stokken. Van Haaster: „De stokken ondersteunen de mens, is het idee. De stokken kwamen uit de verblijven van dieren, hun tandafdrukken vonden we prachtig.” Het werk installeerden ze tussen de planten en bomen in de dierentuin. De stokken gingen op in de omgeving, de ballonnen vielen op en werden beïnvloed door de natuur eromheen, vooral door de wind.
In 2020 ging ze de master social design doen aan de Design Academy Eindhoven, Daalhuizen werd landschapsarchitect. Zij en Daalhuizen stopten in 2021 als kunstduo en zijn inmiddels ook gescheiden.
Waarom social design? „Onze abstracte kunst en installaties waren alleen gericht op mensen, om ze inzicht te geven.” Met design kan ze zowel de mens als niet-mens dienen. „Als ik alleen maar dingen zou maken uit plastic, die vervolgens alleen in een mens-centrische context zouden bestaan en gebruikt worden, zou ik denk ik heel verdrietig worden.”
Voor haar afstudeerproject ontwikkelde ze een ontwerp- en natuurbeheermethodiek, Land-Ally, waarin de mens een „bondgenoot” van de natuur is, „en dus geen gebruiker, heerser of eigenaar ervan”. „Wat je doet, is zeggen: wij nemen een stapje en we zien of de natuur ook een stapje neemt, en we ontmoeten elkaar in het midden.” Het fyto-extractieproject op De Ceuvel is in feite de Land-Allymethodiek. De bodem wordt samen met de niet-mens hersteld.
Foto’s Marte Mei van Haaster
Ze is zich bewust van het spanningsveld tussen haar eco-kunst en de vervuilende mode-industrie. „Tijdens mijn master heb ik geen modellenwerk gedaan, omdat ik dacht: het past niet bij waar ik voor sta. Maar iemand zei toen dat dat eigenlijk hetzelfde is als zeggen: als je geen vlees eet, mag je ook niet vliegen.”
Van Haaster besloot in de modewereld actief te blijven. „Uiteindelijk voelt het laffer om te zeggen: ‘Ik ga weg.’ Je bereikt er niks mee. Ja, jij schrijft een keer in de krant dat Marte is gestopt. Oké, gefeliciflapstaart, maar niemand heeft daar wat aan. Er zijn zó veel topmodellen in deze industrie. Als ik zeg: ‘Jullie zijn allemaal fucking vervuilend bezig! Ik stop ermee!’ Dan zegt iedereen: ‘Oké! Doei Marte! Fijn je gekend te hebben!’ Het is een druppel op een gloeiende plaat.”
Steenresten
Afgelopen modeweek in Parijs liep Van Haaster onder meer shows voor The Row en Duran Lantink – „een van mijn beste vrienden”. Dat deed ze omdat ze toch in Parijs was, voor designbeurs Matter and Shape. Daar stond ze met een muur, koffietafel, vloer, bankje en lamp die ze van steenresten van natuursteenbedrijf SolidNature had gemaakt. Voor het Franse kledingmerk Sessùn, dat recent een winkel opende in Amsterdam, ontwierp ze een bar van marmer en lampen van porselein.
Sinds maart heeft ze een residentie bij Nesse, een culturele broedplaats in Terneuzen. Die duurt een jaar. „Daar ga ik eigenlijk hetzelfde proberen als bij De Ceuvel maar op grotere schaal.” Op een vervuild stuk land worden hennepplanten ingezaaid, die „PFAS moeten afbreken en opnemen”. Omdat PFAS geen metaal zijn, kan ze er geen keramiekglazuur van maken. Het wordt „iets” van textiel. Wat precies? Dat weet ze nog niet. „Ik durf gewoon te beginnen en gaandeweg tegen dingen aan te lopen. Dat is hoe het werkt met natuurproducten: je werkt met wat je krijgt.”

