
De terrassen langs de Amstel zitten vol, wijn op tafel. Naast sommige terrassen staat een dranghek met een rij mensen die wachten op een plekje. Verderop zijn terrassen half leeg. Een zonnige vrijdagmiddag in Amsterdam.
Ik ben op weg naar een Ottholengi-diner. Niet in een van die populaire restaurants, maar in de ruime kantine van een roei-vereniging aan de Amstel. Een half uur later zit ik aan tafel met de flinke groep 75 plus-wedstrijdroeiers van ‘de mannen-acht’ (acht roeiers plus stuurvrouw). Mijn vader zit er ook bij.
We krijgen prei met misosaus, gefrituurd preigroen met knoflook. De kookploeg dolt in de keuken. Tussen de recreatieve roeisters uit de (gemengde) Mondriaan-acht, zitten twee koks met voorliefde voor Ottholengi.
Het hoofdgerecht is pasta pesto, met op de grilplaat gebakken sperzieboontjes en stukjes aardappel, net als in Italië. Daarnaast een tomatensalade met sumak-uien. Dessert is ‘Eton-mess’, een zooitje op je bord. Een heerlijk zooitje van meringue, slagroom, yoghurt, aardbeien, bosbessen, frambozen met daarop sliertjes baklavadeeg. Op de achtergrond speelt een huis-jazzbandje (ook roeiers) op piano, saxofoon en (elektrische) bas.
Wat opvalt: iedereen is wit. Niemand met een hoofddoek, geen mensen van kleur. Ook niet bij de jongere roeiers, zeggen mijn tafelgenoten. Iedereen is welkom, zeggen ze ook. Maar ze komen niet.
Natuurlijk niet, zou socioloog Jochem Tolsma uit Nijmegen zeggen. Iedereen voelt zich het fijnst in de eigen bubbel. En wat opvalt: nu een kwart van de Nederlanders een migratieachtergrond heeft, wordt segregatie alleen maar sterker. Een Turkse Nederlander gaat niet tussen die witte mannen in een boot zitten. Die gaat naar een plek met mensen zoals hij; daar heeft hij aan een half woord genoeg, gedeelde geschiedenis, interesses, gewoontes.
Op weg naar de trein, tref ik vier jongens (18 en 19 jaar, migratieachtergrond ) op een bankje en vraag naar hun sportvoorkeur. Drie zitten op voetbal, een op waterpolo. Basketbal vinden ze ook leuk. En roeien? Even stilte. Dan: „Ik zie mezelf niet in zo’n bootje zitten.”
„Je gaat… van A naar B. Ondertussen gebeurt er niks.”
„Sowieso word ik misselijk op het water.” De anderen lachen.
„Ik zou het best willen proberen. Eén keer.”
Mengen is mogelijk, maar volgens Tolsma heb je kritische massa nodig. Op een roeivereniging betekent dat een acht met Turkse mannen of Marokkaanse vrouwen. En niet zeggen dat zíj maar moeten komen, zegt Tolsma. Dat is te makkelijk. Uit zijn onderzoek blijkt juist dat wit en hoogopgeleid van alle groepen het allerliefst in de eigen bubbel blijft.
Ik bel m’n vader. Hij ziet dezelfde bubbels als Tolsma. Je moet mengen, zeg ik. Hoe dan, vraagt hij vertwijfeld. „Ik kan toch niet op het Osdorpplein gaan staan en roepen: Ik wil een Turkse vriend!?”
Sheila Kamerman doet wekelijks ergens vanuit Nederland verslag. [email protected]
